Verbos utiles Spaans - Nederlands Flashcards
ir
gaan
voy a
ik ga
vas a
jij gaat
va a
hij gaat, zij gaat, u gaat
vamos a
wij gaan
váis a
jullie gaan
van a
zij gaan
querer
willen
quiero
ik wil
quieres
jij wilt
quiere
hij wil
queremos
wij willen
queréis
jullie willen
quieren
zij willen
poder
kunnen
puedo
ik kan
puedes
jij kunt
puede
hij kan
podemos
wij kunnen
podéis
jullie kunnen
pueden
zij kunnen
pedir
bestellen
pido
ik bestel
pides
jij bestelt
pide
hij bestelt
pedimos
wij bestellen
pedís
jullie bestellen
piden
zij bestellen
tener
hebben
tengo
ik heb
tienes
jij hebt
tiene
hijt, zij , u heeft
tenemos
wij hebben
tenéis
jullie hebben
tienen
zij hebben
necesitar
nodig hebben
necesito
ik heb nodig
necesitas
jij hebt nodig
necesita
hij heeft nodig
necesitamos
wij hebben nodig
tener que
moeten
tengo que
ik moet
tienes que
jij moet
tenemos que
wij moeten
tenéis que
jullie moeten
tienen que
zij moeten
dar
geven
doy
ik geef
das
jij geeft
da
hij, zij , u geeft
damos
wij geven
dáis
jullie geven
dan
zij geven