Nuttige werkwoorden (door elkaar) Flashcards
1
Q
vamos a
A
wij gaan
2
Q
doy
A
ik geef
3
Q
quiero
A
ik wil
4
Q
puedes
A
jij kunt
5
Q
tenemos
A
wij hebben
6
Q
necesitas
A
jij hebt nodig
7
Q
quiere
A
hij wil
8
Q
pides
A
jij bestelt
9
Q
pido
A
ik bestel
10
Q
necesito
A
ik heb nodig
11
Q
voy a
A
ik ga
12
Q
puedo
A
ik kan
13
Q
tiene
A
hij, zij , u heeft
14
Q
tienes que
A
jij moet
15
Q
necesita
A
hij heeft nodig