HC's week 1: Tractus digestivus: van mond tot maag Flashcards

1
Q

Hoeveel procent van de eerste- en tweedselijnszorg in Nederland hebben te maken met aandoeningen in de tractus digestivus te maken?

A

12 tot 17%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is deglutitie

A

slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat bevat de maagmucosa

A

bevat klierbuizen met gespecialiseerde kliercellen voor de productie van maagsap en een oppervlakte-epitheel dat bescherming biedt tegen zuurschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waaruit bestaat de darm microscopisch gezien?

A

In de darm zijn het epitheel en het onderliggende bindweefsel aangepast aan afbraak en opname van voedselbestanddelen en ze bieden bescherming tegen de darminhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is afagie

A

geen prikkel krijgt om te eten, waardoor je alleen maar afvalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is hyperfagie

A

alleen maar blijft eten, omdat je geen signaal krijgt dat je verzadigd ben, hierdoor wordt je alleen maar dikker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de hoofdkenmerken van anorexia nervosa?

A
  • Aanhoudend te geringe voedselinname
  • Intense angst om aan te komen/dik te worden of gedrag dat gewichtstoename tegengaat (stagnatie van groei of afvallen)
  • Verstoring van het lichaamsbeeld (gewicht of vorm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de prevalentie van anorexia nervosa?

A

370/100.000 vrouwen (90-95% vrouw) tussen de 15-30 jaar: begint op 14-16 jaar maar de laatste tijd gebeurt het wel steeds jonger (o.a. door social media)

Gemiddelde duur is 4-4,5 jaar en ong. 20% kent een chronisch beloop. Het zorgt voor een hoge morbiditeit en de mortaliteit is 2% (bij volwassenen 10%). Het zorgt daarnaast ook voor concentratie problemen en sociale problemen naast fysieke en mentale problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 2 typen anorexia nervosa heb je?

A
  • Restrictieve type: niet eten (vasten) in combinatie met overmatige lichaamsbeweging
  • Eetbuien-/purgerende type: eetbuien afgewisseld met purgeergedrag (braken, gebruik van laxantia, diuretica of koffie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarmee begint het klinische beeld van anorexia nervosa?

A

Begint sluipend: je gaat wat dingen veranderen in je leven (geen snoep, heel gezond eten, vegetarisch, meer sporten, lijnen met vriendin/moeder) en als je hiervoor gevoelig bent en je een soort beloning krijgt zul je je hier steeds meer naar gaan passen. Hierdoor verlies je controle over jezelf
- Bij meiden begint het vaak dat ze hun buik, billen en/of bovenbenen te dik vinden, bij mannen meer dat ze gespierd willen zijn –> er zijn ook andere triggers als opmerkingen over gewicht en ect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer gaat gezonder eten en meer sporten over in anorexia nervosa en welke klinische kenmerken horen hierbij?

A

Grijs gebied –> hierdoor vaak laat herkend

Het is pas als mensen echt volhoudend vasten en steeds meer bewegen (streefgewicht gaat telkens omlaag), daarnaast kenmerken als:
- Geen vetten, suikers of vlees eten
- Calorieën tellen
- Buikspieroefeningen doen + bewegingsonrust (drang om te sporten)
- Bemoeien met de boodschappen en koken
- Paniek bij het doorbreken van een geritualiseerd eetschema + buitenshuis eten niet meer mogelijk
- Vertekend lichaamsbeeld + jezelf vergelijken met iedereen
- Geen moeheidsgevoel en bijna nooit ziek

De angst is groot en de ernst wordt onderschat, bij alles wat je eet of doet vergelijk je je met de rest (ten nadele van jezelf) en met je zelf (verstoorde terugkoppeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de lichamelijke gevolgen van anorexia nervosa?

A

Een verlaagd basaalmetabolisme
- Obstipatie en darmklachten
- Ongesteldheid blijft uit
- Droge huid, donshaar, haaruitval, brokkelige nagels
- Verlaagde bloedsomloop en hierdoor koude extremiteiten + lage bloeddruk en lage hartslag (hypotensie en bradycardie) –> kan leiden tot ventriculaire ritmestoornissen of hartfalen
- Vertraagde botrijping (osteoporose)
- Mensen hebben het voortdurend koud, cyanose/roodheid
- Bij braken/laxeren: elektrolytstoornissen –> hypokaliëmie, tandbederf en zwelling van de carotis, keelpijn, heesheid, beschadiging slokdarm door maagzuur en hoge druk
- Vaak zit er heel veel schaamte op waardoor het heel moeilijk is om over te praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke twee grote groepen kun je afwijkingen in het maagdarm kanaal indelen?

A
  • Slijmvliesafwijkingen: binnenkant van het maagdarm kanaal, bijv.: ontsteking, tumoren of premaligne afwijkingen
  • Motiliteitafwijkingen: bij het voortduwen in het maagdarm kanaal, bijv.: obstipatie of ileus, achalasie (spasme onderste oesophagus sfincter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de meest frequente MDL-ziekten aan het begin van de 20e eeuw?

A

Bijna altijd infectie-gerelateerde ziektes:
- Infectieuze diarree door salmonella of een andere bacterie
- Virale hepatitis door hepatitis A, B en C
- Tuburculose

Maar ook andere dingen, bijv. achalasie (cardia sfincter-spasme), peptisch ulcus, maagbloeding, maagperforatie of maagkanker door helicobacter pylori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een maagbloeding en hoe is de behandeling?

A

Arteriële bloeding in een maagzweer (vaak door een Helicobacter Pylori bacterie –> met antibiotica zweer behandelen voor het een bloeding is) –> hevig bloedbraken en shock

Behandeling door met een scopie het bloedende vat te clippen of coaguleren en een maagzuurremmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een endoscopie en uit welke onderdelen bestaat het?

A

Apparaat waarmee je de binnenkant van de darmen kunt bekijken (snel, veilig en met goede kwaliteit)

De processor geeft licht en blaast CO2 in de darm voor voldoende zicht, daarnaast nog een kanaal voor instrumenten (biopt nemen/poliep weghalen) en op een scherm wordt het camerabeeld van de endoscoop weergegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de volgende apparaten:
1. Double balloon endoscopy (DBE)
2. Dunne darm capsule (pil camera) ?

A
  1. Met 2 ballonnen (die omstebeurt oppompen) de darm opstropen, via de mond en anus en hierdoor hele dunne darm zichtbaar
  2. Soort vitaminepil die je inslikt die een camera en licht heeft, 4-35 beelden per seconde doorsturen naar een computer. hierbij laxerende middelen nodig om darmen schoon te houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het syndroom van Boerhaave?

A

Spontane perforatie van de oesophagus (vaak door excessief braken –> grote druk), behandeling bestaat uit het plaatsen van een stent en het spoelen van de borstkas + antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de 3 functies van kauwen?

A
  • Vermalen van voedsel tot kleinere brokken
  • Groter voedseloppervlak creëren
  • Voedsel mengen met speeksel en enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van de onderstaande spieren in het kaakgewricht:
- m. pterygoideus lateralis
- m. pterygoideus medialis
- m. masseter
- m. temporalis

En waardoor worden al deze spieren door geïnnerveerd?

A
  • m. pterygoideus lateralis: kaak naar voren brengen bij inspanning (protractie)
  • m. pterygoideus medialis: mond sluiten en naar achteren brengen (binnenzijde mandibula)
  • m. masseter: over de mandibula en gehecht aan het jukbeen voor het sluiten van de mond
  • m. temporalis: sluiten van de mond, tussen os temporale en proc. coronoideus

Geïnnerveerd door de n. mandibularis (derde tak van n. trigeminus, dus ook wel n. V3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke kauwspieren gebruik je bij de volgende bewegingen:
- Depressie (+ protractie)
- Elevatie
- Protractie
- retractie ?

A
  • Depressie (+ protractie): 2 infrahyoidale spieren, m. pterygoideus lateralis (+ zwaartekracht)
  • Elevatie: m. masseter, m. temporalis, m. pterygoideus medialis
  • Protractie: m. pterygoideus lateralis en medialis
  • retractie -> achterste deel van de m. temporalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe zit de kaak als de mond op en is

A

Naar voren schuiven en draaien naar achteren van de discus articulatis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de buccinator voor spier en waardoor wordt deze geïnnerveerd?

A

Mimische spier –> dus GEEN kauwspier
Zorgt dat voedsel van de wangzak in de mond terecht komt

Innervatie door n. facialis (n. VII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke afvoergangen hebben de 3 grote speekselklieren in de mond en waardoor worden ze geinnerveerd:
- Glandula parotidea
- Glandula submandibularis
- Glandula sublingualis ?

A
  • Glandula parotidea: ductus parotideus –> mondt uit in de mondholte, innervatie oor n. glossopharyngeus
  • Glandula submandibularis: ductus submandibulairs –> mondt uit in caruncula sublingualis, innervatie in n. facialis
  • Glandula sublingualis: kleine ducti (ducti sublingualis minores), innervatie door n. lingualis/n. facialis

het autonome zenuwztelsel innerveert de speekselklieren, voornamelijk de parasympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

In welke stukken is de tong op te delen en door welke zenuwen wordt smaak, gevoel en spieren daar geregeld?

A

Anterior (voorste 2/3e):
- Gevoel: n. lingualis
- Smaak: n. facialis (VII) -> via chora tympani
- Spieren: n. hypoglossus (XII) en 1 via n. vagus (X)

Posterior (achterste 1/3e)
- Gevoel: n. glossopharyngeus
- Smaak: n. glossopharyngeus
- Spieren: n. hypoglossus (XII) en 1 via n. vagus (X)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de functie van de intrinsieke en wat is die van de extrinsieke tongspieren + noem de 3 intrinsieke en 4 extrinsieke tongspieren?

A

Intrinsieke: hebben hun origo als insertie in de tong, kunnen de vorm van de tong veranderen
- mm. longitudinalis superior/inferior, m. transversus linguae, m. verticalis lunguae

Extrinsieke: stralen uit in de tong en komen ergens anders vandaan, kunnen de tong laten bewegen
- m. genioglossus, m. palatoglossus, m. styloglossus, m. hyoglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de functie van supra- en infrahyoidale spieren en waardoor worden deze geïnnerveerd?

A

Zorgen dat de onderkaak open en dicht getrokken kan worden (tussen onderkaak en hyoid) en zodat je kan slikken
- Suprahyoidale spieren: n. facialis, n. mandibularis en cervicale zenuwen (C1)
- Infrahyoidale spieren: cervicale zenuwen (C1-C3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe ontstaat de n. lingualis?

A

Aftakking van n. mandibularis (n. V3) en chorda tympani (aftakking van n. facialis (n. VII)) –> deze vormen samen de n. lingualis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat moet je veranderen in de pharynx bij het eten van voedsel en welke spieren zijn hierbij betrokken?

A
  • Zorgen dat de epiglottis dichtvalt (over de luchtpijp)
  • Zorgen dat je het palatum molle aanspant (zo nasopharynx afsluiten) –> m. veli palatini tensor en levator
  • Zorgen dat je de keelzak heft –> m. stylopharyngeus en m. palatopharyngeus
  • Zorgen dat je het voedsel naar beneden duwt –> m. constrictor pharyngis superior, media en inferior
  • Zorgen dat je drukverschillen opheft –> m. salpingopharyngeus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe is de vascularisatie van het hoofd?

A

bloedvoorziening via de a. carotis communis en a. carotis externa. De a. carotis interna gaat naar de schedel. de a. facialis gaat naar de kaakregio. het veneuze bloed in de v. jugularis interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Op welke plekken zitten vernauwingen in de oesophagus en waar zijn deze voor?

A

Pharynx ter hoogte van de schildklier, aftakking van linker bronchus, arcus aortae en diafragma
–> functie om de luchtstroom richting de maag te voorkomen en opkomend maagzuur richting de oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het bijzondere aan de spieren in de maagwand?

A

Er zijn 3 spierlagen (stratum longitudinale, stratum circulare en fibrae obliquae) en deze zijn in verschillende richtingen georiënteerd, waardoor er in alle richtingen geknepen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de delen van de maag en wat is dat deel precies?

A

○ Cardia is de overgang van oesophagus naar maagholte
○ Fundus is de extra ruimte in de maag
○ corpus -> kneedt het voedsel en voegt maagsappen toe
○ Pylorus -> kringspier aan het einde van de maag
○ Ampulla is de bulbus van het duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe heet de binnen- en buitenbocht van de maag en waarin zitten ze vast?

A

binnenbocht is ook wel de curvatura minor. de buitenbocht heet de curvatura major. De curvatura minor zit vast en aan de curvatura major zit het omentum majus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe heet het punt waar het duodenum overgaat in het jejunum

A

het ligamentum van Treitz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is het verschil tussen het jejunum en het ileum?

A

Jejunum: sterk geplooid (plicae circulares –> voor vochtopname), bloedvoorziening door lange vasa recta, grotere diameter, weinig arcades, minder vet, rozer

Ileum: bijna glad, kunnen samengevoegde lymfeknopen (Peyer’s patches) te zien zijn, vaatbogen aanwezig en korte vasa recta, kleinere diameter, veel arcades, sik mesenterium en grijzig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat zit er in het plicae circulares?

A

papilla duodeni major (papil van Vater), de ducti choledochus en ducti pancreaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is het Divertikel van Meckel en welke problemen kunnen hier ontstaan?

A

Overblijfsel van de verbinding tussen dunne darm en navel van de embryonale tijd, een verbinding in de vorm van een ligament (van Vitelline) kan blijven bestaan

Er kan een ontsteking in komen (door bijv. voedselresten), kan verbonden zijn met de binnenzijde van de navel of een open verbinding met de navel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat is het verschil tussen de dunne darm en het colon

A

het colon heeft 3 lengtespieren -> taenieae coli, haustra coli en plicae coli -> de dunne darm heeft dit niet. daarnaast heeft het colon ook dikke vetlobjes (appendices epiploica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de vrijwillige en wat zijn de onvrijwillige spieren in het rectum?

A

Vrijwillige: m. sphincter ani exterior en m. levator ani
Niet-vrijwillige: m. sphincter ani interior

De vrijwillige spieren kun je trainen en zullen bij een dwarslaesie wegvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe ontstaat gal in de galblaas en waardoor ontstaan galstenen?

A

Gal wordt gemaakt van de lever en gaat via de ductus cysticus naar de galblaas (vesica biliaris) totdat er gal nodig is in bijv. het duodenum (via papil van Vater), dan zal er gal via de d. cysticus en d. choledochus daarheen vertrekken

Galstenen ontstaan als het gal te lang wordt opgeslagen/te veel vocht uit is gehaald, dan gaat het kristaliseren en ontstaan galstenen

42
Q

Als de hepar van caudaal bekeken wordt is er een H-figuur zichtbaar. Waardoor worden dit poten gevormd?

A
  • Linkerpoot -> wordt gevormd door het lig. Teres en lig. Falciforme
  • Rechterpoot -> wordt gevormd door de galblaas en vene cava inferior
  • Horizontaal -> wordt gevormd door het lig. Hepatoduodenale
43
Q

Wat is de functie van de pancreas en wanneer gaat dit mis?

A

Pancreassap maken wat vlees aanvreet (door hoge zuurgraad), dit moet snel afgevoerd worden voordat de pancreas wordt verteerd –> via d. pancreaticus major en minor

Het gaat mis als het sap niet goed kan worden afgevoerd –> pancreatitis

44
Q

wat is de functie van de tractus digestivus?

A
  • Opname van moleculen uit voedsel voor
    ○ Onderhoud
    ○ Groei
    ○ Energie
  • Binnenste laag: bescherming (tegen onder andere pathogenen)
45
Q

Wat betekenen de volgende begrippen:
- Ingestie
- Masticatie
- Motiliteit
- Secretie
- Chemische vertering
- Absorptie
- Eliminatie ?

A
  • Ingestie: eten/drinken van voedsel
  • Masticatie: kauwen en voedsel verdelen in kleine behapbare stukjes
  • Motiliteit: spierbewegingen die het voedsel door de tractus leiden
  • Secretie: door bijv. speekselklieren waar verteringsenzymen, gal, zuur, loog en beschermende mucus (slijm) in zit
  • Chemische vertering: grote moleculaire structuren afbreken in kleinere absorbeerbare onderdelen
  • Absorptie: opnemen van kleine moleculen en water in bloed/lymfe
  • Eliminatie: uitscheiding van onverteerbare, niet-geabsorbeerde onderdelen
46
Q

Welke organen worden gevasculariseerd via welke hoofdtakken van de abdominale aorta?

A
  • Truncus coeliacus: maag, duodenum, lever, milt, pancreas en galblaas –> heeft 3 zijtakken: a. gastrica sinistra, a. hepatica communis en a. splenica
  • A. mesenterica superior: jejunum, ileum, caecum, colon ascendens en eerste deel colon transversum
  • A. mesenterica inferior: laatste deel colon transversum, colon descendens, colon sigmoideum en rectum
47
Q

Uit welke 4 lagen bestaat de algemene structuur (holle buis) van de tractus digestivus?

A
  • Mucosa: plaveiselepitheel + lamina propria (sereuze en muceuze klieren en zenuwen)
  • Submucosa: bindweefsel met afweercellen, bloedvaten en soms kliertjes, plexus van Meissner tussen dit en muscularis (ganglionen)
  • Tunica muscularis: circulair en longitudinaal spierweefsel, plexus van Auerbach tussen de 2 spierlagen in (ganglionen), voor transport en fragmentatie
  • Serosa (bij buikholte)/adventitia (bij oesophagus): losmazig bindweefsel, voor inbedding en verankering spier- en klierweefsel
48
Q

Door welke grote venen gaat het bloed terug naar het hart en wat gebeurt er bij een te hoge leverdruk?

A

Bloed van het maagdarmkanaal via de v. porta naar de lever, behalve bloed van het rectum gaat via v. iliaca naar v. cava inferior en de v. mesenterica inferior en v. splenica vormen eerst samen een vene voordat ze overgaan in de v. porta

Bij te hoge leverdruk ontstaan anastomosen (oesophagus -> maagbloeding, navel -> caput medusa, endeldarm -> aambeien) tussen het portale en cavale systeem zodat geen overdruk ontstaat

49
Q

Waaruit bestaat de bekleding en submucosa van de mondholte?

A

Bekleding: plaveiselepitheel
- Gekeratiniseerd/ verhoornd: lippen, palatum durum
- Niet-verhoornd: palatum molle, wangen

Submucosa:
- Kleine speekselklieren (continue excretie)
- Lymfoïd weefsel (achter keelholte –> antigeen presenterende cellen)
- Veel kleine perifere zenuwen (proeven, voelen, ect.)

50
Q

Welke structuren liggen intraperitoneaal, welke (secundair) retroperitoneaal en welke subperitoneaal?

A
  • Intraperitoneaal
    ○ Maag, ileum en jejunum, colon transversum en sigmoideum, lever, milt en de staart van de pancreas
  • (secundair) retroperitoneaal
    ○ Duodenum, colon ascendens en descendens, pancreas (behalve de staart) en de nieren. de Nieren, vena cava inferior en superior zijn primair retroperitoneaal
  • Subperitoneaal
    ○ Het rectum, de blaas, de baarmoeder en eierstokken en de prostaat
51
Q

Met welke verschillende soorten papillen wordt het oppervlak van de tong bedekt en wat zijn de eigenschappen hiervan?

A
  • (Circum)vallata papillae: smaakorganen, achterin de tong 8 stuks in de vorm van een V, niet-verhoord, grootste papillen (1-3 mm)
  • Foliata papillae: smaakorganen, zijkant tong, niet-verhoornd
  • Fungiforme papillae: smaakorganen, voorkant tong, niet-verhoornd
  • Filiforme papillae: mechanisch transport voedsel, hoekige puntjes (spits en smal), geen smaakorganen, verhoord epitheel
52
Q

Wat is de bursa omentalis en waar ligt deze?

A

Ruimte onder de lever, boven het colon transversum, achter de maag, voor de pancreas, rechts van de linker nier en bijnier en links van het foramen omentalis/Winslow (via hier bursa omentalis bereikbaar)

Als je een operatie wilt doen wil je graag in dit gebied zijn -> via omentum minus, bovenlangs colon of onderlangs colon

53
Q

Wat zijn de kenmerken van de smaakorganen (smaakpapillen)?

A

Lange zenuwcellen (gustatorische cellen) met haartjes (nemen chemische samenstelling voedsel waar) aan het oppervlak (groot oppervlak) en hiertussen ook steuncellen (transitionele cellen), aan de andere kant hebben ze afvoerende zenuwbanen

Onderaan de smaakorgaantjes zitten basale cellen die beide soorten cellen nog kunnen worden

54
Q

Hoe groeien plaveiselcellen normaal en wat is er bij een carcinoom veranderd?

A

Normaal een laag van keratinocyten die op elkaar stapelen en naar het oppervlak steeds platter worden, er is veel generatie (iedere paar dagen epitheel opnieuw gevormd uit stamcellen) en het hoort ook niet te verhoornen

bij een carcinoom: Geen basale laag, verhoornde carcinomen (witte plekken in het slijmvlies), vorming van nestjes van cellen onder het basaalmembraan en er groeien cellen in de diepte

55
Q

Hoeveel tanden heb je en hoe is de indeling in de 4 kwadranten?

A

32 vaste tanden (20 melktanden)
1. Bovenkaak rechts
2. Bovenkaak links
3. Onderkaak links
4. Onderkaak rechts

56
Q

Uit welke lagen bestaat een tand?

A
  • Glazuur/enamel: ameloblasten, hardste lichaamsmateriaal en zit aan het oppervlak
  • Dentine: odontoblasten, onder het enamel namelijk het tandbeen, bepaalt de vorm, harder dan botweefsel ([calcium] hoger), geen bloedvaten –> voorziening uit pulpa
  • Cementum: cementoblasten, ter hoogte van de hals gaat enamel in cementum over, bevestigt de tand aan het bot
  • Pulpa: bevat bloedvaten en zenuwen
57
Q

Welke onderdelen van de tand worden op welke momenten gevormd?

A
  • Glazuurformatie: tot vlak voor doorbreken tand (door tandvlees)
  • Dentine formatie: totdat de tand volgroeid is
  • Odontoblasten: persisteren in de pulpa om dentine te onderhouden
  • Mesenchymale cellen: zitten rond de wortel, differentiëren in cementocyten
58
Q

Wat is een keratocyste en een ameloblastoom?

A

Zijn kaakcysten of kaaktumoren. er gaat hier iets niet goed bij de groei van de tanden. Bij een ameloblastoom komt er ongewild ameloblasten vrij, waardoor er uiteindelijk een carcinoom ontstaat

59
Q

Wat zijn de 3 grote speekselklieren en wat produceren zij?

A

Produceren samen 0,75-1L speeksel per dag
- Glandula parotis: sereus speeksel (voor hydrolyse carbohydraten en proteïnen –> alfa-amylase)
- Glandula submandibularis: meer sereus dan mucineus speeksel (voor hydrolyse proteïnen en lysozymen –> alfa-amylase en mucus)
- Glandula sublingualis: meer mucineus speeksel met wat sereuze elementen (mucus)

–> ook nog wat kleine speekselklieren die mucineus speeksel produceren (hoe lager hoe meer mucineus speeksel)

60
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste functies van de speekselklieren?

A
  • Excretie: mucustransport (mucineus), water en amylase voor digestie (sereus)
  • Antibacteriële stoffen: immunoglobulines, lysozyme, peroxidase
  • Spoelwerking, afname van tandplaques: calcium heeft een bufferwerking –> demping schommeling pH en remming ontkalking tand
61
Q

Waaruit zijn de speekselklieren opgebouwd?

A

Opgedeeld in kleine lobuli met hiertussen bindweefsel waartussen ducten, bloedvaten, zenuwen en vetcellen zitten

Elke tubulo-acinaire eenheid (functionele cel in de lobuli) heeft acini (speeksel productie) en ducti (speeksel secretie) –> gaan van eenlagig naar meerlagig epitheel open en bevatten cilia

De mucineuze (bij PAS-kleuring donker) en sereuze (bij PAS licht) kliertjes liggen naast elkaar

62
Q

Uit welke lagen bestaat de slokdarm?

A
  • Mucosa: niet-verhoornd plaveiselepitheel (onder microscoop rafelig door celvernieuwing uit basale cellen) –> brede laag om submucosa te beschermen
  • Lamina propria: bindweefsel (tot aan de muscularis mucosae) dat vaatrijk is
  • Muscularis mucosae: in lengterichting van de slokdarm (kan hem verkorten)
  • Tunica adventitia: bij de laatste cm van de oesophagus heet het serosa
63
Q

Wat houden de volgende afwijkingen in die in de slokdarm kunnen voorkomen:
- Slokdarmcarcinoom
- Barrett syndroom
- Adenocarcinoom ?

A
  • Slokdarmcarcinoom: plaveiselepitheel dat dysplastisch wordt
  • Barrett syndroom: gasto-oesophagale reflux, sphincter werkt niet goed waardoor maagzuur de oesophagus omhoog komt, dit kan niet tegen zuur en een ontstekingsreactie ontstaat (ook atypisch epitheel) –> bij lange duur intestinale metaplasie waarbij slijmbekercellen in de wand groeien om zuur te bufferen (wordt cilindrisch epitheel) –> ontaarde dysplasie wat kan ontaarden in een adenocarcinoom
  • Adenocarcinoom: tumor in de oesophagus (kan ook maag in groeien) wat kan komen door o.a. Barrett syndroom, risicofactoren: man, leeftijd, roken, ect.. uit klierepitheel
64
Q

Hoe ziet de mucosa van de maag eruit?

A

Epitheel (eenlagig) bevat kleine instulpingen (foveolae) en een brede laag klierweefsel (in verbinding met lumen) die secreet in luminale tubulaire structuren vrijgeven, met verschillende soorten cellen: pariëtale cellen, mucuscellen, hoofcellen, slijmbekercellen en endocriene cellen

De slijmcellen steken er wat bovenuit en in de instulpingen zitten de gespecialiseerde cellen (ze groeien dus uit het midden)

65
Q

Wat is de functie van de volgende cellen in de mucosa van de maag:
- Pariëtale cellen
- Mucuscellen
- Hoofdcellen
- Slijmbekercellen
- Endocriene cellen?

A
  • Pariëtale cellen: produceren het maagzuur (1,5-2L per dag) en intrinsic factor (nodig voor opname vit.B12)
  • Muceuze halscellen: om het oppervlak te beschermen tegen het zuur, helder cytoplasma, produceren water, glucoproteïnen en surfactant
  • Hoofdcellen: donker, korrelig (veel ER) cytoplasma, veel pepsinogeen (proteïne) productie die in aanwezigheid van zuur wordt omgezet in pepsine –> afbraak eiwitten, daarnaast ook lipase en hormonen (o.a. leptine) productie
  • Slijmnapcellen: bovenste laag epitheel, cilindrisch met celkern basaal, produceren mucine, water en gastric surfactant (beschermt maag tegen zure omgeving)
  • Neuro-endocriene cellen: sturen de cellen aan, weinig cytoplasma, compacte celkern, maken hormonen
66
Q

Wat zijn de protectieve mechanismen van de maag tegen maagzuur en pepsine (beide toxisch)?

A
  • G- en D-cellen: feedback aan pariëtale cellen (G-cellen met gastrine (maag antrum, duodenum) en D-cellen met somatostatine (maag corpus)) zodat zuurproductie gereguleerd wordt
  • Slijmbekercellen: dicht op elkaar en maken surfactant wat onderliggende cellen beschermt
  • Acute reparatie: door schade hyperemie (meer bloedaanbod lokaal) –> stimulatie regeneratie en hierdoor snel nieuw endotheel, ook nieuwe slijmproductie (balans tussen welke nieuwe cel maak je wanneer)
  • Anatomie: pariëtale en hoofdcellen voornamelijk in fundus en bij cardia en antrum slijmproducerende cellen (neutralisatie)
67
Q

Wat gebeurt er bij gastritis (door Helicobacter Pylori)?

A

Maagzuur resistente bacterie die hecht aan epitheelcellen en toxische substanties afgeeft –> acuut eosinofielen en neutrofielen, chronisch lymfocyten en plasmacellen –> op lange termijn kunnen maagbloedingen ontstaan en gaat de zuurproductie omhoog (verhoogde gastrinelevels) wat de schade erger maakt

Bacterie onder microscoop zichtbaar (aan epitheeloppervlak kleine puntjes) en te behandelen met antibiotica –> bij geen behandeling defect in de maagwand en ulcus vorming (gat –> geen slijmvlies bescherming)

68
Q

Hoe is de wand van de dunne darm opgebouwd (opbouw en soort cellen)?

A

Grote plicae in de mucosa en submucosa die uitstulpingen heeft (villi) en deze hebben weer microvilli –> ontzettend groot oppervlak enterocyten

Epitheel mucosa bestaat uit enterocyten (opname van voedingsstoffen) en goblet cellen (slijmbekercellen)
Meer naar onder zitten Paneth cellen (lysozyme en onderhoud stamcellen) en M-cellen (trancytose van antigenen)

69
Q

Wat zijn de Paneth cellen in de dunne darm?

A
  • Zijn in de instulpingen (crypten) aanwezig
  • Zijn granulair en produceren lysozymen (belangrijk voor de versterking afweer) en kunnen stamcellen reguleren en stimuleren (die er naast zitten) –> daarnaast kunnen ze uitgewerkte stamcellen ook weer opnieuw laten functioneren
70
Q

Hoe ziet de wand van het duodenum eruit?

A

Veel meer slijm vormende klieren (Brunner klieren) die bicarbonaat en glycoproteïnen produceren –> zitten onder de muscularis mucosae (in tegenstelling tot in de maag)

71
Q

Hoe ziet de wand van het ileum eruit?

A

Bevat gespecialiseerd lymfoïd weefsel (distaal in de darmen) voor bestrijding van bacteriën –> heten Peyer’s patches en liggen in de submucosa

Patch bestaat uit ong. 300 geaggregeerde lymfoïde follikels en in het epitheel gespecialiseerde M-cellen die bacteriën waarnemen en ze naar de patches verplaatsen

72
Q

Welke 2 ziektebeelden vallen onder inflammatory bowel disease (IBD) en wat houden ze in?

A

Bij allebei bacteriën op het epitheel waarbij de paneth cell functie is verschoven naar abnormaal
- Morbus Crohn: discontinue, focale en transmurale ontsteking, kan overal zitten, hele laag gefibrotiseerd (–> stenose), heeft skip laesies, diepe ontstekingen en granulomen. qua klachten diarree en veel pijn
- Colitis ulcerosa: continue, distale en oppervlakkige ontsteking van de mucosa, niet in de dunne darm, in lamina propria ontstekingscellen en submucosa niet aangedaan. slijmbekercellen heel ongelijk qua grootte. qua klachten -> buikpijn, uitdroging, diarree, bloed en slijm bij ontlasting

73
Q

Wat is de regulatie van de voedselopname?

A
  • Een multifactorieel probleem
  • Vereist een nauw gecontroleerde regelkring (zie afbeelding)
74
Q

Waardoor wordt het lichaamsgewicht bepaald (welke balans)?

en wat is er aan de hand bij vermagering en obesitas?

A

Balans tussen voedselopname en energiegebruik –> als deze gelijk is sprake van homeostase

bij vermagering is er meer energieverbruik dan voedselinname.
bij obesitas is er meer voedselopname dan dat er qua energie gebruikt wordt

75
Q

Wat is de BMI en wat zijn normale cijfers?

A

Body mass index (= gewicht/lente^2 in kilogram/m^2), maat voor het gewicht op basis van geslacht, leeftijd, lengte en gewicht

  • Ondergewicht: BMI < 18,5
  • Normaal gewicht: 18,5 < BMI < 24,9
  • Overgewicht: 25 < BMI < 29,9
  • Obesitas: BMI > 30
76
Q

Welke korte termijn factoren beïnvloeden de voedselopname?

A
  • Meten van kauwen en slikken: omdat het lekker is, je krijgt hierdoor geen verzadigingsgevoel
  • Feedback vanuit het maagdarmkanaal:
    Anorexigene factoren (verzadigingsfactoren):
    ~ Rekken maagdarmkanaal (n. vagus info over de rek, n. splanchnic info over voedingsstof)
    ~ Cholecystokinine (sluiten pylorus of stopsignaal hypothalamus)
    ~ Glucose en alvleesklierhormonen (glucagon, insuline)
    ~ Leptine (vetweefsel)
    Orexigene factoren (honger factoren):
    ~ ghreline (eetlustopwekkend stofje)
    ~ Feedback binnen het CZ: orexine/hypocretine zorgen voor hedonisme (lekker/vies vinden) en neuropeptide Y
77
Q

Hoe werkt de hypothalamus en waar zorgt het voor bij het maagdarmkanaal?

A
  • Complexe structuur met meerdere kernen in de hersenen –> elk specifiek gedrag wordt door een specifiek deel geregeld (centrumconcept)
  • Zorgt voor eet- en drinkgedrag (hiernaast nog veel andere vitale functies, zoals regulatie dag- en nachtritme, temperatuurregulatie, regulatie voortplanting en regulatie RR/HF)
78
Q

Welke centra zijn er in de hypothalamus betreft eetlust en wat heeft een leasie in deze centra tot gevolg?

A
  • Verzadigingscentrum: ventromediale hypothalamus –> bij letsel hyperfagie (dooreten en setpoint verhogen)
  • Hongercentrum: laterale hypothalamus –> bij letsel afagie (stoppen met eten en setpoint dalen)
79
Q

Wat kunnen we met groeicurves m.b.t. gewicht?

A

Manier om vast te stellen of de lengte en gewicht in overeenstemming zijn met de leeftijd
–> als je extra voedsel aan iemand geeft zal diegene in gewicht toenemen maar als je hier weer mee stopt komt iemand weer terug op je setpoint (tenzij je een laesie hebt)

80
Q

Wat zijn de tweede orde neuronen en wat is hun functie?

A

Melanocortin 4 receptoren (MC4R)

Geven continu actiepotentialen af om te stoppen met eten

81
Q

Wat zijn de eerste orde neuronen en welk effect hebben zij op de tweede orde neuronen?

A

Anorexigene factoren: POMC-neuronen, cocaïne en amfetamine gereguleerd transcript (CART) –> zijn eetlust onderdrukkend en dus stimulerend effect op 2e orde
Orexigene factoren: NPY (neuropeptide Y) en AgRP-neuronen –> zijn eetlustopwekkend en dus remmend effect op 2e orde

82
Q

Op welke manier beïnvloeden vetcellen de lange termijn factoren van de voedselopname?

A

Vetcellen (adipocyten) scheiden leptine uit (plasmaconcentratie leptine = vetopslag lichaam) –> inhibeert afgifte neuropeptide Y en stimuleert expressie van CART –> werking op verzadigingscentrum (remt voedselopname)

83
Q

Waar zorgt een mutatie bij het leptine gen voor?

A

Zorgt dat mensen/dieren obesitas krijgen door geen remming van de voedselopname:
- Ernstige vetzucht
- Hyperphagia (ongeremde eetlust)
- Glucose intollerantie (diabetes type II)
- Verhoogd bloedplasma insuline
- Hypometabool en hypotherm
- Subfertiel (verminderde vruchtbaarheid)

84
Q

Waarom is obesitas zo’n groot probleem en kan het niet worden opgelost door Leptine te geven?

A

Slechts een klein aantal mensen heeft een mutatie in het Ob gen en overige monogenetische afwijkingen zijn zeldzaam
- 1/3 van de bevolking heeft een zeer hoge dosis leptine nodig om af te valen
- 2/3 van de bevolking is volledig leptine-resistent

–> tegenwoordig geen farmacologische manier om obesitas te behandelen (sinds 2022 wel GLP-1 receptor agonist –> klinisch beeld niet duidelijk)

85
Q

Welke invloed heeft levensstijl op obesitas en welke veranderingen zou je kunnen doen?

A

Hele grote invloed heeft levensstijl op obesitas (of diabetes mellitus)
Zeker als je twee groepen met dezelfde afkomst vergelijkt zie je dat in de westerse wereld veel meer obesitas is door o.a. veel suikers, vetten, minder beweging, ect.

Veranderingen: low-carb dieet, vermijding consumptie softdrinks, trappen i.p.v. lift nemen, ect.

86
Q

Welke 2 processen zijn betrokken bij het opslaan van vet?

A
  • Hyperplasie van adipocyten: nieuwvorming vetcellen, tot ong. 25 jaar, deze worden nooit meer afgebouwd, slecht beloop omdat vetcellen niet worden afgebouwd
  • Hypertrofie van adipocyten: toename in volume van vetcellen, vaak obesitas bij volwassen, reversibel door dieet en activiteit
87
Q

Wat zijn de 4 oorzaken voor vetzucht?

A
  • Afwijking in de hypothalamus
  • Erfelijke afwijking in het Ob gen
  • Lifestyle keuze
  • Ontwikkelingsstoornis/hyperplasie
88
Q

Wat zijn de psychische gevolgen van anorexia nervosa?

A
  • Rigide/dwangmatige kenmerken: steeds minder flexibiliteit en de angst om patronen te doorbreken
  • Somberheid, depressieve symptomen: je wereld wordt kleiner en je bent angstig –> verdwijnt/wordt minder bij herstel en soms kan dit ook de aanleiding er van zijn
  • Concentratieproblemen
  • Snel geïrriteerd
89
Q

Door welke factoren wordt anorexia nervosa bepaald (ethiologie)?

A
  • Predisponerende factoren: genetische kwetsbaarheid, socioculturele eisen
  • Luxerende factoren: gering zelfgevoel, problemen, ziekte, socioculturele eisen
  • Onderhoudende factoren: effect van het ondergewicht en uithongeren (het werkt versterktend en daardoor lastig om te doorbreken)

Het is multifactorieel en dus niet door bijv. ouderlijk conflict, pubertijd dwarsheid, niet accepteren vrouwelijke ontwikkeling

90
Q

Hoe is de behandeling van anorexia nervosa?

A

Multidisciplinair; je moet jongeren aanmoedigen om kleine stapjes te zetten en zo toch vooruit te komen, motivatie zit niet in aankomen en meer eten maar meer in je beter in je vel voelen en minder angst hebben
- Internistisch/dietistisch: fysieke bewaking en voedingsadvies
- Psychiatrisch/therapeutisch: psycho-educatie, motivatie beperking, veranderingsinductie

Omdat elke patiënt anders is vraagt het maatwerk en ambulant staat centraal. Soms een opname op de poli, psychiatrische opname (voorkomen dat iemand dood gaat) of een familie therapie –> belangrijk dat onderliggende oorzaken worden opgelost

91
Q

Wanneer is de prognose bij anorexia nervosa gunstig en wanneer is deze ongunstig?

A

Gunstig: snelle start behandeling, goede ouder-kindrelatie, hoog SES, hoog opleidingsniveau, steun van ouders/familie/vrienden

Ongunstig: braken, eetbuien, chroniciteit, premorbide psychiatrische stoornissen (eerst eetstoornis behandelen en dan pas psychisch probleem –> dat werkt niet want soms is het juist de oorzaak)

92
Q

Waarom is de ontlasting bruin?

A

Ontlasting is bruin omdat gal terecht komt in de dunne darm

93
Q

Wat kunnen de aandoeningen van de oesophagus zijn

A

congenitaal, functioneel, obstructie, ontsteking en maligniteit

94
Q

Welke spierlagen heb je in de oesophagus?

A
  • buitenste laag is de longitudinale spierlaag, bovenste 1/3 is dwarsgestreept en onderste is glad spierweefsel
  • binnenste laag is de circulaire laag
95
Q

welke aandoening is er ter hoogte van LES?

A

achalasie -> verwijding onderkant van de oesophagus en vernauwing onderste slokdarmsfincter

96
Q

welke verstoringen in de verzadiging zijn er

A

anorexie, bulimia nervosa, cachexie, overeten en binge eten

97
Q

wat is de inhoud speeksel

A

Water, elektrolyten, mucus, enzymen, antimicrobiële stoffen en leukocyten

98
Q

wat is de functie van speeksel

A
  • Voorkomt tandbederf door neutralisatie van zuren
  • Speeksel verhoogt smaak en maakt het makkelijker om te kauwen en slikken
  • Antibacterieel (IgA en lysosomen)
  • Vertering (amylase en lipase)
99
Q

wat zijn de oorzaken van xerostomie (droge mond)

A

Medicatie, Veroudering, Sjögren syndroom (auto immuunziekte), Diabetes, Roken en alcohol, Methamphetamine en marihuana

100
Q

Wat is het rapunzelsyndrrom

A

Zeer zeldzame aandoening veroorzaakt door inslikken van haar -> Compulsief eten van eigen haar -> Onderliggende emotionele of psychiatrische stoornis

Eerste beschrijving in 1799 door een Franse dokter Baudamant

Behandeling: endoscopische of chirurgische verwijdering van haarbal