Verbintenissenrecht w5 +arresten Flashcards
Inleiding
Het aansprakelijkheidsrecht regelt de gevolgen van de conflicten die ontstaan waar mensen samenleven. Met samenleven ontstaan er namelijk situaties waarin mensen elkaar nadeel toebrengen. Het aansprakelijkheidsrecht bepaalt onder welke voorwaarden iemand voor het aan een ander toegebrachte nadeel aansprakelijk kan worden gesteld.
Het aansprakelijkheidsrecht vervult hier drie primaire functies:
1 Vaststellen welke rechten en belangen voor bescherming in aanmerking komen;
2 In hoeverre deze rechten en belangen behoren te worden beschermd;
3 Hoe geschonden rechten en belangen moeten worden hersteld.
Onrechtmatige daad
Het aansprakelijkheidsrecht maakt deel uit van het verbintenissenrecht. Art. 6:162 BW bepaalt dat de dader van een onrechtmatige daad verplicht is om de door zijn gedraging aan een ander toegebrachte schade te vergoeden.
Art. 6:162 lid 1 BW
1 Onrechtmatige daad (onrechtmatigheid)
2 Toerekenbaarheid (toegerekend)
3 Schade
4 Causaal verband (dientengevolge)
5 Relativiteit (jegens) art. 6:163 BW
1 Onrechtmatigheid (art. 6:162 lid 2 BW
1 inbreuk op een recht;
2 een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht
3 een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Ad 1 Inbreuk op een recht
In de rechtspraak wordt deze categorie heel soms gebruikt. Met ‘inbreuk op een recht’ wordt bedoeld ‘de schending van een anders subjectief recht’. Het begrip subjectief recht is moeilijk te definiëren. Meijers, de grondlegger van het huidige BW, geeft als kenmerk van het subjectieve recht een ‘bijzondere door het recht aan iemand toegekende bevoegdheid, die hem wordt verleend om zijn belang te dienen’. De belangrijkste subjectieve rechten die door de jurisprudentie worden erkend, zijn de persoonlijkheidsrechten en de vermogensrechten. Enkele voorbeelden zijn het eigendomsrecht, het auteursrecht, het recht op lichamelijke integriteit, op privacy etc.
Een inbreuk op een subjectief recht leidt echter niet altijd tot onrechtmatigheid. Het begrip ‘inbreuk’ dient namelijk niet te worden gebruikt voor de schadelijke gevolgen van handelen, zoals letsel- of zaakschade. Daarvoor moet gekeken worden of het in strijd is met de wet of met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. In de praktijk heeft deze onrechtmatigheidscategorie alleen betekenis indien het geschonden recht ‘specifiek en concreet’ is omgeschreven en de veroorzaker geen legitiem belang bij zijn gedrag heeft. Dit is met name het geval bij intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht. De reikwijdte van deze categorie is daarmee beperkt, omdat de meeste rechten die het aansprakelijkheidsrecht beschermt niet specifiek en concreet zijn omschreven. In de praktijk is het nut van deze categorie vooral van bewijstechnische aard. Deze categorie kan namelijk een rol spelen in de versterking van de bewijspositie van de benadeelde.
Ad 2: Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht
Iemand handelt in strijd met een wettelijke plicht indien hij handelt in strijd met een wettelijk gebod of verbod. Met een wettelijke plicht wordt bedoeld iedere plicht die is neergelegd in wetgeving in materiële zin. Onder wettelijke normen vallen alle denkbare wettelijke bepalingen, zowel internationaal, nationaal als lokaal. Belangrijke wettelijke normen zijn de strafrechtelijke normen, maar ook vooral de bestuursrechtelijke normen.
Doorgaans is schending van een wettelijke plicht voldoende om de onrechtmatigheid van een gedraging aan te tonen. In sommige gevallen is het echter nodig dat de gedraging aanvullend wordt getoetst aan het ongeschreven recht. Dit is het geval als de wettelijke norm te abstract is, of als de wettelijke norm onjuist of niet meer actueel is.
Tip
Bij deze categorie speelt het relativiteitsvereiste een belangrijke rol. Als de benadeelde een schadevergoeding wil ontvangen, moet de geschonden norm wel strekken tot bescherming van de geleden schade. Deze norm wordt later in deze Wekelijkse Uitleg uitgelegd in Onderwerp 5.
Voorbeeld: Iemand die zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, oplichting of vernieling pleegt daarmee een strafbaar feit. Deze persoon kan dan niet alleen strafrechtelijk worden vervolgd, maar ook volgens art. 6:162 BW civielrechtelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade als gevolg van het strafbaar feit. De persoon heeft immers een wettelijke plicht overtreden (gebod).
Ad 3: Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt
Een gedraging is onrechtmatig indien hij in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verklaar betaamt. Wat moet worden verstaan onder ‘het maatschappelijk verkeer betaamt’ is neergelegd in een groot aantal bijzondere regels van ongeschreven recht. Deze normen die voortvloeien uit het ongeschreven recht worden ook wel ‘zorgvulidgheidsnormen’ genoemd. Deze norm wordt ingevuld door de rechtspraak.
Een belangrijke toepassing van het ongeschreven recht is de gevaarzetting. Dit zijn simpel gezegd de gevallen waarin personen of zaken gevaar lopen.
Andere toepassingsgebieden van de onrechtmatige daad voor eigen onrechtmatig gedrag zijn hinder, milieuschade, beroepsfouten of bestuurdersaansprakelijkheid.
Gevaarzetting
Het aansprakelijkheidsrecht moet worden gezien als een afweging van het belang van de vrijheid van handelen van de een tegen het belang van de ander om te worden beschermd tegen rechtsinbreuken en belangenaantastingen. De vraag naar aansprakelijkheid is daarom elke keer een afweging tussen vrijheid en bescherming. In veel gevallen gaat het om een afweging tussen zorg en risico (gevaar). Bij een groot risico moet er een grote mate van zorg in acht worden genomen. Kort gezegd heeft iemand onrechtmatig gehandeld wanneer hij te veel risico heeft genomen of meer risico heeft laten bestaan en daartegenover te weinig zorg heeft betracht. De afweging tussen zorg en risico is nader ingevuld in de rechtspraak, in het bijzonder in het Kelderluik-arrest.
De Hoge Raad heeft factoren in het leven geroepen om een afweging te maken tussen zorg en risico. Het gaat om:
1 Ernst van de schade;
2 Waarschijnlijkheid van de schade;
3 Bezwaarlijkheid van de voorzorgsmaatregelen;
4 Aard en het nut van de gedraging.
Bij de afweging van deze factoren gaat het om de vraag of iemand voldoende zorg heeft betracht ten opzichte van het risico. Met andere woorden: is er niet te veel risico genomen? De eerste twee factoren bepalen het risico, de laatste twee factoren de zorg.
Er moet dus steeds worden afgevraagd of de veroorzaking van de schade door het in leven roepen of laten voortbestaan van een gevaar onrechtmatig is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de Kelderluik-criteria.
Ad 1: De ernst van de schade kan worden onderverdeeld in de (1) aard van de schade en (2) de omvang van de schade.
* Bij de aard van de schade wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen personenschade, zaakschade en zuivere vermogensschade. Personen- en zaakschade zijn de zwaarste categorieën. Als er sprake is van (potentiële) schade in deze categorieën, wordt niet snel aangenomen dat het nemen van voorzorgsmaatregelen te bezwaarlijk is. In dat geval is er namelijk een groter risico.
* Daarnaast is de omvang van de schade ook van belang. Hoe groter de omvang van de (potentiële) schade is, des te meer zorg kan worden vereist.
Ad 2: Bij deze categorie gaat het om de waarschijnlijkheid dat een ongeval zal plaatsvinden door de (onrechtmatige) gedraging. Er wordt onder andere gekeken naar de mate van waarschijnlijkheid en de mate van onvoorzichtigheid. Hoe waarschijnlijker het ongeval en hoe waarschijnlijker de onvoorzichtigheid van de potentiële benadeelde, des te groter het risico en des te meer zorg is vereist.
Ad 3 : Het uitgangspunt is dat het risico moet worden weggenomen. In sommige gevallen is dat te duur of onpraktisch. De bezwaarlijkheid ligt vooral in de kosten, tijd en moeite van de voorzorgsmaatregelen. Het risico kan echter vereisen dat er toch bepaalde voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden, zoals het waarschuwen of toezicht houden. Het nemen van voorzorgsmaatregelen wordt pas gezien als bezwaarlijk als de financiële belasting niet opweegt tegen de omvang van het risico en de waarschijnlijkheid van de schade.
Ad 4: De aard van de gedraging speelt ook een rol bij het bepalen van de omvang van de voorzorgsmaatregelen. De aard van de gedraging kan namelijk meebrengen dat er minder hoge eisen worden gesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij klassieke risico’s en in gevallen van nalaten. Klassieke risico’s zijn schadelijke gedragingen die altijd kunnen voorkomen. Denk hierbij aan risico’s in of van de natuur.
Een voorbeeld van een klassiek risico is HR Zwiepende tak. Tijdens een boswandeling van vier jongeren krijgt een van hen een tak in het gezicht, die was teruggezwiept, nadat de voor hem lopende daartegen had geschopt. Hij raakt daardoor gewond en moet een oog missen. De Hoge Raad oordeelde dat dit niet onrechtmatig was. Het gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. In deze zaak waar een risico van de natuur zich voordeed, zijn de eisen van voorzorgsmaatregelen minder streng.
Rechtvaardigingsgronden
In sommige gevallen kunnen er omstandigheden zijn waardoor een gedraging niet onrechtmatig is. Art. 6:162 lid 2 BW noemt drie gevallen waarin sprake kan zijn van een onrechtmatige gedraging en geeft vervolgens aan dat onrechtmatigheid ontbreekt als sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Voorbeelden zijn: overmacht (inclusief noodtoestand), noodweer en de uitvoering van een wettelijk voorschrift of een bevoegd gegeven bevel.
2: Toerekenbaarheid (art. 6:162 lid 3)
Het tweede vereiste van de onrechtmatige daad is de toerekenbaarheid. Om een verplichting tot schadevergoeding te doen ontstaan, dient de onrechtmatige daad de veroorzaker toegerekend kunnen worden. Waar de onrechtmatigheid ziet op de gedraging, ziet de toerekenbaarheid op de persoon van de veroorzaker.
Ad 1: Schuld
Van schuld is sprake wanneer de gedraging verwijtbaar is. Onder ‘schuld’ en ‘verwijtbaarheid’ moet worden verstaan dat de dader wist of behoorde te weten dat hij onrechtmatig handelde. Daarnaast moet hieronder worden verstaan dat de dader het risico kon vermijden en behoorde te vermijden. Het gaat dus om de ‘kenbaarheid’ en ‘vermijdbaarheid’ van het risico. Voor toerekening op grond van schuld moet het risico minimaal bekend zijn voor de wetenschap en de menselijke kennis. De stand van de wetenschap dient als bodemvereiste voor kenbaarheid en vermijdbaarheid
Ad 2: Een specifieke wettelijke bepaling
Art. 6:165 lid 1 BW
De omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, is geen beletsel haar als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.
Onrechtmatig gedrag kan je ook worden toegerekend krachtens wet. Deze bepaling ziet alleen op art. 6:165 lid 1 BW: een onrechtmatige gedraging die wordt veroorzaakt door een persoon van 14 jaar of ouder die is verricht onder invloed van een geestelijk of lichamelijk gebrek van de dader, vormt geen beletsel om deze als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen. Dit vormt dus geen omstandigheid die de dader vrijpleit, ook al kan hem niks worden verweten. De regel geldt alleen voor een als een doen te beschouwen gedraging: een zuiver nalaten valt hier niet onder.
Door art. 6:165 lid 1 BW is een geestelijke tekortkoming geen beletsel voor aansprakelijkheid. Wanneer deze bepaling niet in het leven was geroepen, zou het moeilijk zijn om iemand de onrechtmatige gedraging toe te rekenen wegens schuld. Iemand die handelt onder een geestelijke tekortkoming valt namelijk geen verwijt te maken. De wetgever heeft er daarom voor gekozen om ook aansprakelijkheid aan te nemen wanneer er schade is toegebracht door iemand met een geestelijke of lichamelijke tekortkoming. Ook als de schade is toegebracht door iemand met een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, ontstaat er namelijk schade die vergoed moet worden.
Ad 3: De in het verkeer geldende opvattingen
De toerekening op basis van verkeersopvattingen kan gebruikt worden voor die gevallen waarin persoonlijke verwijtbaarheid ontbreekt, terwijl aansprakelijkheid desondanks in verband met een redelijke risicoverdeling gewenst is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een fout van een onervaren arts: het valt hem niet te verwijten, maar het wordt hem op grond van verkeersopvattingen wel toegerekend.
De toerekening op grond van de verkeersopvatting wordt toegepast in gevallen waarin het wenselijk is om de onrechtmatige gedraging aan die persoon toe rekenen, ongeacht of er sprake van (objectieve) schuld. Het is dus een vorm van risicoaansprakelijkheid (in enge zin). In de rechtspraak wordt de toerekeningsgrond o.a. gebruikt voor bestuurders van een motorrijtuig. De rechtspraak (en daarmee de verkeersopvatting) stelt namelijk hoge eisen aan de rijvaardigheid van de bestuurder: niet omdat elke bestuurder zo goed kan autorijden, maar omdat de samenleving het wenselijk acht dat de onrechtmatige gedraging een bestuurder van een motorvoertuig kan worden toegerekend
3: Schade (art. 6:96 BW)
Er dient schade te zijn voor schadevergoeding. De wet geeft geen definitie van het begrip ‘schade’. De wet zegt wel met zoveel woorden welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Vergoedbare schade bestaat uit vermogensschade en ander nadeel, voor zover de wet op vergoeding hiervan recht heeft (art. 6:95 BW). De definitie van vermogensschade vind je in art. 6:96 BW. De gevallen waarin immateriële schade wordt uitgekeerd, vind je in art. 6:106 BW. Het schade-begrip zal later in deze cursus uitgebreid worden besproken
4 Causaal verband (csqn-verband)
Het causaal verband is het verband tussen de oorzaak (de onrechtmatige handeling) en het gevolg (de schade). Bij het vaststellen van het causaal verband wordt er verschil gemaakt tussen twee fasen van causaliteit:
1 De vestiging van de aansprakelijkheid (feitelijke causaliteit):
Bij deze fase gaat het erom of er een feitelijk causaal verband is tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de schade. Met andere woorden: heeft de gedraging van de veroorzaker echt geleid tot de schade van de benadeelde?
2 De omvang van de aansprakelijkheid (juridische causaliteit): bij deze fase gaat het erom of alle gevolgen van de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis kunnen worden toegerekend aan de veroorzaker.
Feitelijke situatie: 1 vestigingsfase
Voor de vestiging van aansprakelijkheid ex art. 6:162 BW is er een conditio sine quo non-causaliteit vereist. Dat volgt uit het woord ‘dientengevolge’ in art. 6:162 lid 1 BW. Voor een conditio sine quo non-verband is vereist dat de schade niet was ontstaan zonder de onrechtmatige gedraging. Als de schade ook was ontstaan zonder de onrechtmatige gedraging, dan ontbreekt het causale verband. Vaak zal het niet lastig zijn om de causaliteit te bewijzen. De schade is vaak een duidelijk gevolg van de onrechtmatige gedraging. Zo zal het bij een auto-ongeluk met een fietser niet moeilijk zijn om de causaliteit aan te tonen tussen de onrechtmatige gedraging van de autobestuurder en de schade aan de fietser: als de auto niet tegen de fietser was gereden, was er ook geen schade. Er zijn echter situaties voorgekomen waarin het lastig is om de causaliteit te bewijzen. Deze problematiek wordt causaliteitsonzekerheid genoemd.
Causaliteitsonzekerheid
Voorop staat de regel van art. 150 Rv.
Op grond van deze bewijsrechtelijke regel, moet de benadeelde stellen en bewijzen dat hij schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedraging. De causaliteitsonzekerheid berust dus ook op de benadeelde. De benadeelde moet dus stellen en bewijzen dat zijn schade een gevolg is van de onrechtmatige gedraging van de veroorzaker. Dit kan heel moeilijk zijn. Het is in het bijzonder moeilijk wanneer vaststaat dat de veroorzaker een onrechtmatige gedraging heeft verricht en de benadeelde schade heeft geleden, maar wanneer het verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade moeilijk is aan te tonen. Denk daarbij aan een werknemer met longkanker die aan asbest is blootgesteld, maar die ook jaren veel heeft gerookt. Er kan niet met zekerheid worden gezegd dat de longkanker niet zou zijn ontstaan zonder de blootstelling aan asbest. In dat geval is er niet voldaan aan de conditio sine quo non-causaliteit die art. 6:162 lid 1 BW vereist. Er ontstaat dan geen verplichting tot schadevergoeding. Dit gevolg is niet altijd wenselijk en in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad heeft daarom verschillende oplossingen geaccepteerd voor deze causaliteitsonzekerheid.
a) Omkeringsregel
Een van de oplossingen op de causaliteitsonzekerheid is de ‘omkeringsregel’. De omkeringsregel houdt in dat als de aangesproken persoon een norm heeft geschonden die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan bij een ander te voorkomen en dit specifieke gevaar zich heeft verwezenlijkt, het causale verband tussen de gedraging en de schade vaststaat, behoudens tegenwijs door de aangesproken persoon. Moet gaan om verkeers- of veiligheidsnorm.
De geschonden norm moet dus een specifiek gevaar beogen te voorkomen. Voorbeelden zijn medische protocollen of verkeersregels. Normen die een algemene strekking hebben, vallen dus niet onder de reikwijdte van de omkeringsregel. Een voorbeeld van een algemene norm is de norm die op een arts rust om te handelen als een goed hulpverlener.
Het gaat dus in feite niet om een omkering van de bewijslast. Het gaat slechts om een vermoeden dat de schade is ontstaan door de onrechtmatige gedraging. De aangesproken persoon hoeft dus geen volledig tegenbewijs te leveren dat er geen causaal verband bestaat tussen de gebeurtenis en de schade. De aangesproken persoon moet aannemelijk maken dat de schade ook zonder de gedraging zou zijn ontstaan. Dit kan de aangesproken persoon doen door voldoende twijfel te zaaien over het causaal verband.
Tip:
De term ‘omkeringsregel’ is dus verwarrend, aangezien de bewijslast voor de causaliteit niet wordt omgedraaid. Het feitelijke causale wordt vermoed te zijn, maar de aangesproken persoon kan zich verweren door aannemelijk te maken dat de schade ook zonder de gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan (tegenbewijs).
b) Proportionele aansprakelijkheid
In beginsel wordt een vordering uit onrechtmatige daad toegewezen, als de kans zeer groot is dat de oorzaak in de onrechtmatige daad ligt. Is de kans zeer klein dat de schade is veroorzaakt door de onrechtmatige daad, dan moet de vordering worden afgewezen. De proportionele aansprakelijkheid kan worden toegepast in tussenliggende gevallen, waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een onrechtmatige daad, of door een oorzaak die voor risico van de benadeelde komt. Dat is bijvoorbeeld bij het geval van Karamus. Hij werd blootgesteld aan asbest tijdens zijn werk. Een aantal jaar later kreeg Karamus longkanker, die kon zijn veroorzaakt door de blootstelling aan asbest. Hij had echter ook 28 jaar lang gerookt. De conditio sine quo non-causaliteit kan niet worden vastgesteld, omdat het niet zeker is dat de schade is veroorzaakt door de asbest.
De Hoge Raad koos ervoor om het vereiste van een conditio sine quo non-causaliteit deels los te laten. De Hoge Raad koos voor proportionele aansprakelijkheid. De aansprakelijkgestelde is verplicht tot volledige schadevergoeding, verminderd met de mate waarin de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen. In het geval van Karamus was de werkgever aansprakelijk voor 55% van de schade. De Hoge Raad eist echter wel terughoudendheid bij het gebruik van de proportionele aansprakelijkheid. Het deels loslaten van het vereiste van een conditio sine quo non-causaliteit leidt er namelijk toe dat iemand aansprakelijk kan worden gehouden voor een schade die hij niet, of niet in de door de rechter aangenomen mate, heeft veroorzaakt. Daarnaast moet de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending toepassing van deze regel rechtvaardigen.
c) Verlies van een kans
Verlies van een kans is ook een oplossing die wordt toegepast bij causaliteitsonzekerheid. Wat gebeurt er namelijk indien een bepaald scenario zich niet heeft voorgedaan, door toedoen van een ander, waardoor de benadeelde schade heeft opgelopen? Voorbeelden zijn een advocaat die een beroepstermijn heeft laten verlopen, waardoor de mogelijkheid tot hoger beroep is verlopen. Of een arts die een verkeerde diagnose heeft gesteld, waardoor een patiënt is overleden. Hoe wordt de benadeelde dan gecompenseerd voor zijn schade? Het gaat in deze gevallen om de onzekerheid wat er zou zijn gebeurd indien een gebeurtenis waarvoor iemand aansprakelijk is, achterwege zou zijn gebleven. De condicio sine quo non-causaliteit kan niet worden vastgesteld, omdat het niet zeker is dat de huidige situatie van de benadeelde niet zou zijn gebeurd indien de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven.
De Hoge Raad volgt het volgende stappenplan.
1. Er moet een conditio sine qua non-verband aanwezig zijn tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en het verlies van de kans op succes.
2. De schade wordt vastgesteld door te beoordelen wat er in de hypothetische (denkbeeldig) situatie zou zijn gebeurd, indien er geen onrechtmatige gedraging was.
3. De rechter moet de goede en kwade kansen afwegen dat de hypothetische situatie daadwerkelijk zou plaatsvinden. Dit doet de rechter vaak door tot een kanspercentage te komen. De rechter heeft hier in beginsel de nodige vrijheid.
d) De verhouding tussen proportionele aansprakelijkheid en verlies van een kans
Voorop staat dat de csqn-benadering in beginsel leidt tot een alles-of-niets oplossing. Als er geen causaal verband is, is er in beginsel geen recht op schadevergoeding. Is er wel een causaal verband, dan is er in beginsel wel recht op schadevergoeding. De Hoge Raad heeft in twee gevallen een genuanceerde oplossing wenselijk (en mogelijk) geacht: de proportionele aansprakelijkheid en de verlies van een kans. Beide oplossingen zien op de causaliteitsonzekerheid.
* Proportionele aansprakelijkheid: De Hoge Raad kiest voor deze oplossing indien niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door de normschending van de aangesproken persoon, dan wel door een oorzaak die voor risico van de benadeelde komt. Het is dus niet duidelijk of de geleden schade door de normschending is veroorzaakt.
* Verlies van een kans: De Hoge Raad kiest voor deze oplossing indien er onzekerheid bestaat over de vraag wat er zou zijn gebeurd indien de onrechtmatige gedraging achterwege zou zijn gebleven. Het is dus niet duidelijk welke schade de onrechtmatige gedraging teweeg heeft gebracht.
Juridische causaliteit (omvangfase)
De condicio sine quo non-causaliteit vestigt alleen een verband tussen de onrechtmatie gedraging en de schade. Deze feitelijke causaliteit gaat echter niet in op de vraag of het wel redelijk is dat de schade wordt toegerekend aan de veroorzaker. Bij de juridische causaliteit (omvangfase) gaat het om de vraag of alle feitelijke gevolgen ook als juridische gevolgen moeten gelden en derhalve aan de aansprakelijke persoon moeten worden toegerekend. Dit beantwoordt de vraag voor de omvang van de schadevergoeding. het kan namelijk zijn dat de dader wel aansprakelijk is voor de schade, maar niet voor de gehele omvang (bijv. aansprakelijkheid voor 60% van de schade). Het gaat om de ‘toerekening naar redelijkheid’ op grond van art. 6:98 BW.
Voorop staat dat art. 6:98 BW een voldoende verband vereist tussen de schade en de aansprakelijkheid vestigende gebeurtenis. Dit verband moet zodanig zijn dat het redelijk is om het eerste aan het laatste toe te rekenen. Hiervoor geldt een ‘multi-factorbenadering.’ De multi-factorbenadering wordt ingevuld door de ‘deelregels van Brunner’.
Toerekening is eerder gerechtvaardigd:
a) naarmate het gevolg meer waarschijnlijk is: Als het gevolg naar ervaringsregels waarschijnlijker is en derhalve beter voorzienbaar, dan is toerekening eerder gerechtvaardigd. Toerekening is juist minder aanvaardbaar, indien het gevolg uitzonderlijker, abnormaler of minder waarschijnlijk is.
b) naarmate het gevolg minder ver verwijderd is: als de schade minder ver verwijderd is van gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, is toerekening eerder gerechtvaardigd.
c) indien het gaat om schending van een verkeers- of veiligheidsnorm: een schending van verkeers- of veiligheidsnormen rechtvaardigt een ruime toerekening. Deze normen zijn namelijk opgesteld met het doel
om ongevallen te voorkomen en strekken derhalve ter bescherming van leven en gezondheid. Normen die strekken tot voorkoming van zuivere vermogensschade of immateriële schade leiden in beginsel tot een beperktere toerekening.
d) naarmate de schuld van de veroorzaker groter is: hoe groter de schuld bij de aansprakelijke persoon is, des te ruimer de schadegelijke gevolgen van de gedraging kunnen worden toegerekend.
e) bij personenschade: schade door dood of letsel wordt eerder toegekend dan zaakschade. Zaakschade wordt op zijn beurt weer eerder toegerekend dan schade door extra kosten en uitgaven. in geval van personenschade (overlijden of letsel) worden ook onwaarschijnlijke en onverwachte gevolgen aan de aansprakelijke persoon toegerekend.
f) als de schade is toegebracht door een ondernemingsactiviteit: schade die bedrijfsmatig is toegebracht, rechtvaardigt - gezien het bedrijfsoogmerk van winst - een ruimere toerekening dan schade die is veroorzaakt door een particulier.
5 Relativiteit art. 6:163 BW
Het relatieve aspect van de onrechtmatigheid wil zeggen dat de door de dader overtreden norm moet zijn geschreven ter bescherming van het geschonden belang. Er ontstaat geen verplichting tot schadevergoeding als de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Het belangrijkste doel van het vereiste van relatief verband tussen de normschending en het geschonden belang, is het voorkomen van een te vergaande aansprakelijkheid.
Inleiding
Het aansprakelijkheidsrecht regelt de gevolgen van de conflicten die ontstaan waar mensen samenleven. Met samenleven ontstaan er namelijk situaties waarin mensen elkaar nadeel toebrengen. Het aansprakelijkheidsrecht bepaalt onder welke voorwaarden iemand voor het aan een ander toegebrachte nadeel aansprakelijk kan worden gesteld.
Het aansprakelijkheidsrecht vervult hier drie primaire functies:
1 Vaststellen welke rechten en belangen voor bescherming in aanmerking komen;
2 In hoeverre deze rechten en belangen behoren te worden beschermd;
3 Hoe geschonden rechten en belangen moeten worden hersteld.
Onrechtmatige daad
Het aansprakelijkheidsrecht maakt deel uit van het verbintenissenrecht. Art. 6:162 BW bepaalt dat de dader van een onrechtmatige daad verplicht is om de door zijn gedraging aan een ander toegebrachte schade te vergoeden.
Omkeringsregel
1 Welke situatie van toepassing?
Redelijkheid en billijkheid leidt afwijking van art. 150 Rv ten aanzien van het causale verband (CSQN).
De redelijkheid en billijkheid strekt ertoe dat csqn-verband naar de ander overgegeven wordt.
Stel situatie 2 partijen, bijv. werkgever en werknemer. Werknemer moet bewijzen dat er storing in het systeem tot gevolg is gehad van schade. Werkgever heeft meer mogelijkheden om storing te bewijzen. Het is dus rechtvaardig in plaats van dat werknemer zegt dat causaal verband er is, dat de werkgever het moet doen.
Omkeringsregel Vereisten voor toepassing
1 Verkeers- of veiligheidsnorm (geschonden norm)
2 Specifiek gevaar
3 Verwezenlijking specifiek gevaar (specifieke gevaar moet verwezenlijkt worden)
Als aan alle voorwaarden is voldaan, dan is er sprake van een omkeringsregel. Dan ligt de bewijslast bij de aangesproken persoon. Het is geen strenge bewijslast, zoals art. 150 Rv, maar er wordt vermoed een causaal verband te zijn. Aangesproken persoon moet aannemelijk maken dat het er niet is (feiten en omstandigheden noemen waaruit blijkt dat er toch geen causaal verband is).
Hoe wordt het toegepast?
Andere partij moet aannemelijk maken dat er geen csqn is.
Er zijn geen relevante arresten.
Omkeringsregel
1 Welke situatie van toepassing?
Redelijkheid en billijkheid leidt afwijking van art. 150 Rv ten aanzien van het causale verband (CSQN).
De redelijkheid en billijkheid strekt ertoe dat csqn-verband naar de ander overgegeven wordt.
Stel situatie 2 partijen, bijv. werkgever en werknemer. Werknemer moet bewijzen dat er storing in het systeem tot gevolg is gehad van schade. Werkgever heeft meer mogelijkheden om storing te bewijzen. Het is dus rechtvaardig in plaats van dat werknemer zegt dat causaal verband er is, dat de werkgever het moet doen.
Omkeringsregel Vereisten voor toepassing
1 Verkeers- of veiligheidsnorm (geschonden norm)
2 Specifiek gevaar
3 Verwezenlijking specifiek gevaar (specifieke gevaar moet verwezenlijkt worden)
Als aan alle voorwaarden is voldaan, dan is er sprake van een omkeringsregel. Dan ligt de bewijslast bij de aangesproken persoon. Het is geen strenge bewijslast, zoals art. 150 Rv, maar er wordt vermoed een causaal verband te zijn. Aangesproken persoon moet aannemelijk maken dat het er niet is (feiten en omstandigheden noemen waaruit blijkt dat er toch geen causaal verband is).
Hoe wordt het toegepast?
Andere partij moet aannemelijk maken dat er geen csqn is.
Er zijn geen relevante arresten.
Proportionele aansprakelijkheid
Welke situatie van toepassing?
Oorzaak is onduidelijk. Schade is duidelijk.
Proportionele aansprakelijkheid kan worden toegepast, indien er onzekerheid bestaat over het oorzakelijke verband.
Vereisten van proportionele toepassing:
1 Norm geschonden
2 De kans moet niet zeer groot of zeer klein zijn
3 Er moet gekeken worden naar de strekking van de norm (bijv. gevaar van leven is) en de aard van de schending. Het moet terughoudend worden toegepast.
Of het in lijn is.
-
Hoe wordt het toegepast?
Schadeverdeling naar evenredigheid.
Schade moet verdeeld worden naar evenredigheid.
De onzekerheden moeten verdeeld worden aan de hand van de risicosfeer van partijen.
De aansprakelijkgestelde is verplicht tot volledige schadevergoeding, verminderd met de mate waarin de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen.
–
Relevante arrest
HR Nefalit/Karamus
Proportionele aansprakelijkheid
Welke situatie van toepassing?
Oorzaak is onduidelijk. Schade is duidelijk.
Proportionele aansprakelijkheid kan worden toegepast, indien er onzekerheid bestaat over het oorzakelijke verband.
Vereisten van proportionele toepassing:
1 Norm geschonden
2 De kans moet niet zeer groot of zeer klein zijn
3 Er moet gekeken worden naar de strekking van de norm (bijv. gevaar van leven is) en de aard van de schending. Het moet terughoudend worden toegepast.
Of het in lijn is.
-
Hoe wordt het toegepast?
Schadeverdeling naar evenredigheid.
Schade moet verdeeld worden naar evenredigheid.
De onzekerheden moeten verdeeld worden aan de hand van de risicosfeer van partijen.
De aansprakelijkgestelde is verplicht tot volledige schadevergoeding, verminderd met de mate waarin de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen.
–
Relevante arrest
HR Nefalit/Karamus
Verlies van kans
Welke situatie van toepassing?
Oorzaak is duidelijk, maar de schade niet.
Het is duidelijk dat er een oorzakelijk verband is, maar wat dat gevolg is (dus de schade is) dat is onduidelijk.
Vereisten van verlies van kans:
1 Schending van de norm (iedere norm)
2 Condicio sine quo non-verband tussen oorzaak en de kans op schade (tussen de normschending en het verlies van een kans op succes)
3 Reële kans (geen hele kleine kans)
-
Hoe wordt het toegepast?
Percentage van de kans moet berekend worden en dat moet vergoed worden.
Relevante arresten:
HR Deloitte/Hassink en HR Loslatend netvlies.
Verlies van kans
Welke situatie van toepassing?
Oorzaak is duidelijk, maar de schade niet.
Het is duidelijk dat er een oorzakelijk verband is, maar wat dat gevolg is (dus de schade is) dat is onduidelijk.
Vereisten van verlies van kans:
1 Schending van de norm (iedere norm)
2 Condicio sine quo non-verband tussen oorzaak en de kans op schade (tussen de normschending en het verlies van een kans op succes)
3 Reële kans (geen hele kleine kans)
-
Hoe wordt het toegepast?
Percentage van de kans moet berekend worden en dat moet vergoed worden.
Relevante arresten:
HR Deloitte/Hassink en HR Loslatend netvlies.
art. 6:162 BW
vereisten causaal verband
Het verband tussen de oorzaak (de onrechtmatige handeling) en het gevolg (de schade).
bij het vaststellen wordt er verschil gemaakt tussen twee fasen van causaliteit:
1 Vestiging van aansprakelijkheid (feitelijke causaliteit) Heeft de gedraging van de veroorzaker echt geleid tot de schade van benadeelde?
2 Omvang van aansprakelijkheid (juridische causaliteit); kunnen alle gevolgen van de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis worden toegerekend aan de veroorzaker?
1 Feitelijke situatie; vestigingsfase
Voor vestiging is condicio sine quo non-verband nodig, er is vereist dat de schade niet was ontstaan zonder de onrechtmatige gedraging.
Soms causaliteitsonzekerheid:
Voorop staat art. 150 Rv. benadeelde moet bewijzen causaal verband.
Soms niet in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid.
a) omkeringsregel
Redelijkheid en billijkheid leidt afwijking van art. 150 Rv ten aanzien van het causale verband (CSQN)
Vereisten:
1 Verkeers- of veiligheidsnorm (geschonden norm)
2 Specifiek gevaar
3 Verwezenlijking specifieke gevaar
Conclusie
b) proportionele aansprakelijkheid HR Nefalit/Karamus
Oorzaak is onduidelijk, schade is duidelijk.
Proportionele aansprakelijkheid kan worden toegepast indien er onzekerheid bestaat over het oorzakelijke verband.
Vereisten van proportionele aansprakelijkheid:
1 norm geschonden
2 de kans moet niet zeer groot of zeer klein zijn
3 gekeken worden naar de strekking van de norm (bijv, gevaar van leven) en de aard van de schending. Terughoudend toepassen.
of het in lijn is
Hoe wordt het toegepast? de schadeverdeling moet worden verdeeld naar evenredigheid.
De onzekerheden moet verdeeld worden aan de hand van de risicosfeer van partijen.
-
c) Verlies van een kans Arrest Deloitte/Hassink en HR Loslatend netvlies.
1 Schending van de norm (iedere norm) (bijv. op tijd zijn met procederen)
2 CSQN tussen de normschending en het verlies van een kans op succes
3 Schade wordt vastgesteld door te beoordelen wat er in de hypothetische situatie zou zijn gebeurd, indien er geen onrechtmatige gedraging was. En De rechter moet de goede en kwade kansen afwegen dat de hypothetische situatie daadwerkelijk zou plaatsen.
4 reële kans (geen hele kleine kans)
2 Juridische causaliteit Omvangsfase
De conditio sine qua non-causaliteit vestigt alleen een verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade. Deze feitelijke causaliteit gaat echter niet in op de vraag of het wel redelijk is dat de schade wordt toegerekend aan de veroorzaker. Bij de juridische causaliteit (omvangsfase) gaat het om de vraag of alle feitelijke gevolgen ook als juridische gevolgen moeten gelden en derhalve aan de aansprakelijke persoon moeten worden toegerekend. Dit beantwoordt de vraag voor de omvang van de schadevergoeding: het kan namelijk zijn dat de dader wel aansprakelijk is voor de schade, maar niet voor de gehele omvang van de schade (bijvoorbeeld aansprakelijkheid voor 60% van de schade). Het gaat om de ‘toerekening naar redelijkheid’ op grond van art. 6:98 BW.
Voorop staat dat art. 6:98 BW een voldoende verband vereist tussen de schade en de aansprakelijkheid vestigende gebeurtenis. Dit verband moet zodanig zijn dat het redelijk is om het eerste aan het laatste toe te rekenen. Hiervoor geldt een multi-factorbenadering. De multi-factorbenadering wordt ingevuld door de ‘deelregels van Brunner’. Toerekening is eerder gerechtvaardigd:
a) Naarmate het gevolg meer waarschijnlijk is: Als het gevolg naar ervaringsregels waarschijnlijker is en derhalve beter voorzienbaar, dan is toerekening eerder gerechtvaardigd. Toerekening is juist minder aanvaardbaar, indien het gevolg uitzonderlijker, abnormaler of minder waarschijnlijk is.
b) Naarmate het gevolg minder ver verwijderd is: Als de schade minder ver verwijderd is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, is toerekening eerder gerechtvaardigd.
c) Indien het gaat om schending van een verkeers- of veiligheidsnorm: Een schending van verkeers-of veiligheidsnormen rechtvaardigt een ruime toerekening. Deze normen zijn namelijk opgesteld met het doel om ongevallen te voorkomen en strekken derhalve ter bescherming van leven en gezondheid. Normen die strekken tot voorkoming van zuivere vermogensschade of immateriële schade leiden in beginsel tot een beperktere toerekening.
d) Naarmate de schuld van de veroorzaker groter is: Hoe groter de schuld bij de aansprakelijke persoon is, des te ruimer de schadegelijke gevolgen van de gedraging kunnen worden toegerekend.
e) Bij personenschade: Schade door dood of letsel wordt eerder toegekend dan zaakschade. Zaakschade wordt op zijn beurt weer eerder toegerekend dan schade door extra kosten en uitgaven. In geval van personenschade (overlijden of letsel) worden ook onwaarschijnlijke en onverwachte gevolgen aan de aansprakelijke persoon toegerekend.
f) Als schade is toegebracht door een ondernemingsactiviteit: Schade die bedrijfsmatig is toegebracht, rechtvaardigt – gezien het bedrijfsoogmerk van winst – een ruimere toerekening dan schade die is veroorzaakt door een particulier.