AR werkwoorden NL - Spaans Flashcards
1
Q
spreken
A
hablar
2
Q
kijken naar
A
mirar
3
Q
luisteren
A
escuchar
4
Q
zwemmen
A
nadar
5
Q
dansen
A
bailar
6
Q
zingen
A
cantar
7
Q
kopen
A
comprar
8
Q
betalen
A
pagar
9
Q
werken
A
trabajar
10
Q
gebruiken
A
usar
11
Q
spelen
A
jugar
12
Q
schoonmaken
A
limpiar
13
Q
helpen
A
ayudar
14
Q
bellen
A
llamar
15
Q
koken
A
cocinar
16
Q
sluiten
A
cerrar
17
Q
wassen
A
lavar
18
Q
zoeken
A
buscar
19
Q
wachten, hopen
A
esperar
20
Q
wensen, verlangen
A
desear
21
Q
studeren
A
estudiar
22
Q
roken
A
fumar
23
Q
lopen
A
andar
24
Q
bezoeken
A
visitar
25
reizen
viajar
26
geven
dar
27
nemen, drinken
tomar
28
nodig hebben
necesitar
29
duren
tardar
30
een vraag stellen
preguntar
31
ontbijten
desayunar
32
snijden
cortar
33
vergeten
olvidar
34
ondertekenen
firmar
35
schreeuwen
gritar
36
tonen
mostrar
37
schaatsen
patinar
38
schilderen
pintar
39
planten
plantar
40
oefenen
practicar
41
verwijderen
quitar
42
reserveren
reservar
43
beëindigen
terminar
44
uitwissen
borrar
45
aankomen
llegar
46
voorbereiden
preparar
47
huren
alquilar
48
fietsen
andar en bici
49
uitrusten
descansar
50
sturen
enviar
51
proberen
intentar