La visita al médico Flashcards
la cabeza
het hoofd
el brazo
de arm
la pierna
het been
el estómago
de maag
la garganta
de keel
el pecho
de borst
el dolor
de pijn
el resfriado
de verkoudheid
la fiebre
de koorts
la tos
de hoest
la infección
de infectie
el médico / la médica
de dokter
la enfermera
de verpleegster
el paciente
de patiënt
estar enfermo/a
ziek zijn
tener dolor de…
pijn hebben in…
me duele (la cabeza)
mijn hoofd doet pijn
sentirse mal
zich slecht voelen
recetar
voorschrijven
descansar
rusten
tomar medicina
medicijnen nemen
mejorar
beter worden
¿Qué te pasa?
Wat is er met je?
¿Cómo te sientes?
Hoe voel je je?
¿Desde cuándo?
Sinds wanneer?
¡Que te mejores!
Beterschap!
te voy a recetar un antibiótico
ik ga je een antibioticum voorschrijven
¿Cuánto tiempo debo tomarlo?
Hoe lang moet ik het nemen?
tomarlo durante cinco días
het gedurende vijf dagen nemen
me ha dolido
het heeft pijn gedaan
un poco de fiebre
een beetje koorts
voy a verte la garganta
ik ga je keel bekijken
abre la boca
doe je mond open
