heb gedaan Flashcards
He comido
Ik heb gegeten
Has comido
Jij hebt gegeten
Él ha comido
Hij heeft gegeten
He trabajado
Ik heb gewerkt
Has trabajado
Jij hebt gewerkt
Él ha trabajado
Hij heeft gewerkt
He ido
Ik ben gegaan
Has ido
Jij bent gegaan
Él ha ido
Hij is gegaan
He estado
Ik ben geweest
Has estado
Jij bent geweest
Él ha estado
Hij is geweest
He tenido
Ik heb gehad
Has tenido
Jij hebt gehad
Él ha tenido
Hij heeft gehad
He vivido
Ik heb gewoond
Has vivido
Jij hebt gewoond
Él ha vivido
Hij heeft gewoond
He tomado
Ik heb genomen
Has tomado
Jij hebt genomen
Él ha tomado
Hij heeft genomen
He bebido
Ik heb gedronken
Has bebido
Jij hebt gedronken
Él ha bebido
Hij heeft gedronken
He salido
Ik ben vertroken
Has salido
Jij bent vertroken
Él ha salido
Hij is vertroken
He llegado
Ik ben aangekomen
Has llegado
Jij bent aangekomen
Él ha llegado
Hij is aangekomen
He aprendido
Ik heb geleerd
Has aprendido
Jij hebt geleerd
Él ha aprendido
Hij heeft geleerd
He quedado
Ik heb afgesproken
Has quedado
Jij hebt afgesproken
Él ha quedado
Hij heeft afgesproken
He viajado
Ik heb gereisd
Has viajado
Jij hebt gereisd
Él ha viajado
Hij heeft gereisd
decir
zeggen
hacer
doen, maken
morir
sterven
romper
breken
ver
zien
escribir
schrijven
poner
neerzetten
volver
terugkeren
abrir
openen
imprimir
afdrukken
dicho
gezegd
hecho
gedaan
muerto
dood gegaan
roto
kapot gegaan
escrito
geschreven
puesto
neer gezet