Vitale parameters Flashcards

1
Q

Waaruit bestaan de vitale/levensnoodzakelijke parameters?

A

Circulatie (hartritme en bloeddruk)
Ademhaling
Temperatuur
Zuurstofsaturatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt er verstaan onder circulatie?

A

Het hart
De bloedvaten
Het bloed
Lymfevatenstelsel
Lymfevocht
Milt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voor wat zorgt de circulatie?

A
  1. Transport voedingsstoffen
  2. Transport hormonen en zuurstof
  3. Afvoer van afvalstoffen en CO2
  4. Warmtetransport door het ganse lichaam
    –> gebeurt autonoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan de mens bijdragen tot het voorkomen van hart- en vaatziekten?

A

Gezond eten
Regelmatig bewegen
Niet roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe heet de samentrekking van het hart en de ontspanningsfase?

A

Systole (hartfrequentie stijgt) en Diastole (hartfrequentie daalt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heet de samentrekking en uitzetting van de bloedvaten?
Wat wordt hiermee voorkomen?

A

Vasoconstrictie en Vasodilatatie.
Dit voorkomt hypo- en hyperthermie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke observaties gaan we ons baseren tijdens het nemen van de vitale parameters?

A
  1. Kleur huid, slijmvliezen en nagelbed
    –> goeie circulatie=lichtroze,
    –> slechte circulatie=grauwbleek/bleek, blauw/cyanotisch
  2. Nageldruk
    –> bij loslaten na harde druk moet het meteen roze worden
  3. Temperatuur huid
    –> lage bloeddruk/shock of slechte circulatie=kouder
    –> koorts=warmer
  4. Bewustzijn
    –> alertheid!
  5. Pols
    –> gemiddeld 70slagen/minuut
  6. Arteriële RR
    –> gemiddeld 120/70mmHg (systole vs diastole)
  7. Zuurstofsaturatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de maateenheden van de circulatie

A
  1. Systolische en diastolische druk = RR
  2. Hartfrequentie = HF
  3. Ademhalingsfrequentie = AF
  4. Temperatuur = °C
  5. Saturatie = S2O2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de normale systolische en diastolische RR?
Welke termen gebruiken we bij een te lage en een te hoge bloeddruk?

A

Normaal = 90 - 139
Te laag = Hypotensie
Te hoog = Hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de normale hartfrequentie?
Welke termen gebruiken we bij een te lage en een te hoge hartfrequentie?

A

Normaal volwassenen= 50 - 100
Normaal kinderen = 90 - 110
Normaal zuigelingen = 120 - 140
Te laag = Bradycardie
Te hoog = Tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de normale ademhalingsfrequentie?
Welke termen gebruiken we bij een te lage en een te hoge ademhalingsfrequentie?

A

Normaal = 12 - 20
Te laag = Bradypnoe
Te hoog = Tachypnoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de normale temperatuur?
Welke termen gebruiken we bij een te lage en een te hoge temperatuur?

A

Normaal = 35 - 37.5
Te laag = Hypothermie
Te hoog = Koorts vs hyperthermie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de normale saturatie?
Welke termen gebruiken we bij een te lage en een te hoge saturatie?

A

Normaal = 95 - 100
Te laag = Hypoxie
Te hoog = niet van toepassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent polsdeficit?

A

De hartslag aan de pols wijkt af van de effectieve hartslag (hart heeft onvoldoende kracht om het bloed doorheen het lichaam te pompen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent orthostatische hypotensie?

A

Een plotse bloeddrukval door een plotse beweging (bv. plots rechtkomen uit bed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke factoren hebben een invloed op onze circulatie?

A
  1. Persoonlijke factoren (leeftijd, leefstijl en erfelijkheid)
  2. Omgevingsfactoren
  3. Invloeden van binnen en buiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef wat meer uitleg rond de persoonlijke factor “leeftijd”.

A

Ouder worden = HF daalt en RR stijgt.
Kinderen/jonge mensen versus ouderen = Soepele en elastische bloedvaten versus minder elastische bloedvaten + vet- en kalkafzetting zorgt voor minder goede doorbloeding van weefsels en dus minder zuurstof.
–> Kan CVA veroorzaken (cerebrovasculair accident)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geef wat meer uitleg rond de persoonlijke factor “leefstijl”.

A
  1. Lichaamsbeweging = stimuleert de circulatie
    <–> gewichtstoename, hoge bloeddruk, slechte conditie.
  2. Lichaamshouding = bevordering bloeddoorstroming naar de weefsels
    <–> spataderen (door benen te kruisen of sterk te buigen)
  3. Roken –> vernauwt de bloedvaten + beschadigt de binnenwand bloedvaten –> afzetting van kalk en vetten
  4. Te veel stress/verveling/geen uitdaging –> ongezonde gewoonten
  5. Te veel en te vette voeding, te zout en te eenzijdig –> overgewicht, te hoog cholesterolgehalte en te hoge RR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Geef wat meer uitleg rond de persoonlijke factor “erfelijkheid”.

A

Factor die rol speelt bij het ontstaan van hart- en vaatziekten.
Aanpakken van roken, te hoog cholesterolgehalte, hoge RR en overgewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef wat meer uitleg rond de omgevingsfactoren.

A
  1. Grote drukke stad = hogere RR
  2. Werkruimten die zorgen voor een slechte circulatie.
  3. Sterke temperatuurwisselingen stimuleren de perifere circulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geef wat meer uitleg rond invloeden van binnen en buiten.

A
  1. Mens = sociopsychosomatische eenheid
    Schrik/angst (psychisch) –> adrenaline komt vrij, prikkelt de hersenen –> RR stijgt, HF en AF neemt toe (fysisch) –> lichaam wordt gereed gemaakt om te vluchten of vechten (sociaal)
  2. Lichamelijke en psychische gebeurtenissen –> vasodilatatie of vasoconstrictie veroorzaken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke stappen/volgorde zien we bij het klinisch redeneren?

A
  1. Oriëntatie op de situatie
  2. Klinische problematiek inzichtelijk
  3. Klinisch beleid
  4. Klinisch verloop
  5. Nabeschouwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Op welke 3 principes is de oriëntatie gebaseerd?

A
  1. Anamnese –> vragen stellen (problemen/veranderingen circulatie? gewoonten?)
  2. Medische anamnese (bloedwaarden? afwijkingen ifv zorg? onderzoeken?)
  3. Observaties –> meten van polsslag en RR (rustige pt), algemene indruk & uiterlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar is de pols/pulsatie het best voelbaar?
Geef 4 voorbeelden

A

Bij slagaders die aan de oppervlakte boven een benige ondergrond liggen:
- aan de slapen (a. temporalis)
- in de pols (a. radialis)
- in de hals (a. carotis)
- in de lies (a. femoralis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Op wat wijst een onregelmatige pols?

A

Wijst op een onregelmatige hartslag –> OR in het dossier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Sterke pols?

A

Bij een extreem hoge bloeddruk = veel moeite slagader dicht te drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Zwakke pols?

A

Bij extreem lage bloeddruk = heel weinig moeite slagader dicht te drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Grote pols?

A

Vingers heel goed gevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Kleine pols?

A

Vingers heel licht gevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer wordt de bloeddruk gemeten?

A
  1. Routine (opname, algemeen onderzoek)
  2. Gekende hoge of lage RR.
  3. Bij hartaandoeningen
  4. Bij operaties
  5. Tijdens de zwangerschap
  6. Na het plaatsen van een epidurale verdoving (cfr bloeddrukval!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Door wat wordt de RR beïnvloed?

A
  1. Hoeveelheid bloed
  2. Elasticiteit van bloedvatwand
  3. Weerstand vanuit de omgeving op de circulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe wordt de RR genoteerd en wat zijn de termen die hierbij horen?

A

Wordt gemeten aan de hand van 2 getallen.
- De systolische druk
- De diastolische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat betekent systolische druk?

A

De bovendruk
Het zegt iets over de kracht waarmee het hart pompt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat betekent diastolische druk?

A

De onderdruk
Het zegt iets over de elasticiteit van de vaten en de perifere weerstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de meeteenheid van RR?

A

Millimeter kwikdruk = mmHg
(verschil tussen S en D mag +/- 40 mmHg bedragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke tonen horen we bij de auscultatie van de RR?

A

Korotkoff-tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke problemen kunnen optreden bij een afwijkende circulatie (klinische problematiek)?
Geef 4 voorbeelden.

A
  1. Duizeligheid door een lage RR
  2. Moeheid door een hoge RR of bloedarmoede
  3. Trombose door onvoldoende beweging
  4. Koude handen en voeten door zuurstoftekort
    !! Verpleegproblemen in relatie met medische problemen –> samenwerking arts

Eventueel aanvullend onderzoek vb. bloedonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat kunnen mogelijke verpleegdoelen zijn (klinisch beleid)?

A
  1. De kraamvrouw binnen de 3 dagen een normale RR laten hebben.
  2. De zwangere kan zelf aangeven waarom beweging van belang is voor polsslag en RR => GVO inplannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is van belang bij het klinisch verloop?

A

Voorkomen is beter dan genezen!
1. Een goede voorlichting geven
2. De zorgvrager signalen te leren herkennen
3. De consequenties van circulatieproblemen uitleggen (leefstijl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke interventies kunnen optreden voor de vroedvrouw bij een zwangere of kraamvrouw

A
  1. Zorg bij duizeligheid
  2. Zorg bij pijn tgv circulatiestoornissen
  3. Zorg bij oedeem
  4. Zorg bij bloedingen
  5. Zorg bij trombose en preventie trombose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q
  1. Wat is duizeligheid?
  2. Wat is de oorzaak van duizeligheid?
  3. Wat kan de vroedvrouw doen?
A
  1. Ervaren van een draaierig gevoel in het hoofd (gevoel van flauwvallen).
  2. Bloedarmoede/ lage RR/snel opstaan.
  3. Zorgvrager horizontaal neerleggen, langzaam terug recht komen of Trendlenburg.
    Preventieve maatregelen + eventueel medische voorschriften + GVO + tips
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q
  1. Wat is pijn bij circulatiestoornissen?
  2. Wat is de oorzaak?
  3. Wat kan de vroedvrouw doen?
A
  1. Uit zich bij hoofdpijn, pijn op de borst of pijn in de ledematen.
  2. Hoofdpijn –> tijdelijke hypertensie
  3. Adviezen geven rond wat NIET (warm bad nemen, plat liggen) en wat WEL (koude aanwenden op voorhoofd, compatibele pijnstiller).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q
  1. Wat is de oorzaak van pijn in de ledematen?
  2. Wat kan de vroedvrouw doen?
A
  1. Vaatvernauwingen in de buik- en beenarteriën bij inspanning
  2. Observeer de pijnklachten, let op de circulatie (kleur, pulsaties en temperatuur) en geef voorlichting over medische en gezondheidsadviezen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is claudicatio intermittens?

A

Dit is het fenomeen van “etalagekijken/etalagebenen”.
= symptoom die voorkomt bij vernauwing van de slagaders.
= bij inspanning pijn in de benen, even stil blijven staan, pijn gaat over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q
  1. Wat is oedeem?
  2. Wat is de oorzaak?
  3. Wat kan de vroedvrouw doen?
A
  1. Vochtophoping in het lichaam (perifeer of centraal)
  2. Door slechte hartwerking, teveel vulling in de bloedvaten –> vocht treedt uit in de weefsels
  3. Perifeer:
    letten op de zwelling van voeten en enkels, vermoeidheid,
    gewicht,
    verdwijnt oedeem na nachtrust, vochtafdrijvende middelen(diuretica),
    vochtbalans opvolgen,…
    CONTROLE huidturgor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke soort bloedingen bestaan er?

A
  1. Slagaderlijke/arteriële bloedingen
  2. Aderlijke/veneuze bloedingen
  3. Gemengde bloedingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q
  1. Slagaderlijke/arteriële bloedingen: interventie
A

Slagader toeduwen thv wonde of via drukplaats elders tussen hart & wonde, op harde onderlaag & bij een oppervlakkige slagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q
  1. Aderlijke/veneuze bloedingen: interventie & complicaties
A

Druk wonde dicht + normale wondbehandeling

Flauwvallen (syncope), bewusteloos raken, shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn de tekenen van shock?

A
  1. Bleek gelaat
  2. Transpireren
  3. Koude neus
  4. Hypotensie
  5. Snelle, weke pols
  6. Verlaagd bewustzijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is een trombus?

A

Een stolsel in de binnenkant van een bloedvat.
Kan in alle bloedvaten in het lichaam en in het hart voordoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waarom is een kraamvrouw een risicopatiënt voor een trombose?

A
  1. Een kraamvrouw kan langdurig inactief zijn door verplichte rust
  2. Belemmering door de groeiende uterus
  3. Een veranderende samenstelling van het bloed (toename vrouwelijke hormonen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn kenmerken van een trombose?

A
  1. Pijnklachten thv been
  2. Roodheid en zwelling en warmte van het been
  3. Subfebriele temperaturen (verhoging)
  4. Polsversnelling
  5. Arteriële trombose: plotse en hevige pijn = kramp, been ziet bleek en koud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat houdt preventie van een trombose in?

A
  1. Een goede houding in bed, geen druk op de bloedvaten
  2. Bewegen met de benen en voeten
  3. Snelle mobilisatie na operatie
  4. Antistollingsmiddelen op voorschrift
  5. Benen zwachtelen na langdurige bedrust en bij spataderen (TED-kousen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat verstaan we onder nabeschouwing?

A
  1. Productevaluatie (doelstellingen bereikt)
  2. Procesevaluatie (werden alle interventies goed opgevolgd, goed ervaren, alle gegevens verzameld,…)
  3. Reflectie (positieve of negatieve evaluatie; toekomst?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe gebeurt de ademhaling?

A

Die gebeurt autonoom maar ook beïnvloedbaar => aanpassen aan lichamelijke & geestelijke activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat betekent hyperventilatie?

A

Wanneer je te snel gaat ademen en dus teveel koolzuur gaat uitademen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat treedt er op bij een normale ademhaling?

A

Er treedt inspiratie en expiratie op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn de kenmerken van een normale ademhaling?

A
  1. Frequentie = 12 - 20/minuut
  2. Regelmaat = regelmatig zonder tussenpozen
  3. Diepte = voldoende diep, inspiratie en expiratie even diep
  4. Gelijkmatig = alle ademhalingen zijn even diep
  5. Ademhalingsbeweging = symmetrisch en borstbuikademhaling
  6. Inspanning en gevoel = kost geen moeite en doet geen pijn
  7. Geluid = niet of nauwelijks hoorbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat kan je AH helpen?

A
  • hoesten om overtollig sputum te verwijderen
  • zuchten
  • geeuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de functie van sputum?
Werking?
Kenmerken?

A

Bevochtigen van de longslijmvliezen
Opvangen van stofdeeltjes

Door trilhaarepiteel sputum naar bovenste luchtweg & zo ophoesten

Helder, vloeibaar, kleur- & geurloos
125ml/24u

!Te droge lucht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welke factoren zijn van invloed op onze ademhaling?

A
  1. Persoonlijke factoren
  2. Omgevingsfactoren
  3. Verdere lichamelijke en psychisch functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat verstaan we onder persoonlijke factoren die invloed hebben op de ademhaling? Geef bij elk een voorbeeld

A
  1. Leeftijd: pasgeborenen (35-40x/minuut) versus ouderen (20x/minuut)
  2. Werk- en leefklimaat: zittende arbeid versus beweging, schimmel
  3. Gewoonten: slapen met een goede ventilatie versus roken, hoestsiroop
  4. Psychische en lichamelijke gesteldheid: angst/boosheid/luiheid –> versneld/vertraagt
    zw -> versneld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Aan welke omgevingsfactoren denken we bij ademhaling?

A
  1. Klimaat: berg & hoogklimaat
  2. Leef- en werkklimaat: SMOG
  3. Cultuur: fitnes- & yogaclubs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat houdt verband met verdere lichamelijke en psychische functioneren

A
  1. Houding, beweging, circulatie en stofwisseling en levensritme
    –> slechte houding = oppervlakkige ademhaling
    verhoogde stofwisseling = versnelde circulatie en versnelde ademhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welke afwijkingen bestaan er op vlak van ademhaling?

A
  1. Apnoe
  2. Dyspnoe
  3. Orthopnoe
  4. Bradypnoe
  5. Tachypnoe
  6. Hyperpnoe
  7. Hypoventilatie
  8. Hyperventilatie
  9. Hoorbare ademhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat betekent Apnoe?

A

Dit is een volledige ademhalingsstilstand. Zorgvrager geraakt blauw en bewusteloos –> kunstmatige beademing = BLS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Waarom komen apnoes bij prematuren frequenter voor?

A

Hersenen zijn onvoldoende ontwikkeld waardoor ze soms vergeten te ademen + onvoldoende ontwikkeld ademhalingscentrum
Herstelt spontaan naargelang ouder worden

Zachte stimulatie ipv BLS + coffeïne voor ontwikkeling ademhalingscentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat betekent Dyspnoe?

A

Dit houdt kortademigheid in, oppervlakkige en snellere ademhaling + kost meer moeite
Dyspnoe d’effort = kortademigheid bij inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat betekent Orthopnoe?

A

Kortademigheid bij rust (zorgvragers met long- en hartaandoeningen –> astma, COPD, hartfalen).

Angstig, gebruik hulpademhalingsspieren & cyanotisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat betekent Bradypnoe?

A

Wanneer de ademhaling ongeveer 10x/min of minder bedraagt = ademhalingsdepressie
–> overdosering van opiaten vb. morfine/drugs
–> normale frequentie bij slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat betekent Tachypnoe?

A

Een versnelde ademhaling =
>20x/minuut

Bij koorts, angst & inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat betekent Hyperpnoe?

A

Een diepe, licht versnelde ademhaling bij inspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat betekent Hypoventilatie?

A

Dit is een tekort aan zuurstof in het bloed door onvoldoende ademhaling (te langzaam of te oppervlakkig)
–> gebruik van bep. opiaten, medicijnen, wondpijn op de thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat betekent Hyperventilatie?

A

Dit ontstaat door een te snelle en te diepe ademhaling –> te lage koolzuurwaarde in het bloed.
–> bij inspanningen of hevige emoties
–> tijdens arbeidsfase bevalling
–> stofwisselingsstoornissen zoals ontregelde diabetes (enkel medisch oplossen)

Oplossing: ademen in handen/plastic zakje => uitgeademde lucht weer inademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Door wat ontstaat een hoorbare ademhaling?

A

Dit komt voor bij vernauwing of obstructie van de luchtwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Welke hoorbare ademhalingen kunnen voorkomen?

A
  1. Expiratoire stridor = piepende ademhaling bij astma (lage obstructie)
  2. Inspiratoire stridor = piepende ademhaling bij aspiratie vreemd voorwerp (hoge obstructie)
  3. Grof rochelend geluid = bronchitis (ophoping secreet in longen)
  4. Fijn rochelend geluid = oedeem (vochtophoping)
  5. Snurkend geluid = terugzakken van de tong in de keelholte, door verslapping van spieren (bv. bewusteloosheid en narcose) => mayocanule & stabiele zijlig tegen verstikking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Geef de 4 afwijkende ademhalingspatronen.

A
  1. Ademhaling van Cheyne-Stokes
  2. Ademhaling van Biot
  3. Ademhaling van Kussmaul
  4. Gasping
78
Q

Leg de ademhaling van Cheyne-stokes uit.

A
  • Dit is een ademhalingspatroon waarbij de ademhaling afwisselend is van diepte en snelheid en perioden van apnoe.
  • Dit kan voorkomen in de stervensfase, bij ernstig hartfalen, overdosering van drugs en hersendrukverhoging.
79
Q

Leg uit wat de ademhaling van Biot betekent.

A
  • Is gelijkaardig aan Cheyne- Stokes, maar de ademhalingen zijn ongeveer even diep.
    Er kunnen enkele normale ademhalingen plaatsvinden afgewisseld met een plotselinge apnoe.
  • Dit komt voor bij aandoeningen van het CZS
80
Q

Wat betekent de ademhaling van Kussmaul?

A
  • De ademhaling is zeer diep, gelijkmatig en versneld (>20/’)
  • Dit komt voor bij verzuring (acidose) van het bloed door hyperglycemie en nierinsufficiëntie
81
Q

Leg Gasping uit.

A
  • Dit is een ernstige vorm van dyspnoe –> naar adem happen.
  • De mond gaat heel sterk open en de halsspieren trekken samen (reflexmatige AH), desondanks bijna geen lucht binnen. –> BLS nodig
  • Dit kom wel eens voor bij neonaten, bij de overgang intra-uterien naar extra-uterien.
82
Q

Welke gevolgen treden op bij afwijkingen in de ademhaling?

A
  • Invloed op de activiteiten van het dagelijks leven = ADL
    –> jezelf wassen, zich transporteren, moeilijker communiceren, verminderde eetlust, uitscheiding wordt beïnvloed, uitdroging, obstipatie tgv inactiviteit,…
83
Q

Door welke 2 handelingen kan men zich gaan oriënteren op vlak van de ademhaling?

A
  1. Anamnese (vragen stellen: andere risicofactoren dan ademhalingsproblemen, klachten zoals kortademigheid, wordt er gerookt)
  2. Observatie (frequentie, regelmaat, geluid, diepte, kleur, houding…)
84
Q

Wat is zuurstofsaturatie?

A

Er wordt gemeten hoeveel percentage van het hemoglobine zich gebonden heeft met de erythrocyten.

85
Q

Geef de term bij het fenomeen: zuurstof wordt gebonden met hemoglobine.

A

Oxyhemoglobine

86
Q

Geeft de term bij het fenomeen: vrijgave van de gebonden zuurstofmoleculen.

A

Deoxyhemoglobine

87
Q

Wat is een normale saturatie bij een gezond persoon?

A

Deze zit tussen de 95 - 100%

88
Q

Het tekort aan zuurstof in een bepaald deel van het lichaam of in specifieke weefsel, geef de juiste term.

A

Hypoxie

89
Q

Wat zijn de voornaamste locaties voor het plaatsen van de saturatiemeter?

A

De tenen, de oren en de vingers
–> goede doorbloeding.

90
Q

Geef de werkwijze van de saturatiemeting weer.

A
  1. Twee lichtsensoren tegenover elkaar.
    –> sensor 1 = transmitter
    –> sensor 2 = detector
  2. Gemeten zuurstofpercentage komt op een curve –> golven van de zee
91
Q

Hoe heet de curve waarop met de gemeten zuurstofpercentage kan aflezen?

A

PPG - curve
= Photoplethysmographic waveform
= Pulse Oxymeter Waveform.

92
Q

Wat betekent reflectietechnologie?

A

Transmitter en detector liggen naast elkaar op een lichaamsoppervlak, dus niet tegenover elkaar.
–> vooral toegepast op intensieve diensten.
thv voorhoofd

93
Q

Wat zijn de indicaties voor het afnemen van de zuurstofsaturatie?

A
  1. Bemoeilijkte zuurstofopname (thoraxtrauma,…)
  2. Kritieke toestand (bewusteloos)
  3. Pasgeborenen met ademhalingsproblemen + circulatoire problemen
94
Q

Zuurstofsaturatie thv vingers & tenen

A
  • Rechterhand heeft eerste aftakking aorta vs Linkerhand pas derde aftakking aorta
  • Tenen: bloed langere weg te volgen
  • Geen richtlijn welke vinger best
  • Vinger/teen NIET bewegen tijdens meting
95
Q

Zuurstofsaturatie thv oorlellen

A
  • Korter bij centrale circulatie
  • Betere perfusie dan vingers
96
Q

Geef enkele aandachtspunten voor de correcte zuurstofmeting.

A
  1. Propere probe (kop van de meting)
  2. Te veel omgevingslicht beïnvloedt meting
  3. Om de 2u veranderen van vinger = ischemie voorkomen
  4. Aandacht voor een afgevlakte curve = verminderde systemische perfusie
  5. Overschatting van de waarde bij personen met donkere huidskleur
  6. Vermijden van beweging
  7. Goed signaal door ongelakte, korte nagels, geen nicotinenagels en geen valse nagels.
97
Q

Wat doen bij een te lage zuurstofsaturatie?

A

Behandelende arts raadplegen, indien nood aan extra zuurstof kan dit enkel op doktersvoorschrift!

98
Q

Kern van ons lichaam?

A

= Hoofd & romp (vitale organen!)
constante temperatuur 37°C

99
Q

Setpoint?

A

= mens is homeotherm => setpoint is de ingestelde kerntemperatuur 37° vanuit de hypothalamus

Wijkt lichaamstemperatuur af dan wordt die vanuit thermoregulatiecentrum gecorrigeerd

100
Q

Thermometrie?

A

= lichaamstemperatuur opnemen en interpreteren

101
Q

Warmteproductie?

A

door inwendige organen & spieren (na sporten of nuttigen maaltijd)

102
Q

Warmteopname?

A

door straling (bv. huid/hete muur) of geleiding (bv. uit de lucht)

103
Q

Warmteafgifte?

A

Via de huid
1. Straling/radiatie
2. Geleiding/conductie
3. Stroming/ convectie
4. Verdamping zweet (meest effectief)

104
Q

Schil van ons lichaam?

A

= Huid, onderhuids weefsel, oppervlakkige spieren, extremiteiten
= Isolator van variabele dikte
Dikte schil afhankelijk van omgevingstemperatuur & activiteit => Arteriolen vernauwen of verwijden
(vasoconstrictie => warmtetransport neemt af van kern naar schil => schil dikker => huidtemperatuur daalt)

105
Q

Temperatuurregulatie bij koude?

A

Koudesensoren huid => meten lage T° => signaal hypothalamus
+ Temperatuur bloed daalt => thermosensoren hypothalamus
=> afkoeling kernT° verhinderen (warmteproductie stijgen + afgifte dalen)
1. Subjectief koudegevoel: deken, trui, stampvoeten
2. Spiertonus neemt toe => onwillekeurige bewegingen (klappertanden, rillen)
3. Vasoconstrictie thv huid => dikte schil stijgt => schilT° daalt => minder warmteafgifte
4. Metabolisme gestimuleerd in alle weefsels

106
Q

Temperatuurregulatie bij warmte?

A

Warmtesensoren huid => meten hoge T° => signaal hypothalamus
+ Temperatuur bloed stijgt => thermosensoren hypothalamus
=> Stijging kernT° verhinderen (warmteproductie minimaal + afgifte bevorderen)
1. Subjectief warmtegevoel: kledij uittrekken, minder bewegen
2. Spiertonus verlaagt
3. Vasodilatatie thv huid => dikte schil daalt => schilT° stijgt => meer warmteafgifte door conductie & radiatie
4. Zweetsecretie stijgt => meer warmteafgifte door transpiratie
5. Metabolisme werkt minimaal

107
Q

Fysiologische variaties lichaamsT°?

A

tussen 36,6 - 37,3°C
1. Pilgebruik <36°C
2. Fysieke activiteit T° hoger
3. Na een maaltijd T° hoger
4. Na ernstige fysieke inspanningen (bv. langdurig huilen neonaat)
5. T° bij ouderen lager
6. Meetfout als T° <35°C

108
Q

Afwijkingen van de norm? T°

A
  1. Koorts of febriele temperatuur
  2. Subfebriele temperatuur
  3. Hyperthermie
  4. Ondertemperatuur of hypothermie
109
Q
  1. Koorts of febriele temperatuur
A

= gecontroleerde stijging lichaamsT° >38°C
= reactie hypothalamus op binnendringende pathogene micro-organismen/lichaamsvreemde stoffen ivm infecties/trauma/vergiftiging/immunologische ziekten => toxines of afweerstoffen zorgen voor verhoging setpoint hypothalamus
= symptoom bij voornamelijk infectieziekten

110
Q

Oorzaak koorts?

A
  • Infectieziekten (vooral virussen)
  • Bacteriële infecties
  • Longembolie
  • Geneesmiddelen
  • Systeemaandoeningen
  • Maligne aandoeningen
111
Q

Bijkomende klachten koorts?

A
  • rode, warme huid (door vasodilatatie)
  • verhoogde ademhalingsfrequentie (om warmte te verliezen)
  • verhoogde hartslagfrequentie
  • rillen, huiveren, kippenvel
  • spierpijn, gewrichtspijn, rugpijn & hoofdpijn
  • sufheid, vermoeidheid, gevoelens van zwakte
  • afwisselend warm/koud
  • slecht verdragen licht & geluid
  • slapeloosheid
  • weinig eetlust
  • dorstgevoel
  • urinedebiet daalt & urineconcentratie stijgt
  • uitdroging
112
Q

Koortsopstoot bestaat uit …

A

3 stadia

113
Q

1ste stadium koortsopstoot

A

= STIJGING T°C
* setpoint verhoogd => lichaam probeert te volgen
* zorgvrager koud gevoel => extra deken, klappertanden, huiveren
* bleek
* huid extremiteiten koud & droog
* verhoogde spiertonus => rillen om T° te doe stijgen
* pupildilatatie & pilomotorische reflex (kippenvel)
* pols- & ademhalingsfrequentie stijgt
* snelle & gestadige stijging T° binnen 10 à 40min tot setpoint bereikt is

114
Q

Hoe wordt de lichaamstemperatuur geregeld?

A

Door thermoregulatiecentrum waar setpoint is ingesteld

115
Q

2de stadium koortsopstoot

A

= STABILITEIT T°
= plateaustadium

  • LichaamsT° = setpoint
  • Warm & droog
  • Dorst door vochtverlies
  • Hoofdpijn, fotofobie, rusteloosheid of lusteloosheid
  • Geen eetlust ; misselijk & braken kan
  • Verminderde urineproductie
  • Huid & slijmvliezen droog & schilferig
  • Lippen springen open + koortsblaasjes

ZEER hoge koorts
* verward => delirium, hallucinaties, prikkelbaar of agressief

!! Kinderen => koortsstuipen

116
Q

3de stadium koortsopstoot

A

= DALING T°

  • Setpoint terug naar normale waarde => mechanismen voor warmteafgifte in actie
  • Pt zeer warm
  • Rood gezicht & huid
  • Zweten over hele lichaam & klamme huid
  • Dezelfde verschijnselen als bij 2de stadium
  • Verminderde urineproductie
  • Pols- & ademhalingsfrequentie dalen samen met T°
117
Q

Complicaties door koorts?

A

!! Zeer oude & zeer jonge mensen grootste risico op complicaties tgv koorts !!

  1. Basaal metabolisme stijgt
  2. Verhoogde belasting cardiaal & pulmonaal vlak
  3. Overbelasting hart
  4. Zuurstoftekort
  5. Snelle vermagering & spieratrofie
  6. Hypovolemie
  7. Sufheid & gedesoriënteerd
  8. Verslechtering functionele toestand
  9. Koortsstuipen bij kinderen
  10. Uitdrogingsverschijnselen
  11. Decubitus
  12. Diepe veneuze trombose
  13. Koortsblaasjes
  14. Obstipatie
118
Q

Koortscomplicatie
1. Basaal metabolisme stijgt

A

Verhoogde stofwisseling => toename fysieke behoefte aan energie + psychische behoefte (eetlust) verdwijnt => sneller vermageren & verzwakken

119
Q

Koortscomplicatie
2. Verhoogde belasting cardiaal & pulmonaal vlak

A

Verhoogd zuurstofgebruik => extra belasting hart en longen

120
Q

Koortscomplicatie
3. Overbelasting hart

A

Ouderen!!
Hartfunctie moet stijgen & kunnen dit niet aan => hartritmestoornissen, hartdecompensatie of zelfs hartinfarct

121
Q

Koortscomplicatie
4. Zuurstoftekort

A

Bij chronische longaandoening => zuurstoftekort want AH-frequentie is verhoogd door koorts maar ademdiepte ontoereikend

122
Q

Koortscomplicatie
6. Hypovolemie

A

= verlaagd bloedvolume

door overmatig zweten & zoutverlies => valneiging bij ouderen

123
Q

Koortscomplicatie
10. Uitdrogingsverschijnselen

A

Vochthuishouding in gevaar bij koorts want urineoutput verschuift naar zweten => uitdrogingsverschijnselen + verstoring elektrolytenbalans, blaasinfecties, intertrigo, stomatitis

124
Q

Stomatitis?

A

= ontsteking mondslijmvlies

125
Q

Intertrigo?

A

= eczeem in de huidplooien

126
Q

Koortscomplicatie
11. Decubitus

A

Door vergrote immobiliteit & toename energiebehoefte weefsels => °decubitus

127
Q

Koortscomplicatie
12. Diepe veneuze trombose

A

Binnenwanden aderen geïrriteerd + immobiliteit => diepe veneuze tromboze

128
Q

Klinische betekenis koorts

A
  1. Hoogte T° minder belangrijk dan bijkomende alarmsymptomen als sufheid & lusteloosheid
  2. T° zelden boven 41°C
  3. Schadelijke effect pas vanaf 41,7°C
  4. Observatie gedrag bij kind belangrijker dan T° hoogte
129
Q

Alarmsymptomen T° kind

A
  1. Ziet er erg ziek uit (bleek of grauw)
  2. Drinkt of eet niet meer, braakt
  3. Uitgedroogd: minder natte luiers, droge lippen, ingevallen ogen, ingevallen fontanel, droog mondslijmvlies
  4. Ademt moeilijk of kreunt
  5. Weent anders (schreien)
  6. Suf of moeilijk wakker te houden
  7. Praat verward
  8. Pijn bij aanraking
  9. Nekstijfheid
  10. Blauw-rode puntvormige vlekjes op huid
  11. Stuipen
130
Q

Alarmsymptomen T° volwassene

A

Bij koorts arts raadplegen =>
1. Koorts zonder duidelijke oorzaak
2. vanaf 40°C
3. Gepaard met specifieke alarmsymptomen zoals buikkrampen, overdreven sufheid,…
4. Koorts langer dan 12uur aanhoudt
5. Ongerust

131
Q

Behandeling koorts

A

Door arts!
* Algemeen: geen behandeling => temperatuur blijft niet stijgen
*Antipyretica helpen niet tegen ziekteproces, maar helpen bij bijkomende klachten koorts => zorgen dat de lichaamstemperatuur zakt

WEL behandelen bij:
* hart- & vaatziekten
* ouderen
* intracraniële overdruk door beperkt zuurstoftoevoer
* epilepsie & koortsstuipen in verleden
* erge last van symptomen

132
Q

Antipyretica?

A

= koortsverlagende middelen

bv. paracetamol

133
Q

Wat is koorts?

A

= goedaardig verschijnsel dat ons verdedigt tegen infecties & ons helpt genezen
Het immuunsysteem wordt dan aangesproken

134
Q

PES?

A

Probleem
Etiologie = oorzaak ziekte
Symptomen

135
Q

Rillingen tgv oplopen lichaamsT°

A
  • toedekken pt, warm aankleden
  • T° opvolgen
136
Q

Spierpijn of hoofdpijn tgv koorts

A
  • pijnstillende medicatie ( doet vaak ook T° dalen), MAAR wachten op diagnose anders diagnoseverwarring
  • ijs op voorhoofd
137
Q

Sufheid tgv koorts

A
  • rust geven
  • pt informeren, geruststellen
  • valpreventie
138
Q

Slapeloosheid tgv koorts > nog meer moe

A
  • rust creëren, bezoek beperken
  • pt informeren
  • rustige kamer
139
Q

Gebrek aan eetlust tgv koorts

A
  • niet forceren - DRINKEN belangrijker!
  • lichtverteerbare voeding
140
Q

Droge mond, dorst, beslagen tong tgv koorts

A
  • veel & frequent laten drinken, drinken stimuleren & opvolgen
  • drank bij de hand
  • goed mondhygiëne
141
Q

Duizeligheid tgv koorts

A
  • langzaam rechtop komen
  • veel & frequent laten drinken, drinken stimuleren & opvolgen
142
Q

Uitdroging tgv koorts

A
  • extra drinken geven
  • veel & frequent laten drinken, drinken stimuleren & opvolgen
  • welke parameters?
143
Q

Intertrigo tgv koorts

A
  • frequent verversen (ademende)kledij & beddengoed
  • snel werken
144
Q

Zweten tgv koorts

A
  • frequent verversen (ademende)kledij & beddengoed
  • regelmatig hygiënische zorgen toedienen
145
Q

Kans op extra stijging lichaamsT°

A
  • ruimte niet te warm: hoeft niet binnen te blijven, kan buiten bij redelijk weer & rustige activiteiten
  • lakentje ipv dik deken (tenzij rillingen)
  • frequenter controleren parameters
  • NOOIT fysische afkoeling met ijs => setpoint hoger dus lichaamsT° wil ook hoger, ijs zal nog ergere reactie uitlokken
146
Q

Algemene verzwakking door koorts

A
  • lichtverteerbare voeding
  • stimuleren om voldoende drinken
  • eet- en drinkpatroon opvolgen
  • eventueel bedrust
147
Q

Vallen door koorts

A
  • langzaam rechtop komen
  • stimuleren tot vragen naar hulp bij opkomen
  • parameters controleren
148
Q

Desoriëntatie door koorts

A
  • pt & familie informeren & geruststellen
  • nachtlampje laten branden
  • rustig benaderen pt
  • familie bij pt laten
149
Q

Koortsblaasjes door koorts

A
  • vettige zalf
  • natuur zijn gang laten gaan
150
Q

Lipkloofjes door koorts

A
  • vettige zalf
  • voldoende drinken
151
Q

Niet lekker voelen door koorts

A
  • extra aandacht geven (voorlezen, puzzel, spelletje) & extra observatiekans
152
Q

Verpleegproblemen tgv koorts is…

A

niet gelimiteerd & afhankelijk van
* oorzaak koorts
* fase koortsopstoot
* bijkomende symptomen
* complicaties tgv koorts

153
Q

Rapportage bij koorts is …

A

HEEL belangrijk & gebeurt onmiddellijk!

154
Q

Subfebriele temperatuur?

A

T° tussen 37,2° - 37,7°

155
Q

Oorzaken subfebriele T°?

A
  1. Infecties (endocarditis, pyelonephritis)
  2. Tumoren
  3. Reumatische aandoeningen
  4. Geneesmiddelenkoorts
  5. Simulatie
  6. Chronisch vermoeidheidsyndroom
  7. Thromboflebitis
156
Q

Resorptiekoorts?

A

= door weefselschade ontstaan er afbraakproducten die koortsverwekkend zijn

157
Q

Oorzaken resorptiekoorts?

A
  1. Herstelprocessen na botbreuken
  2. Postoperatief!
  3. Resorptie inwendige bloedingen
  4. Acuut hartinfarct
  5. Crushsyndroom bij zware & uitgebreide kneuzingen
158
Q

Afebriel?

A

= koortsvrij zijn

159
Q

Conclusie subfebriele T°

A
  • Lichte T° stijging => kan ernstige aandoening
  • Sluipende infectietoestanden => geen koorts
  • Oudere mensen met longinfecties => soms geen koorts

=> Nauwgezet T° meten & goed observeren in de context!

160
Q

Hyperthermie?

A

Balans tussen warmteproductie/opname & warmteverlies is zodanig verstoord dat de lichaamsT° hoger oploopt dan de centraal ingestelde waarde

=> LEVENSGEVAARLIJK

vb. hitteslag

161
Q

Hoe onderscheid tussen koorts & hyperthermie maken?

A
  • NIET op basis van T°meting
  • Voldoende circulerend bloedvolume => voldoende drinken dan koortsmechanisme <=> uitdroging => gevaar voor hyperthermie
  • Analyse van bijkomende factoren:
  • heersende omgevingsT°
  • inspanning warme omgeving
  • uitdroging
  • bepaalde neurologische elementen
  • Bloedanalyse op voorschrift
  • Antipyretica geen nut want setpoint niet verhoogd
162
Q

Hypothermie?

A

= ondertemperatuur
= kerntemperatuur < 35°C

163
Q

Wanneer treedt hypothermie op?

A
  1. Vooral bij ouderen => na vallen => langdurig op de grond => hoog sterftecijfer bij deze hypothermie
  2. Fysiologisch verschijnsel bij ouderen => sneller koud dan andere
  3. Ondervoeding
  4. Slechte woon- of leefomstandigheden
  5. Desoriëntatie: verdwaalde wandelaars
  6. Drenkelingen
  7. Kunstmatig onderkoeling: bij hartoperaties
164
Q

Kan je hypothermie vaststellen met een thermometer?

A

Nee, thermometers gaan vaak niet lager dan 35,5°C

165
Q

Factoren die thermometrie beïnvloeden?

A
  1. Technische factoren (verschillende toestellen & soorten)
  2. Gebruiksaanwijzingen (mate waarin meting beïnvloed wordt door gebruiker)
  3. Fysiologische factoren (bv. aftappuntgebonden)
  4. Kalibratie toestel
  5. Onderhoud toestel
166
Q

Doel thermometrie?

A

Bepalen kerntemperatuur

167
Q

Waarom thermometrie doen? indicaties

A
  1. Diagnose stellen
  2. Verwikkelingen opsporen
  3. Verloop van een ziekte
  4. Doelmatigheid behandeling nagaan
  5. Pre-operatief
168
Q

Meetinstrument voor thermometrie?

A

Digitale of elektronische thermometer

169
Q

Digitale of elektronische thermometer - voordelen

A

+ steviger
+ minder milieubelastend
+ gemakkelijker gebruiksklaar
+ gemakkelijker af te lezen

170
Q

Digitale of elektronische thermometer - nadelen

A
  • onderschatting kerntemperatuur
  • ontregeld raken zonder opmerken gebruiker
  • batterijen leeg
  • ontsmetten of reinigen na gebruik
  • kans kruisbesmetting : 1 thermometer meerdere pt => thermometerhoesjes!
  • niet allemaal even kwaliteitsvol
171
Q

Digitale of elektronische thermometer - gebruik

A

Kind jonger dan 3jaar: rectaal

172
Q

Meetplaatsen (aftappunten) voor thermometrie?

A
  1. Rectaal
  2. Inguinaal
  3. Oraal
  4. Tympaan
  5. Axillair
  6. Voorhoofd
173
Q
  1. Rectale thermometrie - voordelen
A

+ Reflectie kernT° => beste meetplaats bij koortsopsporing kinderen
+ Hoger T° meten dan tympaan

174
Q
  1. Rectale thermometrie - nadelen
A
  • Hygiëne => schoonmaken is tijdrovend
  • Plaatsen thermometer kan leiden tot lokale bloeding of kwetsuurtjes
  • Moeilijk bereikbare meetplaats
  • wie niet rectaal: sterk verlengde bloedingstijd, lokale infecties of rectumpathologie, ernstige hemorroïden, verlaagde weerstand,…
  • Onplezierig
175
Q
  1. Rectale thermometrie - vaardigheid
A
  1. Handhygiëne
  2. Pt reeds halfuur in bed
  3. Pt op zijn zij
  4. OL ontbloot
  5. Thermometer gebruiksklaar
  6. Pt zelf inbrengen na GVO of Gzverlener doet het & houdt op zijn plaats (2cm inbrengen)
  7. Elektronische piept, kwik 3minuten
  8. Verwijder thermometer
  9. Lees uitslag af
  10. Beoordeel uitlsag
  11. Licht pt in
  12. Schoonmaken thermometer
  13. Handhygiëne
  14. Rapporteer
176
Q
  1. Tympane thermometrie - wat?
A

= oorthermometer

Meten infrarode warmtestraling dat door trommelvlies wordt uitgezonden

Benadert kernT° dicht

177
Q
  1. Tympane thermometrie - aandachtspunten
A
  • sensor diep genoeg
  • externe factoren: liggen op oor, bedekt oor, net gezwommen/gedoucht of hoge/lage temperaturen
  • Oordruppels in gehoorgang gedaan
178
Q
  1. Tympane thermometrie - voordelen
A

+ Snel & comfortabel
+ Hygiënisch
+ KernT° benaderd

179
Q
  1. Tympane thermometrie - nadelen
A
  • Moeilijk uit te voeren bij verwarde pt
  • Diep genoeg ingebracht of niet
  • Niet bij kinderen onder 3j
  • Niet bij pt met problemen thv trommelvlies, gehoorgang
  • Gevoelig voor gebruikersfouten
  • Gebruik afhankelijk van apparaat tot apparaat
  • Groot & duur
180
Q
  1. Tympane thermometrie - vaardigheid
A
  1. Controleer of lens schoon is
  2. Nieuw lenskapje
  3. Pt staan, zitten of liggen
  4. Aanzetten apparaat
  5. Trek oor omhoog & naar achter
  6. Insteken van achter de persoon
  7. Plaats lens bij opening gehoorgang
  8. Diep genoeg zodat hele gehoorgang afgesloten is
  9. Activeringsnop drukken & 1 sec ingedrukt houden
  10. Lees temperatuut af
  11. Verwijder thermometer
  12. Verwijder lenskapje
  13. Reinig oorthermometer
  14. Communiceer resultaat aan pt
  15. Interpreteer & rapporteer
181
Q
  1. Axillair - aandachtspunten
A
  • Juiste plaatsing!
  • Direct contact met de huid
  • Zo hoog mogelijk in de oksel met arm tegen zijde gedrukt
  • Thermometerpositie moet gedurende de hele meting zo blijven
  • Temperatuurverschillen tussen Li & Re => rapporteer welke kant
182
Q
  1. Axillair - voordelen
A

+ Toegankelijk
+ Hygiënisch

183
Q
  1. Axillair - nadelen
A
  • externe factoren: lokale huiddoorbloeding, zweetsecretie, omgevingstemperatuur, wijze van afname
  • duurt lang om stabiele meting te bekomen
  • moeilijk correct te plaatsen
  • schilmeting
184
Q
  1. Axillair - vaardigheid
A
  1. Handhygiëne
  2. Halfuur voordien geen lichamelijke inspanning
  3. Pt gemakkelijke houding
  4. Verwijder belemmerende bovenkledij
  5. Beschermhoesje op thermometer
  6. Plaatsing in midden oksel, elleboog strak tegen bovenlijf & hand op tegenovergestelde schouder
  7. Laat thermometer zitten
  8. Verwijder thermometer & beschermhoesje
  9. Lees T° af
  10. Beoordeel uitslag
  11. Communiceer resultaat met Pt
  12. Ontsmet thermometer
  13. Handhygiëne
  14. Rapporteer
185
Q
  1. Voorhoofd - wat?
A

Via infrarood & meet kerntemperatuur pt

186
Q
  1. Voorhoofd - voordelen
A

+ Zeer snel & comfortabel
+ Hygiënisch
+ Duurzaam & economischer
+ Metingen bij slapende pt
+ Gebruik bij baby’s & prematuren

187
Q
  1. Voorhoofd - nadelen
A
  • Steeds ontsmetten: correct meting + hygiëne

weinig nadelen!

188
Q
  1. Voorhoofd - aandachtspunten
A
  • gebruik verschillend per apparaat
  • direct contact met huid = essentieel
  • bij hoofdwonde of hoofddoek => meting onder oorlel
189
Q
  1. Voorhoofd - vaardigheid
A
  1. Handhygiëne
  2. Halfuur voordien geen lichamelijke inspanning
  3. Juiste meetplaats adhv gebruiksaanwijzing thermometer
    bv. tegen voorhoofd thv slagader & schuift door via de slaap naar holte onder oorlel
    of voor voorhoofd tussen wenkbrauwen
  4. Ontsmet thermometer
  5. Beoordeel uitslag
  6. Communiceer resultaat met Pt
  7. Handhygiëne
  8. Rapporteer
190
Q

Wat is de beste thermometer?

A

Ideale bestaat niet
Elk toestel eigenschappen en beperkingen

191
Q

Waarvan is de keuze voor een thermometer afhankelijk?

A
  1. Beschikbaarheid
  2. Bereikbaarheid van aftappunten
  3. De algemene toestand/evolutie pt
192
Q

Waarvan hangt de interpretatie van thermometer resultaat af?

A
  1. Het gebruikte meetinstrument/ wijze van aanwenden/ aftappunt/ fysiologische factoren
  2. De mate van vergelijkbaarheid