VO's Flashcards

1
Q

Welk weefseltype bekleedt de buitenzijde van de tong, welke ligt hier onder en wat is het sterk roze aangekleurde weefseltype?

A

Buitenzijde: meerlagig plaveiselepitheel
Daaronder: bindweefsel (lamina propria), hierin liggen bloedvaten
Sterk roze: dwarsgestreept spierweefsel (kern excentrisch) in allerlei richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soorten papillen heb je?

A
  • Papillae filiformes: transport, hoekige puntjes die voedsel vastgrijpen, hierdoor is je tong ruw, vooral in het midden
  • Papillae fungiformes: smaakbekers aan de bovenzijde, steken boven het oppervlak uit
  • Papillae (circum) vallatae: smaakbekertjes aan de zijkant, grote groeve er langs, heel breed en groot, vooral achteraan
  • Papillae foliata: smaakbekertjes, aan de zijkant van de tong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen muceuze en sereuze cellen en waar dient het secreet uit sereuze speekselkliertjes voor?

A

De sereuze cellen hebben een donker gekleurd cytoplasma en de muceuze cellen hebben een lichter gekleurd cytoplasma (waterhoudend slijm met glycoproteïnen (eiwitten met suikers) (met PAS-kleuring zichtbaar)), de kern naar de zijkant gedrukt

Secreet dient voor de eerste vertering (+ zacht maken van het voedsel (amylase enzymen)) en al de afbraak van bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zijn de onderstaande klieren gemengde, sereuze of muceuze klieren:
- Glandula parotis
- Glandula submandibularis
- Glandula sublingualis ?

A
  • Glandula parotis: sereus
  • Glandula submandibularis: meer sereus dan mucineus (sereus ligt einde intralobulair)
  • Glandula sublingualis: meer mucineus dan sereus (sereus ligt einde intralobulair)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke 2 lagen bestaat de tand en welke 3 gemineraliseerde lagen liggen hier omheen?

A

Kern van losmazig weefsel en pulpa, 3 lagen hier omheen:
- Dentine (tandbeen; primaire vorm tand)
- Glazuur (enamel; buitenbekleding dentine, tand steekt hier buiten het tandvlees uit)
- Cement (buitenbekleding dentine binnen het tandvlees)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van odontoblasten en cementoblasten?

A

Odontoblasten: produceren dentine, deze productie duwt het enamel orgaan in een concave vorm (blijft alleen groeien zolang het in de pulpa zit)
Cementoblasten: produceren cementum om de verbinding tussen bot en tand stabiel te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke veranderingen zijn opgetreden in de mucosa van mensen met het Barrett syndroom in vergelijking met de normale bekleding en tot welk soort kanker kan dit leiden?

A

Het dikke epitheel is vervangen door eenlagig cilindrisch epitheel en Goblet-cellen (uit maag- of darmepitheel) –> dit proces heet intestinale metaplasie waarbij slijmbekercellen groeien in de wand om het zuur uit de maag te bufferen

Bij een ontaarde dysplasie kan een adenocarcinoom ontstaan (vormt buisjes, groeit snel –> levensbedreigend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zorgen de m. levator veli palatini en de m. tensor veli palatini voor?

A

De levator zorgt voor elevatie van het palatum molle en dat het lumen van de tuba auditiva verwijdt (innervatie door pharyngeale tak n. vagus)
De tensor trekt het palatum molle strak, helpt bij de elevatie en zorgt dat de tuba auditiva verwijdt (innervatie door n. mandibularis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar lopen de suprahyoidale spieren en waar de infrahyoidale spieren?

A

Suprahyoidale spieren (4) lopen van het os hyoideum naar de schedel/mandibula en zorgen voor het openen van de mond en elevatie van hyoïd

Infrahyoidale spieren (4) verbinden het hyoïd met structuren eronder en zorgen voor depressie van het hyoïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe werkt het slikproces?

A
  1. Bolusvorming in de mond
  2. Mondholte wordt afgesloten en pharynx wordt geheft door de levatorspieren
  3. Nasopharynx wordt afgesloten en bolus verplaatst naar de pharynx
  4. Recessus piriformis ontvouwt zich en larynx wordt afgesloten door epiglottis
  5. Bolus wordt van laryngopharynx naar oesophagus verplaatst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van de kauwspieren

A
  • m. masseter -> elevatie (sluiten van mond) en protractie (naar voren bewegen)
  • m. temporalis -> elevatie en retractie (onderkaak naar boven trekken)
  • m. pterygoideus lateralis -> protractie en depressie (openen mond)
  • m. pterygoideus medialis -> elevatie en protractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke spieren zijn de extrinsieke tongspieren en wat zijn hun functies?

A
  • m. genioglossus -> hierdoor kan je je tong naar voren bewegen en midden van de tong laten zakken
  • m. hyoglossus -> depressie van de tong
  • m. styloglossus -> terugtrekken van de tong en elevatie tong
  • m. palatoglossus -> elevatie achterkant tong, arcus palatoglossus naar middenlijn verplaatsen en depressie van het palatum molle -> sluiten nasopharynx
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke spieren zijn de intrinsieke tongspieren en wat zijn hun functies?

A
  • m. longitudinalis superior linguae -> retractie en verbreding van de tong, elevatie apex tong
  • m. longitudinalis inferior linguae -> verkorting en verbreding van de tong, depressie apex tong
  • m. verticalis linguae -> verbreding van de tong
  • m. transversus linguae -> vernauwing van de tong en verlenging van de tong samen met de m. verticalis linguae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke spieren zijn de constrictors van de pharynx, de innervatie en de functie ervan?

A
  • m. constrictor pharyngis syperior door n. glossopharyngeus en zorgt voor constrctie pharynx, scheidt de epipharynx van mesopharynx
  • m. constrictor pharyngis medius door n. glossopharyngeus en zorg voor constrictie pharynx van achter en peristaltiek
  • m. constrictor pharyngis inferior door n. vagus en zorgt voor constrictie pharynx van achter, peristaltiek en sluit auditis laryngis af door elevatie larynx
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke spieren zijn de levators/heffers van de pharynx, de innervatie en de functie ervan?

A

m. palatopharyngeus door n. glossopharyngeus en zorgt voor constrictie isthmus van fauces (nauwe opening tussen mond- en keelholte), depressie palatum molle en elevatue wand pharynx
- m. salpingopharyngeus door n. glossopharyngeus en zorgt voor elevatie pharynx
- m. stylopharyngeus door n. glossopharyngeus en zorgt voor elevatie pharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet de structuur eruit van de grote en kleine afvoergangen/ducti?

A

grote -> twee lagen kubisch epitheel en hebben een zeer groot lumen

kleine -> éénlagig kubisch epitheel en relatief groot (tov celgrootte) lumen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke naam, vorm en functie hebben de epitheelcellen van de maag?

A

Slijmnapcellen
- zijn hoogcilindrisch
- bevatten veel slijm (mucus met glycoproteinen en bicarbonaat)
- basaal liggende kern
- hebben bovenin een soort dopje (geen goblet cellen dus)
- ze beschermen tegen het maagzuur (dat parietale cellen aamaken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat maken de volgende cellen:
- pariëtale cellen
- hoofdcellen
- entero-endocriene cellen ?

A
  • pariëtale cellen: maken zoutzuur en intrinsic factor (IF) waardoor vitamine B12 kan worden opgenomen in het ileum
  • hoofdcellen: produceren pepsinogeen en lipase voor eiwit- en vetafbraak
  • entero-endocriene cellen: maken het gastrine (stimulatie productie zoutzuur) en serotonine hormoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke celtypen en structuren vind je in de lamina propria

A

bloedvaten, witte bloedcellen en aftakkingen van de spiervezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

uit hoeveel spierlagen bestaat de tunica muscularis?

A

3: transversale laag aan binnenkant, in het midden een circulaire laag en aan de buitenkant een longitudinale laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uit welk celtype bestaat de serosa en waar is de serosa een onderdeel van?

A

Serosa bestaat uit bindweefsel en wordt aan de buitenzijde begrensd met mesotheelcellen –> voorkomt samenkleving tijdens beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen een preparaat uit het antrum en de pylorus van de maag?

A

Bij het antrum zijn alle soorten cellen in de klierbuisjes aanwezig, echter is er bij de pylorus alleen nog maar slijmnapcellen en entero-neurocriene cellen aanwezig

–> er zijn namelijk geen parietale cellen maar, waardoor muceuze halscellen overbodig zijn en er zijn geen hoofdcellen meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke beschadigingen kun je zien bij gastritis, waardoor zou dit kunnen komen en wat kan er daarna gebeuren?

A

Gastritis = ontsteking van de maag –> dus heel veel ontstekingscellen aanwezig (plasmacellen en lymfocyten)

Bij zoveel plasmacellen als aanwezig in dit biopt is er een chronische ontsteking –> in dit geval komt het door de Helicobacter pylori bacterie (deze hecht zich aan slijmnapcellen in de foveolae)

Daarnaast ook gobletcellen aanwezig (slijmnapcellen die door de ontsteking van structuur zijn veranderd) die bol zijn, zonder napje en met microvilli –> intestinale metaplasie (kan leiden tot dysplasie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke functie hebben de klieren van Brunner in de submucosa?

A

Produceren bicarbonaat (slijmproductie) dat de omgeving neutraliseert zodat pancreasenzymen optimaal hun werk kunnen doen
- Liggen aan de kant van de serosa in de submucosa –> liggen alleen in het duodenum
- Lijken donkerder van kleur en zijn zeer compact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke celtypen bevinden zich in de mucosa van het duodenum

A
  1. Enterocyten: cilindrisch epitheel, bevatten microvilli, functionele cellen van de dunne darm (nemen voedingsstoffen op)
  2. Gobletcellen: slijmbekercellen
  3. Entero-endocriene cellen: produceren hormonen
  4. Paneth cellen: diep in de crypten, produceren lysozymen en peroxidases (beschermen tegen ontsteking) en ondersteunen daarnaast de stamcellen
    5: Lamina propria: met witte bloedcellen, bindweefsel, bloedvaatjes, spiervezels
    –> diep in de crypten tussen de Paneth cellen ook nog hele kleine stamcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het verschil tussen de wand structuur van de duodenum en het ileum?

Zijn er daarnaast klieren van Brunner?

A

Er zijn crypten en villi aanwezig in de mucosa + oppervlaktevergroting door plicae, daarnaast zijn de darmplooien veel dieper

Daarnaast ook Peyer’s patches: aggregaten van lymfoide cellen (lymfocyten) die alleen in het ileum voorkomen (zie afbeelding). En daarnaast M-cellen: presenteren antigenen vanuit de darm aan het lymfoide weefsel.

Er zijn geen klieren van Brunner in het ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat zijn de verschillen tussen de mucosa van de dunne darm en van de dikke darm?

A

Beiden hebben ze crypten en alleen de dunne darm heeft ook villi
Bij de dunne darm zijn meer enterocyten in het epitheel en in de dikke darm meer slijmbekercellen (goblet cellen) aanwezig
De dikke darm heeft 2 spierlagen (binnen circulair en buiten longitudinaal) in de tunica muscularis –> daarnaast is deze niet overal even dik: in de longitudinale laag taenia coli (bindvlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is er bij de ziekte van Crohn veranderd ten opzichte van een normale dikke darm?

A

Intermitterend (discontinu) beeld waarbij normaal en ontstoken weefsel elkaar afwisselen
Vaak in ileocaecale regio, ook kans op pancolitis
Gaat door in alle lagen (niet beperkt tot de mucosa maar ook submucosa) –> vorming van een abcess
Bij serosa toename vetweefsel –> reactief ontstaan om uitbreiding ontsteking te voorkomen
Verwijdering van aangedane segmenten zorgt niet voor volledige gene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is er bij Colitis ulcerosa veranderd t.o.v. een normale dikke darm?

A

Linkszijdig in het distale deel van de dikke darm
Verspreidt diffuus (continu) en oppervlakkig over de darm
Kan pancolitis worden (uitbreiding over het hele colon)
Ontsteking beperkt tot de mucosa –> destructie van crypten
Verwijdering van aangedane segmenten zorgt voor volledige genezing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is ondervoeding?

A

Disbalans tussen voedingsbehoefte en voedingsinname waarbij cumulatieve tekorten van energie, eiwit en andere voedingsstoffen ontstaan met meetbare nadelige effecten op:
- Weefsel/lichaamsvorm
- Groei en ontwikkeling
- Klinische uitkomstmaten –> bijv. vaker ziek, meer andere ziektes (psychologisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom zijn kinderen sneller ondervoed van volwassenen?

A

Ze moeten nog groeien en ontwikkeling –> extra energie nodig
Ze hebben een kleinere oppervlakte-inhoud verhouding –> meer energie verbruik voor de hoeveelheid kg die ze hebben
Minder fysiologische reserves

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

welke vormen van ondervoeding heb je?

A

Acute vorm: zijn magerder voor leeftijd en lengte. Wel een normale lengte voor hun leeftijd –> afvallen in gewicht door verminderde voedselopname door minder eetlust, het bestaat uit de eb en vloed fase. Maar ook uit de katabole en herstelfase
Chronische vorm: zijn kleiner voor hun leeftijd + laag gewicht voor hun leeftijd. Wel normaal gewicht voor hun lengte –> kleiner zijn. vaak bij chronisch zieken en/of te weinig eten -> achterblijven lengtegroei door tekort aan energie en voedingsstoffen
Mengvorm: Je bent en te klein en te mager voor je leeftijd -> onbehandelde chronische vorm. Oedemen kunnen er ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoe kun je ondervoeding vaststellen bij kinderen?

A
  • Klinische blik: uiterlijk van het kind en emotionele status van het kind
  • Interpretatie groeicurve
  • Bloedwaardes meten: eiwitten, vitamines, ect.
  • Omtrek bovenarm meten
  • Huidplooimeting
  • BIA -> bioelektrical impedance analyse
  • Perifere spierkracht
  • Longfunctie en respiratoire spierkracht (inspanningsonderzoek) -> bij 10% afname van spiereiwitten neemt de spierkracht af
  • Bij kinderen < 1 jaar ook schedelomtrek
  • DEXA scan (botdichtheid)
  • Air displacement plethysmografie -> vetvrije massa meten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zijn de criteria voor ondervoeding bij kinderen?

A

Acute ondervoeding: gewicht
- Kinderen < 1 jaar: gewicht naar leeftijd < - 2 SD
- Kinderen > 1 jaar: gewicht naar lengte < -2 SD
- > 1 SD afbuigende groeicurve in 3 maanden

Chronische ondervoeding: lengte naar leeftijd
- < - 2 SD lengte naar leeftijd
- < 4 jaar en 0,5-1 SD afbuiging in 1 jaar
- > 4 jaar en 0,25 SD afbuiging in 1 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat is de target height

A

Vergelijking van de huidige lengte (SDS) met de te verwachten eindlengte (SDS) op basis van de lengte van de ouders

Dit is voornamelijk genetisch bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de criteria van ondervoeding bij volwassenen?

A

Onbedoeld gewichtsverlies van meer dan 10% in de laatste 6 maanden OF meer dan 5% in de laatste maand
Een Body Mass Index < 18,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarvoor is een bovenarmomtrek onderzoek (BAO)?

A

Zeer gevoelige screeningsmethode voor acute ondervoeding
Niet beïnvloed door vals gewicht (oedeem, tumor, ect.)
Bij BAO > -1 SD –> acute ondervoeding nagenoeg uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de gevolgen van ondervoeding?

A

Het 1 zorgt voor het ander
Ziekte –> verminderde inname –> verlies van gewicht en vrije vetmassa en behoefte omhoog –> complicaties ontstaan -> verminderde weerstand en een langere opnameduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat zijn de korte en lange termijn gevolgen van ondervoeding?

A

Korte termijn:
- Infecties
- Wondgenezing
- Spierzwakte
- Mindere reserves
- Verhoogde kans op complicaties
- Verminderde opname voedingsstoffen
- Langere opnameduur in het ziekenhuis
- darmflora verandert
- minder weerstand
- depressie

Lange termijn:
- Verminderde IQ (leervermogen)
- Extreme honger (ondervoeding kan leiden tot overgewicht of andere ziekten op latere leeftijd)
- Negatief effect op de groei
- Negatief effect op quality of life
- Vertraagde psychomotore ontwikkeling
- Verlies van ongesteldheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat zijn de oorzaken van ondervoeding

A
  1. Verminderde voedingsinname: slechte eetlust, pijn, maleise, kauwproblemen, slik- en passageproblemen, misselijkheid, braken, buikpijn, kortademigheid, niet mogen eten, psychosociale problemen, bijwerkingen medicatie, ect.
  2. Verhoogde voedingsbehoefte (energie/eiwit): hartaandoeningen, longaandoeningen, cystic fibrosis, longontsteking, ect.
  3. Abnormaal verlies van voedingsstoffen: darmproblemen, braken, slechte nierfunctie, diarree, open wonden, drains, ect.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe kunnen kinderen ondervoed raken in een ziekenhuis?

A

Onduidelijkheid in verantwoordelijkheid voor voedingsbeleid
Ontbreken interactie tussen verschillende disciplines
Niet altijd bewust ervan –> bijv. veel oedeem maar toch ondervoed
We meten niet standaard gewicht en lengte bij opname
Kinderen worden vaak lang nuchter gehouden (6 uur) voor diagnostiek en ingrepen
voedselinname wordt niet bijgehouden
Moeilijk om te bepalen hoe de voedingstoestand is van de patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

waarmee kun je bij kinderen screenen op ondervoeding

A

Met de STRONGkids methode: kijken of er een risico is of ergens in het beloop het kind ondervoed zal raken
- Ziektebeeld met verhoogd risico op ondervoeding?
- Slechte voedingstoestand?
- Gewichtsverlies?
- Diarree/braken, voedingsinterventie, verminderde inname of verminderde inname door pijn?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat kunnen kenmerken van ondervoeding van een baby zijn?

A

Weinig subcutaan vet
Bolle buik
Zieke indruk
Ingevallen gelaat
Dof haar
Slechte huidconditie
Oedeem
Apathie
Moeheid
Weinig interesse in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarom groeien kinderen met de ziekte van Crohn niet goed?

A

Slechte inname van voedsel door gebrek aan eetlust en snel een vol gevoel
Slechte inname van voedsel door veranderende smaak
Slechte inname van voedsel door angst om buikpijn/misselijkheid
Verlies van energie door malabsorptie
Verhoogd energieverbruik door chronische ontsteking
Circulerende cytokines hebben een groei-remmend effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wat zijn vitamines

A

Stoffen die het lichaam nodig heeft (in kleine hoeveelheden) die het lichaam zelf niet kan aanmaken –> strikt afhankelijk van de inname ervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is vitamine B12 (cobalamine) en waar is het voor nodig?

A

Zit in dierlijke producten en bijv. koeien komen eraan door symbiose met micro-organismen
- Het wordt gemaakt door bacteriën
- Wordt in het terminale ileum opgenomen
- Vegetariërs/veganisten kans op een vit. B12 tekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn typische symptomen van een vitamine B12 deficiëntie?

A

Verstoorde celdeling:
Aangetaste tong
Anemie:
- Ijzergebrek
- Abnormaal grote rode bloedcellen
- Minder rode bloedcellen
- Onbalans in rijping van cytoplasma en kernen
- Verstoorde aanmaak bloedcellen in beenmerg

Aantasting axonen:
De Schwann cellen die de myelineschede vormen worden aangetast (hoe is niet duidelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hoe wordt vitamine B12 geabsorbeerd en opgeslagen?

A
  1. Eiwit-B12 complex: afbraak in de maag door maagzuur en pepsine
  2. Binding aan een R-protein (RP) in de maag en speekselklieren (eiwit is stabiel in de maag –> geen afbraak door pepsine)
  3. B12-RP complex verplaatst naar de terminale ileum
  4. Afbraak RP door proteases uit de pancreas
  5. B12 bindt aan de intrinsieke factor (IF –> product pariëtale cel)
  6. B12-IF complex bindt aan een receptor (cubiline) op de darmcel
  7. Endocytose van B12-IF-Receptor complex
  8. Lysosoom: afbraak van IF en de vrije B12 naar de bloedbaan

Opslag gebeurt in de lever –> voorraad circuleert (entero-hepatische circulatie): vitamine B12 wordt afgegeven via gal aan duodenum, hierna weer opname in terminale ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waarvoor is vitamine B12 noodzakelijk in het lichaam?

A

Het is een co-factor voor 2 enzymen:
- Omzetting methyltetrahydrofolaat in tetrahydrofolaat waarbij homocysteïne wordt omgezet in methionine door overdracht van een methylgroep: B12 + CH3-THF –> THF (voor aanmaak purines (DNA en RNA) en nucleotiden)
- Omzetting van bepaalde vetzuren en aminozuren in succinyl-CoA (intermediair citroenzuurcyclus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe kan een vitamine B12 deficiëntie worden opgespoord?

A

Stijging in plasma concentratie van homocysteïne en methylmalonaat –> er is dan te weinig B12 aanwezig om de stoffen om te zetten, echter heb je een redelijke voorraad in je lever waar je jaren mee vooruit kunt dus verwacht je de echte symptomen pas na een aantal jaren (verschilt wel per persoo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn oorzaken van een vitamine B12 deficiëntie?

A

Lage inname (vegetarisme)
Verstoorde eiwitafbraak/lage maagzuursecretie
Verlies van de receptor of een ontsteking/resectie van het ileum
Verlaagde IF productie bij verlies van pariëtale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarom hebben mensen met de ziekte van Crohn vaak een vitamine B12 deficiëntie?

A

De ontsteking zit vaak in de terminale ileum en daar wordt precies vit. B12 opgenomen –> Door bloedverlies via de ontlasting moet het bloed delingsproces harder werken, hierdoor heb je én verlies van vit. B12 én daarnaast meer vit. B12 nodig, waardoor de patiënten sneller een vit. B12 deficiëntie hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat is vitamine D en hoe kom je eraan?

A

Vetoplosbare vitamine die van belang is voor de calciumopname (opname calcium uit voeding) en fosfaatopname
- Afkomstig van cholesterol derivaten
- Vetoplosbaar (lipofiel)

Je komt eraan door invloed van de zon (precursor in de huid wordt door Uv-straling omgezet in vit. D) en uit voeding (vette vis) –> hierdoor is dit een probleem in de winter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe wordt vitamine D opgenomen?

A

Afhankelijk van een goede afbraak van vetten:
- Emulgaties: vetduppels worden kleiner gemaakt, zodat er een betere oppervlakte-volume verhouding ontstaat –> gebeurt door peristaltiek (kneden) en galzouten (hydrofiele en hydrofobe kant –> vormen een mantel om vetdruppels)
- Lipases (gemaakt in maag en pancreas) zijn wateroplosbaar en werken op de buitenkant van vetdruppels –> vormen gemengde micellen (galzouten, producten lipolyse, cholesterol, fosfolipiden, vetoplosbare vitamines) en hierin breken ze triglyceride af in monoglyceride en vetzuur
- In micellen worden afvalproducten getransporteerd naar de dunne darm –> vallen hier uiteen en stoffen gaan via diffusie door plasmamembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe wordt vitamine D in de lever en nieren omgezet naar een actieve vorm; 1,25-dihydroxy-vitamine D (hormoon)?

A

Wordt alleen gevormd als de calciumconcentratie in het lichaam daalt –> hogere behoefte aan calcium wat vit. D kan oplossen
In de lever vit. D –> 25-hydroxy-vitamine D, in de nier –> 1,25-dihydroxy-vitamine D (steroïdhormoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoe vindt calcium absorptie plaats en hoe wordt dit gestimuleerd door vitamine D?

A
  1. Kanaal vormt porie in de apicale zijde van een darmcel, deze laat alleen calcium van buiten naar binnen stromen (door diffusie en selectiviteit)
  2. Calciumbindend eiwit (calbindine) in de cel zorgt dat vrije calcium concentratie laag blijft en dat er calcium in kan blijven stromen
  3. Calcium wordt naar de basale kant getransporteerd, hier zit een pomp die het calcium naar het bloed pompt, echter is hier een hogere [calcium] dus is dit een ATPase pomp- In de darm zorgt dit actieve vit. D voor stimulatie van transcriptie van ECaC, Calbindine, Ca2+-ATPase

In de darmcel zorgt actief vit. D voor stimulatie van transcriptie van ECaC, Calbindine, Ca2+-ATPase (door te binden aan promotoren in DNA) –> hierdoor meer calciumopname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waardoor ontstaat geelzucht?

A

Verhoogde concentratie bilirubine in het bloed (pigment in de gal wat ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen) –> als deze in het lichaam blijft is de ontlasting bleek en bij geelzucht is het oogwit vaak geel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is primaire scleroserende cholangitis (PSC)?

A

Best zeldzame ziekte met sclerose (in meer of minder mate) van de grotere galwegen –> ontsteking in de wand van de galwegen die overal kan zitten –> irregulaire wand met dominante stenoses die icterus (geelzucht) veroorzaken

Auto-immuunziekte die niet goed te behandelen is –> je kunt een stent plaatsen bij ernstige stenoses of een levertransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is ijzer en wat zijn de kenmerken ervan?

A

Essentieel sporenelement voor o.a. oxidatieve fosforylering, zuurstoftransport, ect.
Toxisch in te hoge concentraties –> opname afgestemd op behoefte van het lichaam via een terugkoppelingsmechanisme: [Fe3+] in bloed meten en [Fe2+] in de darm opnemen

60
Q

Wat is er aan de hand bij hemochromatose (HC)?

A

Ongeremde ijzerabsorptie
- Afgifte van ijzer vindt heel weinig plaats –> alleen verlies via bloed en huid
- Ijzerstapeling in parenchymale weefsels (vooral lever of bijv. de huid) –> beschadiging weefsels en organen (cirrose, kanker, ect.)
- Bijna altijd door mutatie in HFE gen (autosomaal recessief) waardoor HFE eiwit niet goed bindt –> lage hepcidine productie
- Geen terugkoppelingsmechanisme
- Zeer variabel verloop maar het is langzaam progressief
- Afhankelijk van omgevingsfactoren: alcohol, man-vrouw, voeding of zwangerschap
- kan leiden tot bronze diabetes

61
Q

Hoe wordt ijzer (Fe2+) opgenomen in het lichaam?

A
  1. Absorptie in de proximale dunne darmcel bij de villus door Divalent Metal Transporter (DMT1) apicaal
    2a. In de cel irreversibele binding aan ferritine –> Fe2+ niet meer beschikbaar voor opname
    2b. Via ferroportine via de basale zijde naar het bloed –> activiteit hiervan bepaald dus ijzeropname (door hormoon hepcidine (gemaakt door levercellen door [Fe3+-transferrine]))
  2. In het bloed wordt Fe2+ na oxidatie (Fe3+) aan transferrine gebonden waarna het getransporteert kan worden
62
Q

Hoe werkt de Fe3+-TF gereguleerde ferroportine activiteit?

A

Fe3+-TF bindt aan receptor op levercel –> stimulatie transcriptie hepcidine (hiervoor HFE eiwit essentieel) –> binding aan ferroportine –> induceert receptor-gemedieerde endocytose –> Fe2+ transport via ferroportine stopt

63
Q

Hoe wordt bilirubine gevormd?

A

In de mild worden erytrocyten afgebroken –> hemoglobine wordt gescheiden in heem en globine

Globine: wordt omgezet in aminozuren
Heem: wordt door cytochroom P45- afhankelijke heem-oxygenase omgezet in biliverdine + vrijkomen van CO en Fe2+ –> biliverdine wordt direct omgezet in bilirubine (neuro-toxisch dus verwijdering door de lever belangrijk)

64
Q

Hoe wordt bilirubine naar de lever getransporteerd en wat gebeurt er in de lever?

A

Niet in water oplosbaar, dus binding aan albumine (ALB) –> hierna via het bloed transportatie naar de lever

Ongeconjugeerde bilirubine (UB) wordt aan de sinusoïdale kant in de ruimte van Dissa via OATP2 (transporteiwit organische anionen) in de hepatocyten opgenomen –> hierin binding aan gluthathion-S-transferase (GST)

+ Glucuronering: 1/2 glucuronzuur groepen aan bilirubine koppelen via leverenzym uridine-difosfo-glucuronyltransferase (UGT1A1) in hepatocyten

65
Q

Wat is de referentiewaarde voor het totaal aan bilirubine bij een volwassingen en hoe is de verhouding van geconjugeerd:totaal ?

A

De referentiewaarde is van 3,4 -17 μmol/l of 0,2 – 1,2 mg/dl met een verhouding van geconjugeerd bilirubine/totaal bilirubine van <20%

Het is dus <12 μmol/l ongeconjugeerd (indirect) en <5 μmol/l geconjugeerd (direct) bilirubine

66
Q

Hoe wordt geglucuronieerde bilirubine aan de canaliculaire kant van de hepatocyt uitgescheiden en waar gaat het daarna heen?

A

Via een ATP-afhankelijke pomp (ABCC2 –> ATP binding cassette C2) door MRP2 (multiple drug resistance protein 2)

Geconjugeerd bilirubine komt via galwegen in duodenum en verlaat het lichaam door de darmen. In de darm nog omzetting van geconjugeerd bilirubine –> urobilinogeen (wordt deels opgenomen en via enterohepatische kringloop weer in t bloed) + stercobiline –> geven beide kleur aan ontlasting

67
Q

Welke beeldvormende onderzoeken voer je uit bij icterus?

A

Altijd een echografies onderzoek van de lever, galblaas en galwegen. Kijken of je verwijde of niet-verwijde galwegen ziet (verschillen tussen intra- of extra-hepatische oorzaak), obstructie, focale afwijkingen en/of slagschaduw
- Bij verwijde galwegen met een ERCP, EUS of PTC verder onderzoek/behandeling
- Bij niet-verwijde galwegen kijken of het intra-hepatisch is of bijv. een leverziekte en dan een leverbiopt uitvoeren

Daarnaast altijd ook nog mogelijk om CT-scan, MRI(lever)/MRCP(galwegen) of Fibroscan uit te voeren

68
Q

Wat zijn de 3 meest voorkomende oorzaken van icterus?

A

Verhoogd aanbod van bilirubine: door hemolyse met sterke toename ongeconjugeerd/indirect bilirubine
Problemen met de uitscheiding door een aandoening van de lever of galwegen: door een leverziekte door bijv. alcohol, leververvetting, viraal (A/B/C), toxisch-medicamenteus of auto-immuunziekte (AIH, PBC, PSC)
Aangeboren stoornis van het bilirubine metabolisme: toename ongeconjugeerd bilirubine of verstoring uitscheiding geconjugeerd bilirubine DOOR een aangeboren stoornis

69
Q

Welke aangeboren stoornissen kunnen icterus veroorzaken en waardoor veroorzaken zij dit?

A

Toename ongeconjugeerd bilirubine:
- Hemolyse (meer heem –> meer (indirect) bilirubine)
- Syndroom van Gilbert
- Crigler-Najjar (type 1 en 2) –> heel zeldzame genafwijking

Verstoring uitscheiding geconjugeerd bilirubine:
- Syndroom van Dubin-Johnson
- Benigne Recurrente Intra-hepatische Cholestase (BRIC)
- Progressieve Familiaire Intra-hepatische Cholestase (PFIC)

Onderliggende oorzaak onduidelijk:
- Rotor syndroom (misschien glutathion-S-transferase tekort)

70
Q

Wat houdt het syndroom van Gilbert in?

A

Onschuldige aandoening
Meest voorkomende erfelijke aandoening van conjugering bilirubine
Ongeconjugeerd verhoogd bilirubine bij afwezigheid van hemolyse
Totale bilirubine < 103 micromol/L
Verlaagde expressie van UGT1A1 (20-30% van normaal) –> homo- of heterozygoot
Prevalentie 5-10% mannen > vrouwen
Gaan bij ziekte wat geel zien

71
Q

Wat is leverfalen en wanneer spreek je van acuut leverfalen?

A

Leverfalen: bij gestoorde stolling (INR > 1,5) en hepatische encefalopathie (HE)

Acuut leverfalen (ALF): massale necrose en apoptose van levercellen met een systemische ontstekingsreactie (door virus of medicament). Geen sprake van onderliggende leverziekte en duur <24 weken

72
Q

welke oorzaken horen bij acuut leverfalen?

A

Virale infecties (hepatitis A/B/etc.)
Drugs
Intoxicatie
Genetisch (niet-virale hepatitis/auto-immuun)
Gemengde syndromen

73
Q

Welke indeling maak je bij de analyse van icterus (geelzucht)?

A

Op basis van de plek:
1. Hemolyse –> pre-hepatisch
2. Aangeboren
- Ongeconjugeerd
- Geconjugeerd
3. Cholestatisch
- Intra-hepatisch (viraal, auto-immuun, toxisch, levermaligniteit) –> hepatisch
- Extra-hepatisch (stenen, maligniteit) –> post-hepatisch

74
Q

hoe vaak komt pancreascarcinoom voor?

A

10:100.000 en belangrijkste doodsoorzaak door kanker
Kans neemt toe bij ouderen en 60% mannen
Slechte prognose door hele late symptomen
Obstructie icterus (stille icterus)
Adenocarcinomen
Ook papil adenomen (poliep) die precies de papil van Vater afsluiten en hierdoor icterus krijgen

75
Q

wat is CF voor een ziekte?

A

Stoornis in epitheliaal zout- en watertransport die meestal komt door een mutatie (ontbreken van een triplet) in de codering voor het CFTR-gen
- CFTR-eiwit (cystic fibrosis transmembrane conductance regulator): chloride kanaal in heel veel organen, wordt opengezet door cAMP
- Ook chloride tekort –> door veel zoutverlies

76
Q

Welke organen doet CF aan?

A

Kan zich op verschillende manieren uiten:
- Pancreasfibrose: bijna iedereen is pancreas insufficiënt voor de exocriene pancreas, geen bicarbonaat afgeven en spijsvertering, ook blazen
- Darmobstructie (10-20%): bij de geboorte door uitgedroogd darmlumen, op latere leeftijd het heet DIOS (distaal intestinaal obstructie syndroom)
- Longontsteking/-infectie: gedehydrateerd longepitheel en taaiere mucuslaag –> ideale voedingsbodem voor bacteriën en constant ontstaan ontstekingen
- Levercirrose: op latere leeftijd (8-10 jaar) door galstenen en cholestase, gal is te dik om te vervoeren
- Mannelijke infertiliteit: geen verbinding tussen testes en urethra, zijn niet steriel want de testes werken nog, vrouwen zijn beperkt vruchtbaar
- Zout zweet: meestal weinig klinische problemen

77
Q

Hoe wordt CF overge-erft en hoe dodelijk is het?

A

Recessieve autosomale overerving door CF gen op chromosoom 7
- 1:3600 op ziekte en dragerschap is 1:30 (hoog dragerschap voor zo’n dodelijke ziekte –> komt waarschijnlijk omdat heterozygoten een voordeel hebben (kleinere kans op diarree-ziekte))

Meest voorkomende erfelijke ziekte die meestal resulteert in dood. Vroeger al na 3-6 weken, nu is de levensverwachting rond de 40 jaar.

78
Q

Waardoor overleden veel CF patiëntjes in de Middeleeuwen?

A

Ondervoeding als gevolg van een gestoorde spijsvertering (gebrek aan enzymen): door pancreas insufficiëntie
- Een groeiachterstand in een omgeving waar voeding schaars is, versterkt het effect
- Bicarbonaat secretie is ook gestoord: melklipase werkt alleen bij een neutrale pH dus kan in een zuur milieu ook niet plaatsvinden

79
Q

Welke medicamenteuze therapie is er voor CF patiënten met ondervoeding?

A

Geven van enzympreparaten (Creon): afkomstig uit de pancreas van de varkens en zijn amylase, lipase en protease
- Vet afbreken blijft erg moeilijk doordat ze zo apolair zijn en een spanningsveld ontstaat
- Belangrijk maagzuurremmers te geven om bufferende eigenschap van de pancreas te vervangen

80
Q

Waarvoor wordt Orkamy aan CF-patiënten gegeven?

A

Om de overleving omhoog te halen –> bijwerking op lange termijn is nog niet duidelijk maar dit wordt nu wel gegeven

81
Q

Hoe ziet een zweetklier eruit en waarom verliezen CF-patiënten zout zweet i.p.v. normaal zweet?

A

Zweet wordt onder de huid gemaakt (in de coil) en komt vrij via een afvoerbuis (duct) op de huid via een huidporie
- Zweet wordt gemaakt onder stimulatie van cholinerge neuron (via acetylcholine): zorgen dat Ca2+ geactiveerd wordt –> activeert CaCC (chloorkanalen) in coilcellen waardoor Cl- naar het lumen transporteert, hierbij gaat Na+ (en H2O) passief mee en komen in het zweet terecht
- In de duct is er alleen transport transcellulair mogelijk –> hierdoor wordt het zout weer uit het zweet gehaald door CFTR kanaal en gaat de Cl- van buiten naar binnen, daarnaast zit ENaC en daarom kan Na+ ook mee terug. Water kan dit echter niet, waardoor het wordt afgestoten en is zweet een hypotone vloeistof

Bij CF: CFTR kanaal werkt niet en daardoor gaat Na+ ook niet mee door ENaC –> dus blijft dit in het zweet en krijg je isotoon zweet, want het water verdampt en het zout blijft achter op de huid (wat je kunt proeven)

82
Q

Hoe ontstaan problemen in de darm bij CF?

A

In de crypten NaCl- en watersecretie en in de vili de absorptie. De CFTR-kanalen in de crypten zijn aangedaan waardoor er wel absorptie is, maar geen secretie meer, hierdoor blijft het secret wel isotoon (want crypt en villus zijn waterpermeabel)

83
Q

Wat is er aan de hand bij de meestvoorkomende (uit 272 fenotypen) CF mutatie delta-F508?

A

Problemen bij de eiwitvouwing (klasse II mutatie) door ontbreken van 1 aminozuur: fenylalanine
- Eiwit wordt niet herkend en zorgt dat het wordt afgebroken wordt door proteasomen –> werkt wel net zo goed als een normaal eiwit, maar bereikt nooit het membraan

84
Q

Hoe ziet het CFTR-kanaal eruit?

A

Heeft 12 transmembraandomeinen die telkens door het membraan lopen, die in 2 clusters georganiseerd zijn.
- Het schermt het lipide deel van het molecuul af en zorgen dat het ion erdoor kan.
- Het moet ATP-binden aan 2 nucleotide bindingsdomeinen om actief te worden –> hoeft het niet te hydrolyseren

85
Q

Welke verschillende klassen mutaties zijn er voor het CFTR-gen?

A

I: geen of getrunceerd eiwit bij 7% (vervroegde stop, eiwitfragmenten zonder functionaliteit)
II: processing mutant bij 85% (fout transport, bijv. komen nooit bij het Golgi aan)
III: defect in regulatie bij <3%
IV: verlaagde Cl- conductantie of verhoogde turnover bij <3%
V: verlaagde eiwitsynthese bij <3%
VI: verhoogde turnover

86
Q

Wat is er gedaan om te zorgen dat een CFTR-eiwit met een delta-F508 toch het membraan bereikt?

A

Orkamy medicijn ontdekt: nieuw geneesmiddel met 2 preparaten: corrector (houdt het controle systeem voor de gek waardoor een beetje CFTR door kan) en livacaftor (zorgt dat het CFTR in het membraan maximaal geactiveerd wordt) –> zorgt voor een gedeeltelijk herstel (10% CFTR moleculen op membraan is dezelfde functie als normaal persoon)

87
Q

Waardoor komen er grote verschillen in fenotype bij CF patiënten voor met hetzelfde genotype?

A

Omgevingsfactoren (bijv. contact met bepaalde pathogenen (virulente pseudomas aeruginosa of burkholderia cepacia stam))
Voedingstoestand
Therapietrouw
Tijdstip diagnose en start therapie
Effect anti-bacteriële afweer/auto-immuunsysteem
Verschil kwaliteitscontrole CFTR-eiwitvouwing in ER –> variatie aantal mutant-CFTR-kanalen in apicaal membraan
Verschil expressieniveau van compensatoire Cl- eiwitten (bijv. CaCC)

88
Q

Welke klachten hebben CF patiënten?

A

Obstipatie/diarree (door malabsorptie)
Zouttekort
Mannelijke sterilliteit
Leverproblematiek (toxische stoffen weghalen, glucose opslag)
Pancreasproblematiek (ondervoeding –> hierdoor kleiner)
Longontstekingen en infecties (benauwdheid)

89
Q

Wat is een meconium ileus en wat is daarvan zichtbaar bij de geboorte?

A

Meconium is de eerste ontlasting van de baby en bij een ileus blijft deze vastzitten door het verlaagde watergehalte in de mucus (visceus) –> hierdoor intraluminale obstructie in terminale ileum (ongecompliceerde vorm) –> soms ook verdraaiing (volvulus) of bijv. perforatie (gecompliceerde vorm)
- Maakt voor de overleving niet uit
- Bij 13-17% van alle CF patiënten
- Patiënten vaak een tijdelijke stoma om de rest te alten herstellen

Te zien:
- Echodense darmen –> zelfde kleur als botten op een echo en zijn dus heel erg verstopt
- Bij geboorte bolle buik, gespannen, rood, puntbloedingen, oedeem en meconium ileus
- Uitgezet ileum tot 40 cm voor ileocoecaal hoek

90
Q

Hoe is de pancreas veranderd bij CF?

A

Taai slijm in de afvoerbuis van de pancreas waardoor enzymen niet weg kunnen en de pancreas beschadigen zoals cystes en littekenvorming
- Bij geboorte 75% kinderen met exocriene pancreasinsufficiëntie en op 1 jarige leeftijd 90% –> schade ontstaat dus al voor de geboorte

91
Q

Wat zijn de symptomen van pancreasinsufficiëntie?

A

Steatorroe: frequente, vettige, stinkende ontlasting door tekort aan lipase en bicarbonaat
Buikpijn: komt vaak door obstipatie
Ronde billen
Bolle buik
Obstipatie
Ondervoeding
Lage spiegels van de vet oplosbare vitamines (A, D, E en K)
Op de voorgrond staat vetmalabsorptie

92
Q

Wat is het verschil bij de opname van vetten in de darm en hoe heeft dit effect bij CF?

A

LCT: long chain triglycerides: opgenomen door pancreasenzymen en galzouten, waaronder absorptie van A, D, E en K
MCT: medium chain triglycerides: opgenomen door diffusie
Bij CF kunnen MCT dus wel nog opgenomen worden en daarom daarom belangrijk dat er meer van deze worden gegeven zodat er opname plaatsvindt

93
Q

Hoe kun je kijken of CF-patiënten pancreasinsufficiëntie hebben en hoe kun je het behandelen?

A

Faecesonderzoek:
- 3 dagen ontlasting sparen + voedingsdagboek en dit onderzoeken
- Elastase test (exocriene pancreasfunctie) (>0,2 = normaal)

Behandelen: geven van Creon (enzymen) om te zorgen dat vet, eiwit en zetmeel uit de voeding op te nemen is

94
Q

Hoe vaak komt obstipatie bij CF-patiënten voor?

A

Bij kinderen met CF in 47% (normale populatie 20%), omdat de darminhoud vaster is dan normaal:
- Onvoldoende zout (+ water) uitscheiding
- Onvoldoende vertering: darminhoud lost slecht op
- Afwijkende slijmconsistentie: taai

Kinderen met meconium ileus hebben er meer last van en krijgen het als er te weinig Creon gebruik is (dus onvoldoende (vet)vertering)

95
Q

Hoe is obstipatie bij een kind met CF te behandelen?

A

Voldoende Creon suppletie geven + evt. maagzuurremming of laxeermiddelen (dunnere ontlasting door aantrekken water)
- Macrogol, lactulose, klysma’s, ect.

96
Q

Wat is DIOS?

A

Distaal intestinaal obstructiesyndroom

Kinderen waarbij de ontlasting echt vast zit
- Klachten: krampende pijn rechter onderbuik, geen/weinig ontlasting, palpabele massa, misselijkheid, braken, opgezette buik, verminderde eetlust
- Komt vaak vaker terug en komt vaker voor bij toenemende leeftijd
- Risicofactoren: meconium ileus, recidief, pancreasinsufficiëntie, dehydratie, longtransplantatie, ect.
- Op röntgenfoto uitgezette darmen
- Behandeling hetzelfde als obstipatie en daarnaast ook darmen leegspoelen (soms ook chirurgisch)

97
Q

Hoe ontstaan leverproblemen (levercirrose) bij patiënten met CF, wat zijn risicofactoren en wat is de behandeling?

A

Combinatie van factoren: taai gal –> verstopping afvoergangen gal –> stase van bacteriën, schade aan levercellen door uitscheiding van cytotoxische stoffen in de gal en vorming van littekenweefsel

Risicofactoren: pancreasinsufficiëntie, meconium ileus, tussen 2-10 jaar

Behandeling: ursodeoxycholzuur voor betere gal afvloed, vit. K voor aanmaak stollingseiwitten en behouden goede voedingstoestand

98
Q

Waarom is de voedingstoestand van een CF-patiënt erg belangrijk en waardoor is deze sinds 1960 verbeterd?

A

Altijd letten op intake - verbruik - verlies

Belang voedingstoestand belangrijk omdat het impact heeft op de overleving (voorspeller morbiditeit en mortaliteit) + duidelijke associatie tussen ondervoeding en verslechtering longfunctie

Sinds 1960 betere voedingstoestand: betere controle, pancreasenzymsuppletie, dieet, sondevoeding, monitoring groei, richtlijnen en neonatale screening

99
Q

Wat is de hielprik screening?

A

Neonatale screening, bloed afnemen een week na de geboorde en zorgt voor diagnosestelling van o.a. CF (screent op stofwisselingsziektes), zorgt voor snellere start behandeling en betere prognose, stappen:
1. IRT (immuno reactief trypsinogeen): komt vrij uit pancreas bij schade
2. PAP (pancreatitis associated protein), eiwit gemaakt door alvleesklier onder stress
3. DNA als IRT en PAP boven waardes zitten naar 35 meest voorkomende mutaties
4. Bij verdenking op CF maar geen uitkomst bij stap 3 nog uitgebreide gen-analyse

–> alsnog geen 100% zekerheid
–> proces gaat via de huisarts en stuurt kinderen hierna door naar kinderlongarts (binnen 48 uur)
–> bij positieve hielprik 85,5% kans op klassieke vorm CF en 12,5% kans op niet-klassieke vorm of geen CF

100
Q

Waar moet je aan denken bij de differentiaal diagnose van buikpijn?

A

VITAMINECD
- Vasculair (ischemie, bloeding)
- Inflammatoir/infectieus (bijv. SOA, appendicites, etc.)
- Trauma/mechanisch (bijv. invaginaties, etc.)
- Auto-immuun (bijv. IBD, coeliakie)
- Metabool/toxisch (bijwerking medicatie)
- Iatrogeen/idiopathisch (voorgeschiedenis, stress, operatie, IBS)
- Neoplasma (cervixcarcinoom)
- Endocrien (hormonaal, menstruatie, abortus, zwanger)
- Congenitaal (n.v.t.)
- Degeneratief/neuro (ACNES (zenuw vast), paralytische ileus)

101
Q

Wat zijn de normaalwaarden van de volgende eigenschappen in het bloed:
- Hb
- Leuco
- CRP ?

A

Hb: man: 7,8-10,5 en vrouw: 7,5-9,7
Leuco: 4-10
CRP: <10 (eigenlijk < 3)
Kalium: 3,6-5,1 mM
Natrium: 136-148 mM
Glucose: 3,5-5,6 mM

102
Q

Wat kunnen onderliggende oorzaken van de ziekte van Crohn zijn?

A

Genetische aanleg
Omgevingsfactoren: roken, stress, milieu, voedingspatroon, infectie, operaties, medicatie
Afweersysteem
Microbioom

103
Q

Wat zijn de verschillen tussen colitis ulcerosa en ziekte van Crohn?

A

Colitis ulcerosa is diffuus over het gehele oppervlak, crohn is segmentaal en heeft skip laesies
Crohn is van mond tot anus en colitis ulcerosa alleen in het colon
Crohn heeft een transmurale ontsteking en colitis ulcrosa oppervlakkig
Crohn heeft granulomen en colitis ulcerosa crypt abcessen
Crohn heeft fistels en colitis ulcerosa niet
Crohn heeft extra-intestinale manifestaties en colitis ulcerosa veel minder vaak

104
Q

Wat is er aan de hand bij een TPMT mutatie?

A

Minder werkzaam enzym en minder methylatie waardoor er minder inactivatie van 6MP is (toxisch) hierdoor beenmergdepressie en levertoxiciteit
–> je hoeft hierbij geen Imuran geven bij Crohn, wat dit zal niks doen, bij heterozygoten worden soms kleine hoeveelheden gegeven

105
Q

Wat zijn bijwerkingen van Imuran?

A

Beenmergsuppressie
Infecties
Gastrointestinale klachten
Pancreatitis
Hepatotoxiciteit
Maligniteiten, cervixcarcinoom, lymfoom
leverschade

106
Q

Waarom mag MTX niet worden voorgeschreven bij zwangerschap?

A

Het is een foliumzuurantagonist en een foliumzuurdeficiëntie kan een aangeboren afwijking geven (centraal zenuwstelsel)

107
Q

Wanneer is het een simpele en wanneer een complexe fistel bij de anus?

A

Simpel als hij de onderste 1/3 van het sfinctercomplex beslaat en als hij groter is dan is het een complexe fistel

108
Q

Wat moet je testen voordat je mag beginnen met het geven van een anti-TNF-alfa biological?

A

Aanwezigheid van HIV, tuberculose en hepatitis B en C, want deze kunnen latent aanwezig zijn en zullen bij een behandeling opvlammen

109
Q

Wat is de Montreal-classificatie voor Crohn?

A

L: leeftijd van de patiënt
Z: ziektelokalisatie: L1 in ileum, L2 in colon, L3 in ileum en colon, L4 is ook boven de darm
B: gedrag van de ziekte: B1 is niet stenoserend en penetrerend, B2 is stenoserend, B3 is penetrerend en fistels/abcessen/perforaties, p, B2 is alleen perineale fistels met stenoserend

110
Q

Wat is een vaginaal en rectaal toucher?

A

Vaginaal toucher: uitwendig en inwendig onderzoek van de vrouwelijke geslachtsorgaan en kijken naar afwijkingen en voelen naar weerstand of myomen
Rectaal toucher: perianale regio inspecteren en daarna in het rectum naar weerstand, poliepen, tumoren en sphincterspanningen voelen

–> bij de man kan het prostaat ook nog gevoeld worden

111
Q

Welke ijzersupplementen worden vaak gegeven?

A

Ferrofumaraat: 200 mg, 2-3x per week 1 tablet
Fero gradumet: ook 2-3x per week 1 tablet

112
Q

Wat zijn kenmerken van hemolyse in het bloedonderzoek?

A

Hb verlaagd
MCV verhoogd (macrocytaire anemie)
Bilirubine verhoogd
LDH verhoogd
Haptoglobine verlaagd (zo laag dat het onmeetbaar is)
Reticulocyten verhoogd
DAT positief (antistoffen die reageren met rode bloedcellen –> auto-immuun) of negatief (andere oorzaak)

113
Q

Hoe behandel je een auto-immuun hemolytische anemie?

A

Ontstaat door antistoffen in het bloed tegen rode bloedcellen in het lichaam en daarom het starten van prednison

114
Q

Welke dingen in het bloed kun je onderzoeken en waar kan een afwijkende waarde op duiden?

A

Hb: te laag Hb = anemie
Ht: gehalte rode bloedcellen in het bloed
MCV: te laag bij microcytaire anemie, normaal bij normocytaire anemie en te hoog bij macrocytaire anemie
Haptoglobine: verlaagd bij hemolytische anemie
Reticulocyten: verhoogd bij hemolyse (veel aanmaak nieuwe rode bloedcellen)
Trombocyten en leukocyten: verhoogd bij infectieuze oorzaak
IJzer via ferritine: verlaagd bij ijzertekort maar erg afhankelijk van voedselinname –> CRP bepalen want bij ontsteking ferritine vals positief
Vit. B12 en B11: tekorten kunnen macrocytaire anemie veroorzaken
Bilirubine: verhoogd bij hemolyse
LDH (lactaatdehydrogenase): als veel rode bloedcellen worden afgebroken
Creatinine: laag bij nierfalen en dan minder EPO en minder erytrocyten
TSH: schildklierhormoon, verhoogd bij hypothyreoïdie
RDW: distributie rode bloedcellen over leeftijden (grootte), verhoging bij bijv. ijzertekort
ASAT, ALAT, alkalisch fosfatase en y-GT bij verdenking op lever- of galwegproblemen: verhoogd ongeconjugeerd bilirubine

115
Q

Wat zijn klachten die ontstaan bij een te hoog gehalte bilirubine?

A

Donkere urine
Icterus
Ontkleurde ontlasting

116
Q

Wat is het verschil tussen geconjugeerd en ongeconjugeerd bilirubine?

A

Geconjugeerd bilirubine:
- Bind losjes aan albumine (beschermingsmechanisme)
- Wateroplosbaar
- Niet-toxisch

Ongeconjugeerd bilirubine:
- Bindt stevig aan albumine
- Onoplosbaar in water, lipofiel
- Toxisch (kan hersen-bloed barrière passeren)

117
Q

Waarom stijgt het bilirubinegehalte na de geboorte en waarom is de piek bij te vroeg geboren zuigelingen later?

A

In een gezonde, terme pasgeborene is de piek van de bilirubine waarde op de 3e tot 4e dag, bij premature zuigelingen is de piek iets later zo rond de 5-6e dag

-> dit komt omdat de leverprocessen nog op moeten starten en de lever nog niet helemaal rijp was + ze hebben HbF waardoor het bilirubine aanbod groter is + borstvoeding moet nog op gang komen (minder water en dus stijging bilirubine-gehalte)

118
Q

Wanneer gaan baby’s geel zien en hoelang houdt dit aan?

A

Begint altijd ongeveer na dag 2 (binnen 24 uur is altijd pathologisch) en duurt normaal tot dag 7, maar tot na 2 weken is het normaal

119
Q

Wanneer is er sprake van pathologische hyperbilirubinemie van neonaat?

A

Optreden icterus op de eerste dag
Icterus houdt langer dan 2 weken aan
Serumconcentratie te hoog voor de leeftijd
Geconjugeerde fractie > 20%

120
Q

Wat zijn oorzaken van icterus prolongatus (icterus > 2 weken)?

A

Borstvoeding
Leverfalen (kan heel snel heel erg mis gaan)
Obstructie van de galwegen

121
Q

wat zijn gevolgen van het niet op tijd herkennen van neonatale cholestase (bilirubine wat niet meer weg kan)?

A

(- Kernicterus –> alleen bij ongeconjugeerd bilirubine)
- Hersenbloeding (doordat vetoplosbare vitamines (vit. K) slecht opgenomen worden)
- Leverfalen

incidentie is 1:2500

122
Q

Welke omstandigheden verhogen de kans op hyperbilirubine bij pasgeborenen?

A

Normaal:
- Zwangerschap <38 weken
- Uitsluitend borstvoeding
- Macrosomie bij maternale diabetes (suikerbaby)
- Oost-Aziatische afkomst

Abnormaal/pathologisch
- Bloedgroepantagonismen
- Andere hemolytische aandoeningen (G6PD deficiëntie, sferocytose)
- Bloeduitstortingen, cefaalhematoom
- Broer of zus die fototherapie heeft gehad

123
Q

Waardoor kan het vruchtwater geel worden?

A

Als een moeder resus-antistoffen heeft kunnen deze door de placenta en de resus-positieve baby erytrocyten aanvallen, hierdoor een hele grote hemolyse waarbij urobilinogeen wordt uitgeplast in het vruchtwater

Bij AB0-antistoffen geen probleem omdat dit via IgM gaat en dit niet door de placenta kan gaan

124
Q

Wat is galgangatresie?

A

Kans 1:20.000
–> na 4-6 weken nog icterus

sprake van een progressieve inflammatoire destructie van de extra- en intrahepatische galwegen. geen behandeling en geen oorzaak tot nu toe gevonden

125
Q

Wat moet je doen bij icterus?

A

De mate van geelzucht is klinisch moeilijk in te schatten dus als je twijfelt –> laat het altijd prikken en voorkom kernicterus

126
Q

Wat is de prevalentie van ondervoeding van kinderen?

A

15-30%. het komt vooral voor in de derdewereldlanden. Bij volwassenen is de prevalentie hoger

in totaal is de preventie van volwassenen en kinderen samen 40%

127
Q

Waar doe je de huidplooimeting?

A

wordt gedaan wanneer iemand niet gewogen kan worden. De dikte van de huid en het subcutaan vet wordt gemeten. Dit wordt vaak gedaan aan de linkerkant bij de bicepsplooi, tricepsplooi, subcappilaire huidplooi of supra-iliacale huidplooi

128
Q

Hoe kan je bepalen of iemand ondervoeding heeft aan de hand van labonderzoek?

A
  • albumine -> bij eiwittekorten neemt het af en het stijgt bij herstel. niet bij acute ondervoeding een parameter. hoe erger de stijging hoe minder erg de ziekte is
  • pre-albumine -> gevoelig, stijgt door voeding. Maar daalt bij lage energie intake, ontstekingsproces en afhankelijk van hydratatiestand
  • CRP -> bij toename is er ook toename van ernst van ziekte, maar wel een laag pre-albumine
  • vitamines, mineralen en essentiële vetzuren -> vaak onvoldoende betrouwbare uitslagen
129
Q

Wat is de DD van ondervoeding

A

psychosociale problemen, organische eetproblemen, malabsorptie, braken en onderliggende ziekten

130
Q

Hoe behandel je ondervoeding?

A
  • behandelen van de onderliggende ziekte
  • wegnemen van risicofactoren
  • individueel afgestemd voedingsbeleid aan de hanf van voedingsbehoeft
131
Q

Waarop heeft een hersentumor effect (optcusglioom)?

A

effect op verzadigingscentrum, waardoor het kind nooit honger had.

132
Q

Welke functie heeft de muscularis mucosae en wat is de specifieke functie van de takjes die langs de klierbuizen lopen?

A

cellen worden leeggedrukt uit de klierbuisje en dit komt in het lumen terecht. daarnaast zorgt het voor de peristaltiek van mucus en zoutzuur

133
Q

In welke laag is de plexus myentericus? En wat is de functie?

A

de plexus myentericus zit in de laag tunica muscularis en zit tussen de circulaire spierlaag en de longitudinale spierlaag.
De functie is het verhogen van sterke, duur en frequentie van spiercontracties van de darmwand

134
Q

wat zijn sporenelementen?

A

anorganisch; relatief kleine hoeveelheden volstaan, zoals ijzer, zink, koper, kobalt, jodium, etc.

135
Q

Wat zijn de oorzaken van b12 deficientie?

A

lage inname, verstoorde eiwitafbraak, lage maagzuursecretie, verlies receptor; ontsteking/resectie ileum en verlaagde IF productie bij verlies parietale cellen

136
Q

Wanneer kan PTL binden aan vetemmulsie druppels en waar staat PTL voor?

A
  • PTL staat voor pancreas triacylclycerol lipase
  • je hebt colipase nodig om PTL te laten binden aan vitemmulsie druppels
137
Q

BRIC:
- waar staat het voor
- wat is kenmerkend eraan?
- behandeling

A
  • Benigne Recurrente Intrahepatische Cholestase
  • aanvallen van cholestase, normale gGT, zus heeft BRIX/PFIC en consanguiniteit ouders
  • plasmaferese en genetisch onderzoek starten. symptomen bestrijden
138
Q

DILI:
- waar staat het voor
- oorzaak
- vormen

A
  • drug-induced liver injury
  • veel medicatie moeten slikken (medicamenteuze cholestase)
  • intrinsieke vorm -> dosis afhankelijk en vaak bij hoge dosis paracetamol
    idiosyncratische vorm -> allergisch; dosis onafhankelijk, kan al snel ontstaan
139
Q

Hoe kan je CF vaststellen?

A

via een acetylcholine (pilocarpine) gestimuleerde zweettest. hierbij wordt er filtreerpapier samen met aacetylcholine op de huid gebracht

140
Q

Hoe kan het CF defect in de pancreas duct leiden tot een stoornis in de afbraak van voedselcomponenten?

A
  • prenataal ontstaat er al een obstructie van de pancreas duct, waardoor auto-activering van trypsine plaatsvindt. dit leidt tot auto-destructie van de pancreas, ontsteking en uiteindelijk fibrose. de pancreas is dusdanig aangetast dat er een tekort ontstaat aan pancreasenzymen voor de voedselvertering in de darm. een uitzondering vormt de vertering lactose, omdat de moedermelk zelf lactase bevat
  • de bicarbonaat secretie van de pancreas ductt is ook defect, waardoor het zuur uit de maag niet wordt geneutraliseerd, de enzymen denatureren en geen gemengde gal micellen kunnen vormen. de vetvertering is dus op twee punten gestoord (lipases kunnen in een zure omgeving niet werken er kunnen geen gal micellen worden gevormd)
141
Q

Anemie
- anamnese
- LO

A
  • aard, duur, ontstaan van klachten. tractus anamnese, VG, medicatie, FA, voedingspatroon, verblijf buitenland, bloedverlies, menstruatie (duur, regelmaat, hoe vaak verwisselen, stolsels) en ontlasting (kleur, hoe vaak, bloed/slijm)
  • bleekheid, icterus, afwijkingen huid, splenomegalie en hepatomegalie, lymfadenopathie (vergrote klieren), crepitaties longen, centraal-veneuze druk en oedeem onderste ledematen. Soms vaginaal toucher of rectaal toucher
142
Q

hoe behandel je ijzergebreksanemie?

A

orale anticonceptie en ijzersuppletie (ferrofumaraat of fero gradumet)

bijwerkingen zijn misselijkheid en zwarte ontlasting

143
Q

Wat vraag je per tractus uit bij iemand die buikpijn heeft?

A
  • digestivus -> eten, misselijk, braken, opgeblazen gevoel, relatie tot voeding, ontlasting
  • urologicus -> dysurie, polyurie, hematurie, aandrang, straal, urinewerginfecties
  • genitalis -> menstruatie, veilige seks?, eerste menstruatie, laatste menstruatie, bloedverlies tijdens/na seks, seksuele infecties
144
Q

Wat zijn skintags?

A

huidflapjes rond de anus

145
Q

Wat zijn alarmsymptomen bij neonaten met ongeconjugeerd hyperbilirubinemie

A

icterus binnen 24 uur (icterus precox), icterus langer dan 2 weken (icterus prolongatus), geel suf en hypotoon; geel hypertoon en overstrekken; geel en meer dan 8% gewichtsverlies tov geboortegewicht, geel en onvoldoende defecatie; geke en natte defecatie

146
Q

Therapien die je kan geven bij ongeconjugeerd hyperbilirubinemie

A

fototherapie -> ongeconjugeerd bilirubine in de huid wordt afgebroken
wisseltransfusie ->bloed van baby wordt verwisseld met donorbloed; eerst wordt bloed bestraald