VGT Biochemie, genetica en pathologie Flashcards

1
Q

Vader is drager van translocatie 21q21q. Moeder is genotypisch normaal. Wat is de kans dat een kind downsyndroom heeft?

A

100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke van de volgende situaties stimuleert het Bohr-effect?
A. Hoge pH, laag 2,3-DPG, lage temperatuur
B. Lage pH, hoog 2,3-DPG, hoge temperatuur

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke DNA-mutatie geeft grootste kans op disfunctioneel eiwit?

A

Nonsense-mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het aangrijpingspunt van calciumionen in het skelet- en hartspiervezels?

A

Troponine C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het Bohr en Haldane effect?

A

Beschrijft de affiniteit van hemoglobine voor zuurstof en CO2 onder verschillende condities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betreft het Bohr effect en wat het omgekeerde Bohr effect?

A

Bohr afgifte O2
Omgekeerde Bohr: opname O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betreft het Haldane effect en wat het omgekeerde Haldane effect?

A

Haldane: afgifte CO2
Omgekeerde Haldane: opname CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat stimuleert het Bohr effect?

A

Hoge temp
Lage pH
Hoog 2,3-DPG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat stimuleert het omgekeerde Bohr effect?

A

Lage temp
Hoge pH
Laag 2,3-DPG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat stimuleert het Haldane effect?

A

Lage temp
Hoge pH
Laag 2,3-DPG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat stimuleert het omgekeerde Haldane effect?

A

Hoge temp
Lage pH
Hoog 2,3-DPG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen mutatie en polymorfisme?

A

Mutatie komt het bij <1% voor, bij polymorfisme bij >1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een nonsense-mutatie, een missense-mutatie en een frameshift mutatie?

A

Nonsense: stopcodon geworden
Missense: ander aminozuur
Frameshift: hele codon verschuift waardoor hele gen verkeerd wordt afgelezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor staat het acroniem IPMAT?

A

Interfase
Profase
Prometafase
Metafase
Anafase
Telofase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er tijdens de metafase?

A

De centromeren van elk chromosoom ordenen zich in het midden van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er tijdens de anafase?

A

De zusterchromatiden worden van elkaar af getrokken

17
Q

Wat is een Robertsoniaanse translocatie?

A

Als de q-arm fuseert met de q-arm van een ander chromosoom

18
Q

Welke bloedgroep is universele donor en welke universele ontvanger?

A

Universele donor: O-
Universele ontvanger: O+

19
Q

De bijnieren zijn betrokken bij de regulatie van de bloeddruk. Dat doen ze door de secretie van het hormoon:

A

Aldosteron

20
Q

Non-disjunctie van chromosomen kan voorkomen tijdens de meiose en tijdens de mitose. Als non-disjunctie voorkomt tijdens de mitose, vroeg in de ontwikkeling van de zygote, leidt dit tot:

A

Mozaïcisme

21
Q

Wat is in de Cori-cyclus het substraat voor gluconeogenese in de lever?

A

Lactaat

22
Q

Wat is de meest logische zuur-basestoornis bij een patiënt met hyperaldosteronisme als gevolg van enkelzijdig bijnieradenoom?

A

Metabole alkaloses

23
Q

Welke hormonen worden opgeslagen in de neurohypofyse (hypofyse achterkwab)?

A

ADH
Vasopressine
Oxytocine

24
Q

Bij welke DNA-streng worden Okozakifragmenten gemaakt en door welk enzym worden deze aan elkaar geplakt?

A

Lagging strand, door ligase

25
Q

Van welk aminozuur zijn dopamine, noradrenaline en adrenaline afgeleid?

A

Alanine

26
Q

In welke laag van het duodenum zijn de klieren van Brunner te vinden?

A

Submucosa

27
Q

Welke stollingsfactor is vitamine K afhankelijk?

A

Factor VII

28
Q

Van welke antibioticumklasse berust de werking op remming van DNA-replicatie?

A

Chinolonen

29
Q

Tijdens welk deel van de meiose wordt het chromosomenaantal gehalveerd van 46 naar 23?

A

Meiose I

30
Q

Bij het transport van cholesterol zijn verschillende lipoproteïnen betrokken. Wat doen de low-density lipoproteins (LDL’’s)? LDL’s:

A

transporteren cholesterol naar de perifere weefsels.

31
Q
A