HC's week 5: Icterus en cirrose Flashcards

1
Q

wat zijn de complicaties van levercirrose?

A

aan het begin vaak ascites en portale hypertensie. Als de ziekte vordert dan nierfalen en hepatische encefalopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is Globus Pallidus

A

een structuur in de hersenen. de functie is reguleren van de motorische functies, beïnvloeden van de leerfuncties en maakt daarbij gebruik van dopamine dat in de zwarte kern (substantia nigra) gemaakt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is koliekpijn?

A
  • Hevige pijn rechter bovenbuik
  • Uitstraling naar rug/schouders
  • Zo’n 30 minuten tot 12 uur aanval
  • Vaak misselijkheid en braken
  • Bewegingsdrang
  • Vaak uitgelokt door vet eten (chocolade/koffie)
  • Atypische klachten komen vaak voor: vaak bij oudere mensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn risicofactoren voor galstenen en wat is de incidentie?

A

Fat (obesitas), Female, Fertile, Forty (- Blank)

Incidentie is heel groot; bij ouderen heeft >20% het, neemt toe met de leeftijd en tussen bevolkingsgroepen grote variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen cholecystolithiasis en choledocholithiasis?

A

Cholecystolithiasis: galstenen in de galblaas, bij de chirurg om de galblaas te verwijderen

Choledocholithiasis: galstenen in galwegen, bij de MDL arts in behandeling (hierna mogelijk nog chirurg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de incidentie van choledocholithiasis?

A

Incidentie van 6 op 100.000
- Bij 15-20% van de patiënten met cholelithiasis
- Meerderheid gevormd in de galblaas en in de galweg terecht gekomen
- Slechts 5% heeft choledocholithiasis zonder cholecystolithiasis
- Slechts 5% heeft na een cholecystectomie nog blijvende/recidiverende galstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de kans dat je last krijgt van choledocholithiasis door cholecystolithiasis?

A

Geschat 2-3% gecompliceerd galsteenlijden gedurende 10 jaar bij initieel asymptomatische individuen met galblaasstenen
- Dit is bij symptomatische galblaasstenen 10-20%
- Wel passeert 1/3 van deze stenen ‘spontaan’ en zijn er geen symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn symptomen van choledocholithiasis?

A

Koliekpijn (vooral jongere patiënten), Icterus, Cholangitis: koorts, icterus, pijn rechter bovenbuik en Biliaire pancreatitis: incidentie 0,3-1% en mortaliteit >10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe stel je de diagnose van choledocholithiasis op basis van labonderzoek?

A

Lab bij cholestase (met of zonder icterus):
- Verhoogd alkalisch fosfatase (AF)
- Verhoogd Gamma Glutamyl Transferase (gammaGT)
- Verhoogd totaal bilirubine
- Soms verhoogd transaminasen ALAT > ASAT (vaak in het acute moment)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Met welke beeldvormende technieken kun je choledocholithiasis diagnostiseren?

A
  • Abdominale echo: hoge sensitiviteit en specificiteit voor galblaasstenen, slechts 40% sensitiviteit voor choledocholithiasis (specificiteit wel hoog), galwegdilatatie te zien en vanaf >7 mm (>10 mm bij cholestectomie of ouderen)
  • ERCP: gouden standaard maar invasief onderzoek met complicaties –> daarom NIET meer gebruikt, alleen als BEHANDELING
  • MRI cholangio-pancreaticografie (MRCP): non-invasief, geen complicaties, specificiteit 80% (door lucht) en hoge sensitiviteit voor choledocholithiasis (>90%) voor stenen van >5 mm
  • Endo-echografie (EUS): endoscopisch vanuit maag/duodenum, onder sedatie een invasief onderzoek, onderzoeker afhankelijk, beter in kleine stenen of sludge zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de therapie van choledocholithiasis?

A
  • ERCP: invasief, erg succesvol bij vrijmaken galweg (90%) en bij falen komt het door geïmpacteerde stenen waarbij laser lithotripsie kan werken (85% succes), kan op polikliniek, risico op complicatie is 7% (70% hiervan is < 3 dagen ziekenhuisbezoek)
  • Percutaan: PTC, interventieradioloog zoekt met een echo van buitenaf de verwijde galweg op en prikt deze aan met een drain, soms beperkte ervaring met de techniek, alleen bij geen aanmerking voor chirurgisch/endoscopische behandeling
  • Chirurgisch (galweg exploratie): onaantrekkelijk, voegt morbiditeit (mortaliteit) toe aan cholecystectomie, sinds ERCP sterke afname in ervaring, kan laparoscopisch of open
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verloopt een ERCP voor galwegstenen?

A
  1. Met een scoop naar het duodenum en voor papil van Vater leggen
  2. Door werk kanaal met een voerdraad instrumenten inbrengen
  3. Sfincterotomie/papillotomie; sfincter spier van Oddi open maken d.m.v. stroom en mogelijk nog ballon dilatatie van de papil
  4. Stenen verwijderen met ballon katheter, dormia mandjes, crushers, cholangioscoop/laser lithotripsy (vergruizen), nasobiliaire drain (spoelen) en soms langdurig stenten van de galweg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de complicaties van een ERCP bij galwegstenen?

A
  • Post ERCP pancreatitis (5%): meestal mild maar kan tot aan overlijden toe, het vaakst bij patiënten die het het minst nodig hebben, risicofactoren: jonge leeftijd, vrouwen, sfincter van Oddi disfunctie, normaal bilirubine (weinig cholestase) en voor de procedure: moeilijke cannulatie CBD, cannulatie ductus pancreaticus, precut sfincterotomie
  • Bloeding (2%): door sfincterotomie, 52% is binnen 24 uur en behandeling met injectie adrenaline of ballon tamponade, risicofactoren; stollingsstoornis, anticoagulantia, cholangitis, bloeding tijdens ERCP, bij weinig procedures.
  • Retroperitoneale perforatie (<1%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen ongeconjugeerd en geconjugeerd bilirubine?

A

Ongeconjugeerd:
- Vetoplosbaar

Geconjugeerd:
- Wateroplosbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer is een patiënt icterisch?

A

Als totaal bilirubine > 80 micromol/l (hele ervaren dokters kunnen het al vanaf 45 zien) –> te zien aan de huid en en ogen dat ze geel worden
- Hierbij altijd verhoogd ongeconjugeerd bilirubine: bij baby’s bijna altijd zo (hyperbilirubinemie), want aanbod bilirubine groter dan de uitscheidingscapaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is fysiologische icterus neonatorum?

A

Bijna alle pasgeborenen zijn kortdurend geel/oranje (huid) door ongeconjugeerd bilirubine en dus onrijpheid van de lever
- Maximum op 3-4e dag: 80-150 umol/l
- Vanaf 2-4e dag tot einde eerste week en duurt meestal 8 tot maximaal 14 dagen
- Bij premature kinderen nog iets erger
- Duurt langer bij kinderen die borstvoeding krijgen (stofje dat de conjugatie tegengaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer is icterus pathologisch i.p.v. fysiologisch?

A
  • Ontstaat binnen 24 uur
  • Bilirubine > 220 umol/L na 24 uur bij voldragen baby
  • Stijging met meer dan 100 umol/L per 24 uur

Er kan hierbij meer aan de hand zijn dan onrijpheid van de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarin kan hyperbilirubinemie zich uiten?

A

Altijd icterus van de huid en slijmvliezen
Het te vele ongeconjugeerd bilirubine heeft invloed op hersenen en kan zorgen voor; sufheid, slecht drinken, dehydratie en risico op hersenschade (kernicterus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is kernicterus en wat zijn de oorzaken?

A

Een te hoog totaal (vooral ongeconjugeerd) bilirubine, >360 umol/L op dag 7 na de geboorte, waardoor de hersenen beschadigd raken

oorzaken:
- Meer erytrocyten (hemolyse): hematomen (cefaal), polycytemie (visceus bloed), bloedgroepantagonisme (bij geboorte contact antistof moeder en bloed kind), sikkelcelziekte, enzymstoornis (G6PD –> wand)
- Te weinig conjugatie:
* Trage omzetting bilirubine: congenitale infectie, borstvoedingicterus, leverenzymrijping (fysiologisch), leverenzymdeficiëntie, Gilbert syndroom (80% enzymfunctie), Crigler Najjar syndroom (type 1; helemaal geen conjugatie, type 2 nog beetje enzymactiviteit)
* Trage uitscheiding bilirubine: cholestase
- Verhoogde enterohepatische kringloop (darmpassage probleem)
- Ondervoeding aan de borst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk onderzoek doe je bij neonatale hyperbilirubinemie?

A

Bloedprikken en kijken naar:
- Totaal bilirubine + aandeel ongeconjugeerd bilirubine
- Bloedgroep en coombs moeder en kind (bloedgroepantagonisme)
- Reticulocyten (hemolyse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe is de behandeling van hyperbilirubinemie en het voorkomen van kernicterus?

A
  • Fototherapie: in blauw licht waardoor bilirubine in lumirubine (wateroplosbaar) wordt omgezet, kan ook met een biliblanket (licht van onder) of bilibedje (slaapzak)
  • Wisseltransfusie: als fototherapie niet werkt, bloed vervangen en zo bilirubine eruit filteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke klachten horen bij acute kernicterus en waar kan het toe leiden?

A

Klachten: slecht drinken, sloom, slap, geïrriteerd, hypertoon, hoog-huilen, overstrekken (afwisselend met slap), en koorts

Als je het niet behandeld: stupor –> convulsies –> coma –> overlijden

23
Q

Welke fasen zijn er bij kernicterus te onderscheiden?

A
  1. Kalm kindje, drinkt minder goed, opisthotonus (hoofd achterin de nek –> neurologisch ernstig beschadigd
  2. Dag 3-7. Afwisselend slaperig en prikkelbaar, hoge schrei, opisthotonus, retrocollis (extensor hypertonie), afwisselend hypotoon, apnoe, convulsies, koorts, oculogyre crises, tongprotrusie
  3. 2w-3mnd: ernstige hypotonie

–> schade is irreversibel dus vaak kinderen die doof zijn, chorea athetose (spasmes), verticale blikparese en tandverkleuringen (intelligentie blijft vaak gespaard)

24
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van kernicterus wereldwijd

A
  • Glucose 6 fosfaat dehydrogenase deficiëntie (G6PD): erfelijk, enzym kwetsbaarder en sneller kaport
  • Bloedgroepantagonisme
  • Ondervoeding aan de borst
25
Q

Wat is de pragmatische en NHG definitie van diarree?

A

Pragmatisch: sprake van diarree bij:
- >3x per dag ontlasting en niet-gevormde ontlasting
- Of meer dan 200 gram/dag ontlasting

Plotseling optredende afwijking van het voor een persoon gebruikelijke defecatiepatroon die korter dan 14 dagen bestaat waarbij de frequentie en hoeveelheid zijn toegenomen en het meer water bevat

26
Q

Wat is de epidemiologie van diarree?

A

20-30% maakt per jaar een diarree-episode door
- ong. 70 consultaties per jaar bij de huisarts

27
Q

In welke volgorde onderneem je welke stappen bij een patiënt met diarree?

A

In volgorde van wat je als eerste doet en je stopt als een behandeling aanslaat:
1. Altijd eerst kijken hoe ziek een kind is en hier beginnen (niet naar wat zou de oorzaak zijn)
2. Hydratieadviezen en herbeoordeling afspreken: hydratie d.m.v. kleine porties geven (slokjes) en ook het kind na een paar uur/volgende dag weer zien
3. Fecesonderzoek: duurt minimaal 1 week voordat het bekend is en normaal is het dan alweer beter, doe je wel bij hele ziekte patiënten (aanhoudende/hoge koorts, frequente waterdunne diarree, bloed bij ontlasting), immuun gecompromitteerde patiënten, bij een besmettingsgevaar voor anderen of meer dan 10 dagen diarree
4. Preventief geven van antibiotica: bij een volwassen patiënt met hoge koorts en veel bloed en slijm bij ontlasting of met een gecompromitteerd immuunsysteem (er is dan nog geen uitkomst van het fecesonderzoek)
5. Doorverwijzing naar kinderarts: als er sprake is van dehydratie moet je altijd de kinderarts inschakelen, ook bij een verhoogd risico op een ernstig beloop (immuun ziekte) en als je denkt dat het door een andere (ernstige) oorzaken dan gastro-enteritis komt

28
Q

Wanneer is er een verhoogd risico op dehydratie en wat zijn aanwijzingen hiervoor?

A

Anamnestisch aanwijzen voor negatieve vochtbalans: op basis van:
- Jonge (<2) of erg oude leeftijd (>70)
- Frequente (> 6 dd) waterdunne diarree
- Diarree en 3 dagen koorts
- Aanhoudend braken
- Opvallende dorst
- Sufheid/verwardheid
- Flauwvallen/duizeligheid
- Verminderde urineproductie

Maar GEEN aanwijzing voor dehydratie bij lichamelijk onderzoek, dat is bij:
- Stoornissen algemene toestand (verward/suf)
- Verhoogde ademhaling
- Verhoogde pols en/of verlaagde bloeddruk
- Verlengde capillaire refill
- Verminderde turgor buikhuid
- Ingezonken ogen/afwezigheid tranen
- Ingezonken fontanel
- Droge slijmvliezen
- Koude extremiteiten

29
Q

Waarom geef je bij de volgende oorzaken van diarree liever geen antibiotica:
- Campylobacter
- Salmonella
- Shigella
- Yersinia
- EHEC/STEC
- ETEC ?

A
  • Mogelijk prolongeert het fecesdragerschap
  • Het laat de relapsfrequentie toenemen
  • Het vergroot de kans op resistentie

Dit altijd tenzij er een ernstige infectie, complicatie, endovasculair kunstmateriaal of als iemand immuun gecompromitteerd is

30
Q

Wat zijn de kenmerken van levercirrose?

A

Icterus, Varices, Ascites, Encefalopathie –> behandelen met minder eiwitten, laxeermiddelen en veel medicijnen en Sacropenie/Ondervoeding

31
Q

Wat is een TIPS shunt operatie?

A

Poortader verbinden met de lever vene waardoor een deel van het bloed niet door de lever hoeft en de druk wordt verlaagd
- Zorgt dat bloedingen bij anastomosen stoppen, echter wel hierdoor encephalopathie (toxische stoffen uit de darm komen in de circulatie, waardoor de hersenen beschadigd raken, voornamelijk het korte termijn geheugen) –> je kunt dan het ammoniak heel erg laag houden, dan is de encephalopathie veel minder ondanks de shunt

32
Q

Wat zijn uitlokkende factoren voor encephalopathie?

A

Shunts, Eiwitrijk dieet (eiwitafbraak –> ammoniak), TIPS shunt operatie, Bloedverlies, Excessief vochtverlies, NO, Infectie, Medicatie (diuretica)
en Sedativa (bijv. roesje)

33
Q

Hoe is encephalopathie te behandelen?

A
  • Onderliggende factor wegnemen
  • Medicamenteus: lactulose (laxeermiddel) en rifaximine
  • Beinvloeden ureum-cyclus: benzoëzuur, citrulline, levocarnitine, glycerolfenylbutyraat
34
Q

Wat is belangrijk bij het opstellen van een differentiaal diagnose voor een patiënt?

A
  1. Epidemiologie (wat komt vaak voor)
  2. Context patiënt: voorgeschiedenis, risicofactoren, patiënt karakteristieken (leeftijd, geslacht, etc.) en familie geschiedenis
  3. Aanvullend onderzoek: bloedonderzoek en beeldvorming (wat levert het op en hoeveel schade geeft het voor de patiënt)
35
Q

Wat is het verschil tussen stille en pijnlijke icterus/cholestase?

A

Stil: extrahepatische cholestase; probleem met de galuitscheiding (tumor, stenen, strictuur)

Pijnlijk: intrahepatische cholestase; probleem met de galvorming (auto-immuun, virus, genetisch, medicatie/alcohol)

36
Q

Welke soorten carcinomen kunnen zich in de lever/galblaas/pancreas regio ontwikkelen?

A

Incidentie per 100.000 (neemt toe met leeftijd):
- Levermetastasen: 5-100
- Pancreaskopcarcinoom: 13,5
- Hepatocellullair carcinoom: 2,9-3,7 (bij levercirrose)
- Cholangiocarcinoom: 0,35-2 (in lever of in choledochus)
- Papil van Vater carcinoom: 0,4-1
- Duodenum carcinoom: <1

37
Q

Wat is een auto-immuun pancreatitis?

A

Geeft dezelfde klachten als een pancreatitis behalve dat er geen buikpijn speelt
- Goedaardige afwijking die met prednison te behandelen is
- In 2,6% blijkt het dit te zijn i.p.v. pancreatitis bij een Whipple. hierbij zit er een ontsteking in de kop en soms in de staart van de pancreas.

38
Q

In welke 3 stadia wordt een pancreaskopcarcinoom ingedeeld?

A
  • (Bordeline) resectabel: 10-20%, start behandeling met chemo en mogelijk een operatie om het te verwijderen later, 5jaars overleving 1 op 5 (dus 5-10%), met chemo ervoor naar 6,5-20,5%
  • LAPC (lokaal gevorderd): 30%, hangt af van hoe de tumor in de vaten groeit (hoe groot deel (in graden) van de vaat door de tumor is aangedaan), behandeling met chemo en mogelijk een operatie later (bij 10-20% geschikt), prognose zonder behandeling ong. 1 jaar (afhankelijk van leeftijd, pijn, albumine, grootte tumor en tumormarker), met chemo ong. 35 maanden te leven
  • Gemetaseerd: 50%, behandeling met palliatieve chemo (zelfde chemo als bij de andere 2 soorten), normaal overleving <6,8 maanden en met chemo naaf 11,1 maanden

–> zelfs met operatie is 80% na 5 jaar overleden

39
Q

Wat kun je met de Gamma GT waarde in bloedonderzoek?

A

Aspecifieke bloedwaarde voor cholestase –> alkalisch fosfatase en bilirubine belangrijker

40
Q

Welke toegevoegde waarde hebben tumormarkers bij de diagnose van een pancreaskopcarcinoom?

A

Markers:
- Ca19.9: voor pancreas en CCA
- CEA: voor CCA
- AFP: voor HCC

–> als je deze prikt krijg je een bevestiging van je diagnose en je kunt hem tijdens de behandeling volgen en kijken of hij daalt

41
Q

Wat is kenmerkend aan een pancreascarcinoom op de CT-scan?

A

Double duct sign (red flag):
- Dilatatie van ductus choledochus
- Dilatatie van ductus pancreaticus

Daarnaast een hypodense laesie in de pancreaskop

42
Q

Wat is een gastric-outlet obstruction en wat kun je er nog aan doen?

A

Obstructie bij pylorus maag of duodenum die de gehele tractus digestivus afsluit en laat ophopen, behandeling (palliatief):
- Chirurgische GJ: standaard, chirurgische bypass, jejunum aan maag hechten
- Duodenum stent: door de tumor een stent plaatsen, je moet er met een voerdraad door kunnen, alleen bij korte levensverwachting door verplicht aangepast dieet, wordt door een MDL arts geplaatst
- Endoscopisch GJ: stent tussen maagwand naar jejunum door een sonde door de tumor naar het jejunum en hier vocht in injecteren, dag erna weer eten, wordt door een MDL arts geplaatst

43
Q

Wat is het verschil tussen EUS en MRCP?

A

De sensitiviteit en de specificiteit van een EUS zijn hoger dan een MRCP. Daarnaast is de positieve en negatieve voorspellende waarde hoger bij EUS.

EUS en MRCP zijn gelijk in de detectie van choledocholithiasis. maar EUS is wel beter in de detectie van kleine stenen

44
Q

Wat moet je doen bij verdenking op een pancreascarcinoom?

A
  • verkrijgen van weefsel uit de pancreaskop via een EUS
  • cholestase behandelen door een percutane behandeling (PTC) of ene ERCP
  • multidisciplinaire bespreking voor de behandeling
45
Q

Wat is er aan de hand bij ongeconjugeerd en geconjugeerd bilirubine als er sprake is van een hyperbilirubinemie?

A
  • ongeconjugeerd bilirubine -> meer erytrocyten, meer hemolyse en minder conjugatie
  • geconjugeerd bilirubine -> minder transport van gal naar de halgangen, slechte afvoer gal door intrahepatisch probleem, obstructie in de galwegen en meer enterohepatisch kringloop
46
Q

Wat zijn de gevolgen van kernicterus?

A

het zijn vaak chronische gevolgen.

de gevolgen zijn: Chorea athetose (spastisch -> snelle, schokkende samentrekkingen van de spieren van je armen en benen), Doofheid, Verticale blikparese, Tandverkleuringen en
Meestal blijft het IQ gespaard

47
Q

War is de DD bij hepatische encefalopathie?

A

Intracraniale laesies (subduraal hematoom), Infecties,
Metabole verstoringen, bloedsuiker, Alcohol, Geneesmiddelen en
Mengbeeld

48
Q

waardoor kan je encefalopathie krijgen

A

door medicatie, nierfalen, ontregelde diabetes. Maar het kan ook door ophopingen van ammoniak, tryptofaan en GABA bezodiazepine.

vaak is het reversibel, maar herstelt niet de schade die aan de lever zijn gedaan

49
Q

Hoe bepaal je de mentale staat van de hersenen bij patienten met encefalopathie en wat is de indeling ervan?

A

Met een EEG kan je de hersenen onderzoeken.

indeling:
1. wak in attentie, slaapritme verstoord
2. dowsiness, dufheid
3. somnolence, slaperigheid
4. comateus

50
Q

Wat is het belangrijkste bij encefalopathie?

A

de hetero-anamnese is heel belangrijk. Familieleden kunnen beter vertellen hoe het met de patient gaat dan de persoon zelf.

51
Q

wat is een uiting van encefalopathie?

A

flapping tremor -> kracht in de spieren is continu verschillend. dit komt doordat er een ammoniakstapeling in de hersenen is, wat voor een storing in de neurale functies zorgt.

52
Q

Welke indeling heb je bij cholestase?

A
  • stil en pijnlijk -> stil kan het een tumor of intoxicaties zijn en pijnlijk zijn het vaak galstenen
  • ongeconjugeerd en geconjugeerd -> kan bij ongeconjugeerd door iets genetisch of door hemolyse. Geconjugeerd is door intra- of extrahepatische oorzaken
53
Q

Wat is calprotectine

A
  • In granulocyten
  • Calcium en zinkbindend eiwit
  • Komt vrij bij door neutrofielen
  • Aanwezigheid in ontlasting duidt op migratie van neutrofielen en infiltratie door de darmwand in het lumen
  • Hoge sensitiviteit en specificiteit om onderscheid te maken tussen IBD en functionele darm aandoeningen
  • Biomarker om de activiteit van behandeling van IBD vast te stellen
54
Q

Wat zijn de uitingen van (gevorderde) leverziekte

A

Icterus, hepatomegalie, vergrote galblaas, splenomegalie, ascites, varices, spider naevi, encefalopathie en sacropenie