Koudmiddelhandelingen Flashcards
Waarom is het inbrengen van de juiste hoeveelheid koelmiddel in een installatie
van zoveel belang?
A omdat het belangrijk is koelmiddel te besparen
B er moet altijd 20% reserve worden ingebracht omdat de wetgever het
voorschrijft
C omdat alleen dan de installatie onder optimale omstandigheden functioneert
C
Wat is de maximale vulling (in massa) aan koelmiddel van
een retourcilinder?
A 55%
B 98%
C 80%
D 60%
C
Vacuümzuigen van een installatie heeft tot doel:
A een goede koelmiddelvulling te krijgen
B niet-condenseerbare gassen uit de installatie te verwijderen
C vocht uit de installatie te verwijderen
D niet-condenseerbare gassen en vocht uit de installatie te verwijderen
D
Vocht in een nieuwe installatie kan vermeden worden door:
A roestvrije buizen te gebruiken
B na montage de installatie grondig vacuüm te trekken
C uitsluitend vochtvrije olie te gebruiken
D nooit de delen met water af te koelen na solderen
B
Hoe kan men de totale hoeveelheid koelmiddel en de nodige cilinders bepalen
wanneer men een installatie koelmiddelvrij moet maken?
A door dezelfde inhoud van het vloeistofvat te nemen
B uitsluitend door weging van de hoeveelheid koelmiddel na de installatie van
koelmiddel te hebben ontdaan
C door de installatie te wegen en het leeggewicht ervan te bepalen uit de
catalogen
D indien de installatie in regel is: door het logboek na te zien, zo niet door
berekening
D
Vullen met koelmedia in de vloeistoffase langs de lage drukzijde houdt een
risico in. Wat is dit risico?
A men heeft geen enkele controle op de hoeveelheid bij te vullen koelmiddel
B de installatie krijgt gemakkelijk een te grote vloeistofvulling
C de installatie kan een te lage zuigdruk krijgen
D er bestaat een risico van vloeistofslag
D
Het vullen in de dampfase is:
A beter dan het vullen in de vloeistoffase omdat het proces
gemakkelijker kan worden gecontroleerd
B slechter dan het vullen in de vloeistoffase omdat het te
lang duurt en zelfs voor bepaalde koelmiddelen niet mag
C even goed als het vullen in de vloeistoffase
D alleen voor grotere installaties toepasbaar
B
Mag water als druktestmedium voor een koelcircuit
gebruikt worden?
A neen
B alleen gedistilleerd water
C ja, bij voorkeur
D alleen bij drukken boven de 20 bar
A
Mag een druktest met gefluoreerde koelmiddelen uitgevoerd worden met
koelmiddel?
A ja, omdat de lekken dan makkelijk opgespoord kunnen worden met een
elektronische lekdetector
B neen, koelmiddel mag pas op de installatie geplaatst worden na het druk
en lektesten d.m.v. een inert gas
C ja, een mengeling van koelmiddel met een inert gas vergemakkelijkt het
opsporen van het lek
D de 3 voorgaande antwoorden zijn mogelijk
B
Welke eisen dienen te worden gesteld aan vacuümpompen?
A zij moeten een voldoende olievoorraad hebben
B zij moeten minstens tweetraps zijn
C zij moeten minstens drietraps zijn
D zij moeten minstens eentraps zijn
B
Wat zijn de aandachtspunten bij het aansluiten van eenzelfde manifold op
verschillende koelinstallaties?
A geen, manifolds zijn universeel toepasbaar
B een manifold voor installaties met minerale olie is sterk afgeraden voor
installaties met esterolie
C elk koelmiddel maakt het gebruik van een andere manifold noodzakelijk
D een manifold moet, vooraleer gebruikt te worden met een andere olie,
grondig met water en zeep gereinigd worden
B
Met welk medium moet een druktest op een nieuwe installatie vóór
inbedrijfstelling worden uitgevoerd?
A perslucht
B zuurstof
C stikstof
D water
C
Bij het aansluiten van een manifold met soepele verbindingen aan een
installatie moet/moeten:
A de soepele verbindingen worden ontlucht tot er gasvormig koelmiddel
ontsnapt om indringing van lucht en vocht in de installatie te vermijden
B de manifold worden aangesloten op een vacuümpomp en de soepele
de installatie te vermijden
verbindingen worden gevacuümeerd om indringing van lucht en vocht in
C de soepele verbindingen worden ontlucht tot er vloeibaar koelmiddel
ontsnapt om indringing van lucht en vocht in de installatie te vermijden
D de 3 voorgaande antwoorden zijn mogelijk
B
Het vullen met koelmiddel van een koelinstallatie moet gebeuren met:
A een manifold met soepele verbindingen, een koelmiddelcilinder en een
vulcilindereen manifold met soepele verbindingen en een
koelmiddelcilinder.
B Indien er een kijkglas aanwezig is op de installatie, is een
koelmiddelweegschaal of vulcilinder niet nodig
C een manifold met soepele verbindingen, een koelmiddelcilinder en een
koelmiddelweegschaal
D de 3 voorgaande antwoorden zijn mogelijk
C
Hoe kan men een lek opsporen bij het druktesten met droge stikstof?
A met een elektronische lekdetector
B met een op gas werkende lekzoeklamp
C met een water/zeepoplossing
D met de vlam van een gasbrander
C
Bij een tekort aan koelmiddel in een werkende koelinstallatie:
A ontstaan bellen aan het kijkglas
B gaat de hoge druk naar omhoog
C neemt het stroomverbruik toe
D stijgt de verdampingstemperatuur voortdurend
A
Mag men na montage het circuit op druk testen met koelmiddel?
A het is aanbevolen de kring met koelmiddel te testen omdat
dan de lekken gemakkelijker kunnen opgespoord worden
B neen, men mag slechts koelmiddel in de installatie brengen na
druktesten en nadat deze lekdicht is bevonden
C meestal zal men bij installaties met open compressoren het
circuit op druk testen met koelmiddel
D alleen wanneer de druk van het koelmiddel voldoende hoog
is, mag men de druktesten met het koelmiddel doen
B
Het vacumeren van een installatie heeft voornamelijk als doel:
A een droging van de installatie te verkrijgen
B het controleren op lekkage
C om olie in de leidingen te injecteren
D om bewegende delen te smerenom de juiste doorstroming van het
expansieventiel te controleren
A
Een installatie wordt door een druktest op lekken gecontroleerd op:
A 10 bar
B 15 bar
C 20 bar
D dit is afhankelijk van het koelmiddel en het gebruik van de installatie
D
Wanneer moeten koelsystemen worden gevuld met koelmiddel?
A zo snel mogelijk na de montage na vrijgave van de installatie door de
bevoegde ambtenaar
B zo snel mogelijk na het vacumeren dat volgt na de druk- en lekproef
C na aanvaarding door een erkend organisme
B
Een manifold werd gebruikt voor installaties met R22. Men wilt hem gebruiken
voor een installatie op R407C.
A men mag een manifold nooit gebruiken voor een ander koelmiddel
B de druk meten, moet kunnen op gelijk welke installatie, dus geen probleem
C men mag hem gebruiken als de maximumdruk, vermeld op de manometer,
het toelaat
D men mag de manifoldalleen gebruiken bij een installatie met dezelfde
oliesoort
D
Welke inerte gassen buiten stikstof mogen gebruikt worden?
A waterstof of helium
B neon of radon
C zuurstof of lucht
D argon of helium
D
Vocht in een koelinstallatie:
A is niet zo ernstig
B geeft een goede koeling van de compressor
C levert storingen op
D geeft een lagere verdampingstemperatuur
C
Wat ziet men bij een goed werkende installatie in het kijkglas na de
filterdroger?
A het oliepeil
B men ziet dat dit voor 50% gevuld is met koelmiddel
C gasbellen
D men ziet dat dit voor 100% gevuld is met koelmiddel en niet met gasbellen
D
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen (meestal lucht) in een koelinstallatie
die niet in bedrijf is detecteren?
A door het meten van een te lage zuigdruk
B door de verhouding tussen de condensatiedruk en temperatuur te
vergelijken op het koelmiddellatje
C door de verhouding tussen verdampingsdruk en temperatuur te vergelijken
op het koelmiddellatje
D door het meten van een te hoge zuigdruk
B
Waardoor wordt de koelmiddelinhoud van het vloeistofvat bepaald?
A de grootte van de verdampers
B de grootte van de condensor
C de grootte van de compressor
D 1,2 maal de totale koelmiddelinhoud van de koelinstallatie
D
Wat is flash gas?
A sterk oververhit gas
B gas dat ontstaat bij verdamping van olie in het carter
C de vorming van gas in de vloeistofleiding
D lucht in de condensor
C
Waar schakelt men een elektronisch lekdetectiesyseem aan?
A op een plaats waar geen koelmiddel aanwezig is
B in de buurt van het vermoedelijke lek
C in de buurt van een koelmiddelbevattend onderdeel
D dit speelt geen rol, het toestel zal zich overal automatisch resetten
A
Wanneer of waarom wordt de directe lekzoekmethode of meetmethode
toegepast?
A om de precieze locatie van het lek vast te stellen door gebruik te maken van
lekdetectietoestellen
B als de methode van Mollier of de methode met de uitwendige drukvereffing
ontoereikend zijn
C de directe meetmethode wordt enkel toegepast in lokalen met een sterke
ventilatie of luchtstroom
D de directe meetmethode kan enkel toegepast worden als de installatie
volledig vacuüm is getrokken
A
Wanneer of waarom wordt de indirecte lekzoekmethode of meetmethode
toegepast?
A als de methode van Mollier of de methode met de uitwendige drukvereffing
ontoereikend zijn
B de indirecte meetmethode kan enkel toegepast worden als de installatie
volledig vacuüm is getrokken
C wanneer men een abnormaal gedrag van de installatie vaststelt en na
analyse van relevante parameters
D om de precieze locatie van het lek vast te stellen door gebruik te maken van
lekdetectietoestellen
C
Welke parameters kunnen worden geanalyseerd bij het lek zoeken volgens de
indirecte meetmethode?
A de druk, de temperatuur, de compressorstroom, de vloeistofniveaus en het
hervullingsvolume
B enkel en alleen de druk, de temperatuur, de vloeistofniveaus en het
hervullingsvolume; de compressorstroom doet niets ter zake
C enkel en alleen de druk, de vloeistofniveaus en het hervullingsvolume; de
compressorstroom en de temperatuur doen niets ter zake
D de druk, de temperatuur, de compressorstroom en de vloeistofniveaus; het
hervullingsvolume doet niets ter zake
A
Wat verstaat men onder niet-condenseerbare gassen in een koelinstallatie met
F-gassen?
A restanten van stikstof, lucht of vocht of een combinatie van deze
B butaan, propaan en isobutaan
C R134a en andere enkelvoudige koelmiddelen
D alle HCFK’s
A
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen verwijderen uit een nog op te
starten koelinstallatie?
A deze hoeven niet verwijderd te worden
B door zorgvuldig te vacuümeren tot een druk van 470 Pascal of lager
C door zorgvuldig te vacuümeren tot een druk van 270 Pascal of lager
D door speciaal hiervoor ontworpen drogers te plaatsen ( de zogenaamde
Pascaldrogers)
C
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen verwijderen uit een reeds in bedrijf
zijnde koelinstallatie?
A door speciaal hiervoor ontworpen drogers te plaatsen (de zogenaamde
Pascaldrogers)
B door het koelmiddel af te tappen en de installatie opnieuw met nieuw
koelmiddel te vullen
C door het koelmiddel af te tappen en de installatie zorgvuldig te vacuümeren
D alle voorgaande antwoorden zijn correct
C
Hoe kan men niet-condenseerbare gassen detecteren bij een reeds in bedrijf zijnde
koelinstallatie?
A de condensatiedruk zal veel lager liggen dan de daarbij horende temperatuur
B de condensatiedruk zal veel hoger liggen dan de daarbij horende temperatuur
en de onderkoeling aan het uiteinde van de condensor is abnormaal groot
C de condensatiedruk zal veel lager liggen dan de daarbij horende temperatuur en
de onderkoeling aan het uiteinde van de condensor vertoont geen abnormale
afwijking
D de condensatiedruk zal veel lager liggen dan de daarbij horende temperatuur en
de onderkoeling aan het uiteinde van de condensor is abnormaal groot
B
Om een druktest uit te voeren op een koelinstallatie alvorens deze in bedrijf te
stellen gebruikt men: [vul aan]
A droge stikstof met een drukontspanner tot 25 bar
B droge stikstof met een drukontspanner tot 15 bar
C droge stikstof met een drukontspanner tot minimum 1,1 keer de maximale
werkdruk
D droge stikstof met een drukontspanner tot 0,9 keer de maximale werkdruk
C
Wat is de maximale werkdruk van de HD-zijde bij een koelinstallatie met
luchtcondensor bij omgevingscondities van 32°C?
A de druk gerelateerd aan 60,5°C (= 55°C x 1,1) condensatietemperatuur
B de druk gerelateerd aan 32°C condensatietemperatuur
C de druk gerelateerd aan 43°C condensatietemperatuur
D de druk gerelateerd aan 55°C condensatietemperatuur
D
Een koelinstallatie met R134a met luchtgekoelde condensor en
omgevingstemperatuur 32°C drukt men af: [vul in]
A volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van 7
barg
B volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van
25,5 barg
C volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van
15,5 barg
D volgens de specificaties van het veiligheidsventiel en met een minimum van 32
barg
C
Wat zijn mogelijke symptomen van een koelmiddellek bij een in
werking zijnde koelinstallatie?
A een grote oververhitting van het koelmiddel aan het einde van de
verdamper en een hoge persgastemperatuur van de compressor
koelmiddel
B een kleine oververhitting van het koelmiddel aan het einde van de
verdamper en een lage persgastemperatuur van de compressor
een hoge verdampings- en condensatietemperatuur van het
C de compressor maakt meer lawaai
A
Bij een pump-down systeem:
A sluit de magneetklep en wordt het koelmiddel vervolgens door de
compressor afgepompt
B sluit de magneetklep en valt tegelijkertijd de installatie stil
C wordt de verdamperventilator stilgelegd en kan de compressor vervolgens
uitschakelen in functie van de verdamperthermostaat
D zal de compressor de installatie afpompen en vervolgens de magneetklep
sluiten om zo te verhinderen dat het koelmiddel terug kan wegstromen
A
Hoe gaat men tewerk bij het lekzoeken (directe methode) op een nog
functionerende installatie?
A men zoekt bij voorkeur lekken terwijl de installatie in normaal bedrijf is
(cooling modus)
B bij het lekzoeken maakt het niet uit of de installatie in bedrijf is (cooling
modus of warmtepomp modus)
C men zoekt lekken bij een licht verhoogde druk ten opzichte van de normale
werkingsdruk
D men zoekt bij voorkeur lekken in het hoge druk gedeelte van de installatie
terwijl de installatie is uitgeschakeld
C
Bij een pump-down:
A sluit de thermostaat de magneetklep en de compressor draait verder tot de
LD-pressostaat afslaat
B stopt de thermostaat de verdamperventilator en een verdamperthermostaat
stopt de compressor
C stopt de thermostaat de compressor en de ventilator valt eveneens direct
stil
D worden alle olie en koelmiddel uit de compressor afgepompt
A
Wat wordt met een vacuümmanometer gemeten?
A de absolute druk
B de relatieve druk
C de absolute en relatieve druk
D de verschildruk tussen absolute druk en koelmiddeldruk
A
Bij welke druk moet een koelinstallatie volledig worden getest?
A bij de maximale werkdruk, rekening houdend met alle factoren die kunnen
optreden
B bij een druk aan de hoge drukzijde van 16 bar en aan de lage drukzijde van
6 bar
C bij 1,5 keer de maximale werkdruk, rekening houdend met alle factoren die
kunnen optreden
D bij 1,1 keer de maximale werkdruk, rekening houdend met alle factoren die
kunnen optreden
D
Moet er een gebruiksaanwijzing aanwezig zijn bij elke koelinstallatie?
A er zijn alleen gebruiksaanwijzingen nodig van zodra de installatie de
capaciteit van 100 kW overschrijdt
B er zijn geen bepalingen omtrent gebruiksaanwijzingen in de norm
C het is de compressorfabrikant die voor een gebruiksaanwijzing moet zorgen
D NBN-EN 378 legt op dat elke koelinstallatie die aan deze norm moet
voldoen, voorzien moet zijn van een gebruiksaanwijzing
D
Op welke druk moeten veiligheidsschakelaars / pressostaten aan de hoge
drukzijde volgens de norm NBN-EN 378 worden ingesteld?
A op een druk hoger dan 25 bar
B de druk mag niet hoger zijn dan 90% van de maximaal toelaatbare druk
C de druk moet overeenkomstig de verdampingstemperatuur van het
koelmiddel zijn
D op een druk kleiner dan 25 bar
B
Een koeltechnicus is zijn stikstoffles vergeten en moet op herstelling
hardsolderen. Mag hij aan de installatie hardsolderen?
A neen, dit is niet toegestaan
B ja, om emissies te vermijden
C ja, voor zover hij soldeert met 30% zilver
D ja, indien de exploitant de toelating geeft
A
Vanaf welke druk in de installatie mag het overdruk ontlastingsventiel openen
en het koelmiddel in de atmosfeer afblazen?
A bij een druk van 30% hoger dan de maximale werkdruk
B bij een druk hoger dan de maximale werkdruk
C bij een overdruk van minstens 15% hoger dan de maximale werkdruk
D het ventiel mag in geen enkel geval het koelmiddel in de atmosfeer afblazen
B