VERDAMPERS Flashcards
Een reden voor toepassing van indirecte koeling met water in het secundaire circuit
zou kunnen zijn:
A een goedkopere installatie
B werken met een secundair koelmiddel laat een veel lager energieverbruik toe
C men kan dan werken met een kleinere hoeveelheid koelmiddel in het primaire
koelcircuit
D werken met een lagere verdampingstemperatuur en dus minder energieverbruik
C
Het koelvermogen, dat door de verdamper opgenomen wordt, verkleint als:
A zijn oppervlakte groter gekozen wordt
B de verdampingstemperatuur meer verschilt van de celtemperatuur
C de verdampingstemperatuur minder verschilt van de celtemperatuur
D de celtemperatuur stijgt
C
In een installatie waarbij het compressorslagvolume net te groot en het
vermogen van de verdamper net te klein gekozen werden, zal:
A de verdampingstemperatuur lager liggen dan vooropgesteld
B de verdampingstemperatuur hoger liggen dan vooropgesteld
C de verdampingstemperatuur nog altijd bepaald worden door de instelling
van de thermostaat
D de thermostaat wat lager moeten ingesteld worden
A
Een koelaggregaat kan het grootste koelvermogen leveren als:
A de verdampingstemperatuur laag en de omgevingstemperatuur van het
aggregaat hoog zijn
B de verdampingstemperatuur hoog en de omgevingstemperatuur van het
aggregaat hoog zijn
C de verdampingstemperatuur laag en de omgevingstemperatuur van het
aggregraat laag zijn
D de verdampingstemperatuur hoog en de omgevingstemperatuur van het
aggregaat laag zijn
D
Waarom kan in een gekoelde ruimte meer dan één verdamper geplaatst
worden op een centrale niet-capaciteitsgeregelde compressor?
A om een kleinere compressor te kunnen plaatsen
B om er zeker van te zijn dat er in de volledige ruimte overal dezelfde
temperatuur heerst
C om er één te kunnen afschakelen bij deelbelasting
D om elektrisch afzonderlijk te kunnen dooien
B
Welke van de volgende combinaties moet een technicus meten om de
capaciteit van een waterkoeler te kennen?
A persdruk en zuigdruk
B buitentemperatuur en condensatietemperatuur
C waterdebiet en temperatuursverschil over de verdamper
D waterdebiet en koelmiddeldebiet
C
Wat is het gevolg van ijsafzetting op de buizen van een luchtkoeler?
A een verminderde koelcapaciteit
B een verhoogde koelcapaciteit
C een kleinere drukval
D een hogere persdruk
A
Wanneer verschillende koelers op een centrale zuigleiding zijn gemonteerd,
wat is dan de druk aan de ingang van de compressor?
A de druk van de verdamper die op de laagste verdampingstemperatuur staat
B de druk van de verdamper die op de hoogste verdampingstemperatuur
staat
C de gemiddelde druk tussen de verdamper op de hoogste en de laagste
temperatuur
D de druk die gestuurd wordt door een verdamperdrukregelaar van de
verdamper met de hoogste verdampingstemperatuur
A
Eén verdamper in een koelcel wordt gekoppeld op een koelgroep die buiten is
opgesteld. De buitentemperatuur daalt. Wat gebeurt er?
A de verdampingstemperatuur zal dalen
B de verdampingstemperatuur zal stijgen
C dit heeft geen invloed op de verdampingstemperatuur want de verdamper
staat in de koelcel
D het totale koelvermogen van de installatie zal dalen omwille van de lagere
buitentemperatuur
A
Eén verdamper in een koelcel wordt gekoppeld op een koelgroep die buiten is
opgesteld. De belasting binnen verandert niet terwijl de buitentemperatuur wel
gevoelig daalt. Wat gebeurt er?
A het vochtgehalte in de koelcel zal dalen
B het vochtgehalte in de koelcel zal stijgen
C dit heeft geen invloed op het vochtgehalte in de cel want de verdamper
staat in de koelcel
D het vochtgehalte kan zowel stijgen als dalen
A
Een verdeelkop in een verdamper:
A moet altijd horizontaal gemonteerd worden
B mag enkel verticaal omhoog gemonteerd worden
C mag in eender welk positie gemonteerd worden
D mag verticaal omhoog en verticaal omlaag gemonteerd worden
D
Als de driefasige verdamperventilator van een verdamper vastgeraakt in ijs dan
zal:
A de motorbeveiliger uitschakelen
B de hoofdzekering uitschakelen
C de verliesstroomschakelaar uitschakelen
D dit kan niet voorspeld worden
A
In een koelinstallatie is een verdamper een apparaat:
A dat koude afgeeft
B dat warmte onttrekt aan de omgeving
C waarin warm water verdampt
D waarin warme damp condenseert
B
Waarom is isolatie van de zuigleiding nodig?
A om de olie naar de compressor terug te voeren
B om een sterke stijging van het soortelijk volume van de zuiggassen te
voorkomen
C om de vloeistof te onderkoelen
D om een kleine oververhitting te creëren zodat de compressor gevrijwaard
blijft van mogelijke vloeistofslag
B
Wat gebeurt er als een zuigleiding niet of slecht wordt geïsoleerd?
A de oververhitting vergroot
B de onderkoeling verkleint
C de eindcompressietemperatuur zal dalen
D de persdruk zal gevoelig stijgen
A
Wanneer zal men ervoor kiezen om het koelmiddel te onderkoelen?
A als de vloeistofleidingen door een vrij warme zolder zullen moeten lopen
B als de vloeistofleiding vanaf het vloeistofvat ettelijke meters zal dalen
vooraleer de expansieventielen te bereiken
C als heel dikke leidingen zullen gelegd worden
D als de vloeistoftemperatuur veel lager is dan de daarbij horende druk en dit
gemeten na het vloeistofvat
A
Als de verdamper (thermostatisch expansieventiel) dichtvriest, welke
symptomen zullen er zich dan manifesteren?
A de oververhitting vergroot
B de oververhitting verkleint
C de eindcompressietemperatuur verhoogt
D de performantie van de motorkoeling neemt af bij een zuiggasgekoelde
machine
B
Wanneer een compressor meer koelvermogen heeft dan de verdamper, dan zal
de verzadigde zuigdruk:
A hoger zijn dan die bij de ontwerpcondities
B lager zijn dan die bij de ontwerpcondities
C gelijk zijn aan die bij de ontwerpcondities
D het koelvermogen heeft geen invloed op de verzadigde zuigdruk
B
Wat gebeurt er in een koelinstallatie (1 compressor op 1 verdamper gekoppeld)
als de verdampingstemperatuur daalt door een verlaging van de
celtemperatuur?
A het koelvermogen stijgt en het benodigd elektrisch vermogen daalt
B het koelvermogen daalt en het benodigd elektrisch vermogen stijgt
C het koelvermogen daalt en het benodigd elektrisch vermogen daalt
D het koelvermogen stijgt en het benodigd elektrisch vermogen stijgt
C
Als de delta T over een verdamper vermindert, dan zal de hoeveelheid vocht
die op een verdamper condenseert:
A verminderen
B vermeerderen
C gelijk blijven
D dit heeft geen enkele invloed
A
In een koelsysteem wordt warmte opgenomen door:
A de condensatiewarmte in de condensor
B de verdampingswarmte in de verdamper
C de verdampingswarmte in de condensor
D de condensatiewarmte in de verdamper
B
Wat meet men om de oververhitting van een verdamper te kennen?
A de verdampingstemperatuur en de temperatuur aan de ingang van de
verdamper
B de verdampingstemperatuur en de zuiggastemperatuur aan de uitgang van
de verdamper
C de verdampingsdruk, rekening houdende met de eventuele
vloeistofonderkoeling die aan het expansieventiel wordt toegevoerd en de
zuiggastemperatuur aan de uitgang van de verdamper
D alle voorgaande antwoorden zijn onjuist
B
De warmtedoorgangs-coëfficiënt U (of k-waarde) van een
platenwarmtewisselaar ligt tussen de:
A 15 en 35 W/m².K
B 5 en 10 W/m².K
C 850 en 1300 W/m².K
D de U-waarde kan niet bepaald worden want deze is zeer sterk afhankelijk
van de drukverhouding van de koelinstallatie (verhouding lage en hoge
druk)
C
De koelcapaciteit van een verdamper in een warmtepomp is sterk afhankelijk
van:
A de oppervlakte van de verdamper
B het temperatuursverschil tussen de verdampingstemperatuur en de
temperatuur van het te koelen medium
C de warmtedoorgangs-coëfficiënt U
D de voorgaande antwoorden zijn juist
D
In een warmtepomp is een verdamper een apparaat:
A dat koude afgeeft
B dat warmte opneemt
C dat zorgt voor de lage druk (verdampingsdruk) in de koelinstallatie
D waarin oververhitte damp condenseert
B