Verbintenissenrecht w1 +arresten Flashcards

1
Q

Verbintenis =
Een vermogensrechtelijke betrekking /verhouding tussen twee of meer personen, krachtens welke de een jegens de ander tot een prestatie gerechtigd is en deze jegens diegene tot prestatie verplicht is.

A

Verbintenis =
Een vermogensrechtelijke betrekking/verhouding tussen twee of meer personen, krachtens welke de een jegens de ander tot een prestatie gerechtigd is en deze jegens diegene tot prestatie verplicht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rechtsfeiten =
feiten waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg koppelt > juridisch relevante feiten > er veranderd iets in het recht. Het zijn feiten met rechtsgevolg.

A

Rechtsfeiten =
feiten waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg koppelt > juridisch relevante feiten > er veranderd iets in het recht. Het zijn feiten met rechtsgevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rechtshandeling =
art. 3:33 BW rechtsfeit met een beoogd rechtsgevolg. Elke handeling met een GEWILD juridisch gevolg (rechtsgevolg) is een rechtshandeling. Een bewuste menselijke handeling.

Schade kun je ook onbewust of per ongeluk veroorzaken. ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’. Verklaring > bijv. je wilt je telefoon verkopen en plaatst het op marktplaats.

A

Rechtshandeling =
art. 3:33 BW rechtsfeit met een beoogd rechtsgevolg. Elke handeling met een GEWILD juridisch gevolg (rechtsgevolg) is een rechtshandeling. Een bewuste menselijke handeling.

Schade kun je ook onbewust of per ongeluk veroorzaken. ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’. Verklaring > bijv. je wilt je telefoon verkopen en plaatst het op marktplaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Feitelijke handeling = situaties die een onrechtmatige daad zouden kunnen opleveren.

A

Feitelijke handeling = situaties die een onrechtmatige daad zouden kunnen opleveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bloot rechtsfeit = er verandert iets in de juridische wereld waar je niet veel aan kan doen, bijv. geboorte of 18 jaar worden. Rechten worden ontstaan.

A

Bloot rechtsfeit = er verandert iets in de juridische wereld waar je niet veel aan kan doen, bijv. geboorte of 18 jaar worden. Rechten worden ontsaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Opfrissen:

  • Rechtsfeiten = feiten waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg koppelt > juridisch relevante feiten > er veranderd iets in het recht. Het zijn feiten met rechtsgevolg.
  • Rechtshandeling = art. 3:33 BW een rechtsfeit met een beoogd rechtsgevolg. Elke handeling met een GEWILD juridisch gevolg (rechtsgevolg) is een rechtshandeling. Een bewuste menselijk handeling.
    Schade kan ook onbewust of per ongeluk veroorzaakt worden. ‘een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’. Verklaring > bijv. je wilt je telefoon verkopen en plaatst het op marktplaats.
  • Feitelijke handeling = situaties die een onrechtmatige daad zouden kunnen opleveren.
  • Bloot rechtsfeit = er verandert iets in de juridische wereld waaraan je niet veel aan kan doen, bijv. geboorte of 18 jaar worden. Rechten worden ontstaan
A

Opfrissen:

  • Rechtsfeiten = feiten waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg koppelt > juridisch relevante feiten > er veranderd iets in het recht. Het zijn feiten met rechtsgevolg.
  • Rechtshandeling = art. 3:33 BW een rechtsfeit met een beoogd rechtsgevolg. Elke handeling met een GEWILD juridisch gevolg (rechtsgevolg) is een rechtshandeling. Een bewuste menselijk handeling.
    Schade kan ook onbewust of per ongeluk veroorzaakt worden. ‘een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’. Verklaring > bijv. je wilt je telefoon verkopen en plaatst het op marktplaats.
  • Feitelijke handeling = situaties die een onrechtmatige daad zouden kunnen opleveren.
  • Bloot rechtsfeit = er verandert iets in de juridische wereld waaraan je niet veel aan kan doen, bijv. geboorte of 18 jaar worden. Rechten worden ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een rechtshandeling?

Een rechtshandeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg. Van een rechtsgevolg is sprake indien er een verandering optreedt in een bestaande rechten, verplichtingen of de bevoegdheid van een of meer rechtssubjecten. Men spreekt van een rechtshandeling wanneer een rechtsgevolg intreedt, doordat het rechtsgevolg door de handelende persoon was beoogd.
- Een appel kopen bij de winkel is een rechtshandeling. De koper wil de appel in zijn eigendom hebben. De handeling van de koper is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg.
- Wanneer een relschopper een steen door een ruit gooit, is dit geen rechtshandeling. De wil van de relschopper is namelijk niet gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg.

Een rechtshandeling is niet beperkt tot het in leven roepen van verbintenissen. Een rechtshandeling kan ook andere rechtsgevolgen in het leven roepen. Denk bijv. aan een huwelijkssluiting. De huwelijkssluiting brengt rechtsgevolgen tot stand op het gebied van personen-en familierecht, maar deze rechtsgevolgen worden niet aangemerkt als ‘verbintenis’.
Overeenkomsten kunnen echter ook andere rechtsgevolgen hebben dan in het leven roepen van verbintenissen. Zo bestaan er liberatoire overeenkomsten, die verbintenissen teniet doen gaan. Voorts kun je denken aan familierechtelijke overeenkomsten, zoals de huwelijkssluiting.

  • Liberatoire overeenkomsten = ovk doet juist verbintenissen tenietgaan.
  • De huwelijkssluiting = familierechtelijke ovk
  • De bewijsovereenkomst = deze ovk kent gevolgen op het terrein van het bewijsrecht.

art. 3:33 BW. De wet geeft geen definitie voor het begrip ‘rechtshandeling’, maar de wet geeft wel de vereisten voor een rechtshandeling. Art. 3:33 BW bepaalt namelijk dat er voor een rechtshandeling twee vereisten zijn:
- Een op rechtsgevolg gerichte wil: de wil van de handelende persoon dient gericht te zijn op het intreden van een of meer bepaalde rechtsgevolgen.

  • geopenbaard in een verklaring: de wil van de handelende persoon moet zijn neergelegd in een verklaring die correspondeert met zijn/haar wil. Deze verklaring kan uitdrukkelijk zijn of stilzwijgend. Dit wordt de wilsverklaring genoemd. De verklaring is in beginsel vormvrij: hij is niet aan vormvereisten onderworpen en kan in iedere vorm geschieden (art. 3:37 BW). Een voorbeeld waarbij de verklaring wel aan vormvereisten is onderworpen, is de koop van een huis. Deze dient schriftelijk plaats te vinden Art. 7:2 lid 1 BW.

Een rechtshandeling vereist dus een wil en een verklaring van die wil: Wil en verklaring.

A

Wat is een rechtshandeling?

Een rechtshandeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg. Van een rechtsgevolg is sprake indien er een verandering optreedt in een bestaande rechten, verplichtingen of de bevoegdheid van een of meer rechtssubjecten. Men spreekt van een rechtshandeling wanneer een rechtsgevolg intreedt, doordat het rechtsgevolg door de handelende persoon was beoogd.
- Een appel kopen bij de winkel is een rechtshandeling. De koper wil de appel in zijn eigendom hebben. De handeling van de koper is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg.
- Wanneer een relschopper een steen door een ruit gooit, is dit geen rechtshandeling. De wil van de relschopper is namelijk niet gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg.

Een rechtshandeling is niet beperkt tot het in leven roepen van verbintenissen. Een rechtshandeling kan ook andere rechtsgevolgen in het leven roepen. Denk bijv. aan een huwelijkssluiting. De huwelijkssluiting brengt rechtsgevolgen tot stand op het gebied van personen-en familierecht, maar deze rechtsgevolgen worden niet aangemerkt als ‘verbintenis’.
Overeenkomsten kunnen echter ook andere rechtsgevolgen hebben dan in het leven roepen van verbintenissen. Zo bestaan er liberatoire overeenkomsten, die verbintenissen teniet doen gaan. Voorts kun je denken aan familierechtelijke overeenkomsten, zoals de huwelijkssluiting.

  • Liberatoire overeenkomsten = ovk doet juist verbintenissen tenietgaan.
  • De huwelijkssluiting = familierechtelijke ovk
  • De bewijsovereenkomst = deze ovk kent gevolgen op het terrein van het bewijsrecht.

art. 3:33 BW. De wet geeft geen definitie voor het begrip ‘rechtshandeling’, maar de wet geeft wel de vereisten voor een rechtshandeling. Art. 3:33 BW bepaalt namelijk dat er voor een rechtshandeling twee vereisten zijn:
- Een op rechtsgevolg gerichte wil: de wil van de handelende persoon dient gericht te zijn op het intreden van een of meer bepaalde rechtsgevolgen.

  • geopenbaard in een verklaring: de wil van de handelende persoon moet zijn neergelegd in een verklaring die correspondeert met zijn/haar wil. Deze verklaring kan uitdrukkelijk zijn of stilzwijgend. Dit wordt de wilsverklaring genoemd. De verklaring is in beginsel vormvrij: hij is niet aan vormvereisten onderworpen en kan in iedere vorm geschieden (art. 3:37 BW). Een voorbeeld waarbij de verklaring wel aan vormvereisten is onderworpen, is de koop van een huis. Deze dient schriftelijk plaats te vinden Art. 7:2 lid 1 BW.

Een rechtshandeling vereist dus een wil en een verklaring van die wil: Wil en verklaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Meerzijdige en eenzijdige rechtshandelingen

Een meerzijdige rechtshandeling vereist de samenwerking van twee of meer personen. Denk bijv. aan de overeenkomst. Er zijn minstens twee partijen nodig voor het tot stand komen van een overeenkomst. Het uitgangspunt is art. 6:213 BW is de verbintenisscheppende overeenkomst, oftewel de obligatoire overeenkomst. Iemand moet een aanbod doen en iemand moet dat aanbod aanvaarden. Je kunt niet in je eentje een overeenkomst sluiten. De wet geeft aan dat de overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is (zie art. 6:213 BW)
- Dus wanneer je gaat kijken naar de vereisten van de rechtshandeling, dien je te kijken naar minstens twee partijen. Bij een overeenkomst moet dus (1) degene die het aanbod doet hiertoe de wil hebben en dit hebben verklaard en (2) degene die het aanbod aanvaardt moet ook hiertoe de wil hebben en zijn wil hebben verklaard.

Een eenzijdige rechtshandeling wordt door een persoon tot stand gebracht. Eenzijdige rechtshandelingen zijn die handelingen, waarbij het rechtsgevolg intreedt door de wilsuiting van een persoon. Denk bijv. aan de erkenning van een kind of het opmaken van een testament.
- Als je gaat kijken naar de vereisten van de rechtshandeling, dient slechts een persoon te voldoen aan deze vereisten. Degene die een kind erkent, moet hiertoe de wil hebben en zijn wil hebben verklaard.

  • Eenzijdige rechtshandelingen zijn voorts onder te verdelen in gerichte en ongerichte eenzijdige rechtshandelingen.
  • een ongerichte eenzijdige rechtshandeling is niet gericht tot een bepaalde persoon en hoeft voor haar geldigheid aan niemand ter kennis te zijn gebracht (testament).
  • een gerichte eenzijdige rechtshandeling is juist wel tot een of meerdere bepaalde personen gericht en moet daarom de betreffende persoon/personen hebben bereikt, wil zij geldig zijn (bijv. opzeggen van de huur/ontslag nemen).
  • Er bestaat ook een onderscheid tussen rechtshandelingen om baat en rechtshandelingen om niet. Rechtshandelingen om baat zijn rechtshandelingen die worden verricht met het oog op een daardoor te verkrijgen voordeel. Bij rechtshandelingen om niet is daarvan geen sprake.
    Let op: alle eenzijdige overeenkomsten zijn tegelijkertijd een rechtshandeling om niet.
A

Meerzijdige en eenzijdige rechtshandelingen

Een meerzijdige rechtshandeling vereist de samenwerking van twee of meer personen. Denk bijv. aan de overeenkomst. Er zijn minstens twee partijen nodig voor het tot stand komen van een overeenkomst. Het uitgangspunt is art. 6:213 BW is de verbintenisscheppende overeenkomst, oftewel de obligatoire overeenkomst. Iemand moet een aanbod doen en iemand moet dat aanbod aanvaarden. Je kunt niet in je eentje een overeenkomst sluiten. De wet geeft aan dat de overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is (zie art. 6:213 BW)
- Dus wanneer je gaat kijken naar de vereisten van de rechtshandeling, dien je te kijken naar minstens twee partijen. Bij een overeenkomst moet dus (1) degene die het aanbod doet hiertoe de wil hebben en dit hebben verklaard en (2) degene die het aanbod aanvaardt moet ook hiertoe de wil hebben en zijn wil hebben verklaard.

Een eenzijdige rechtshandeling wordt door een persoon tot stand gebracht. Eenzijdige rechtshandelingen zijn die handelingen, waarbij het rechtsgevolg intreedt door de wilsuiting van een persoon. Denk bijv. aan de erkenning van een kind of het opmaken van een testament.
- Als je gaat kijken naar de vereisten van de rechtshandeling, dient slechts een persoon te voldoen aan deze vereisten. Degene die een kind erkent, moet hiertoe de wil hebben en zijn wil hebben verklaard.

  • Eenzijdige rechtshandelingen zijn voorts onder te verdelen in gerichte en ongerichte eenzijdige rechtshandelingen.
  • een ongerichte eenzijdige rechtshandeling is niet gericht tot een bepaalde persoon en hoeft voor haar geldigheid aan niemand ter kennis te zijn gebracht (testament).
  • een gerichte eenzijdige rechtshandeling is juist wel tot een of meerdere bepaalde personen gericht en moet daarom de betreffende persoon/personen hebben bereikt, wil zij geldig zijn (bijv. opzeggen van de huur/ontslag nemen).
  • Er bestaat ook een onderscheid tussen rechtshandelingen om baat en rechtshandelingen om niet. Rechtshandelingen om baat zijn rechtshandelingen die worden verricht met het oog op een daardoor te verkrijgen voordeel. Bij rechtshandelingen om niet is daarvan geen sprake.
    Let op: alle eenzijdige overeenkomsten zijn tegelijkertijd een rechtshandeling om niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overeenkomst
art. 6:213 lid 1 BW: Een overeenkomst in de zin van deze titel is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.

art. 6:217 lid 1 BW: Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.

Met andere woorden: een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling en komt tot stand door aanbod en aanvaarding.

Binnen de categorie overeenkomsten kun je onderscheid maken tussen wederkerige overeenkomsten en eenzijdige overeenkomsten. Van een wederkerige overeenkomst is sprake indien elk van de partijen een verbintenis op zich neemt, zie art. 6:261 BW. Bij een eenzijdige overeenkomst bestaat er slechts aan een zijde een verbintenis, denk bijv. aan schenking. (wel meerzijdige rechtshandeling, want schenk moet ook geaccepteerd worden)

a. Wat is een aanbod?
Van een aanbod is pas sprake wanneer de verklaring de belangrijkste elementen van de inhoud voor een te sluiten overeenkomst bevat, zodat een eenvoudig ‘ja’ van de wederpartij voldoende is om de overeenkomst tot stand te doen komen.

Niet ieder ‘aanbod’ is namelijk een aanbod in de zin van art. 6:217 lid 1 BW. Een voorbeeld daarvan wordt genoemd in HR Hofland/Hennis, waarin een woning te koop stond in een woninggids en de koper het huis meteen wilde kopen voor de prijs die genoemd was in de gids. In dit geval was de advertentie in de gids echter geen aanbod, maar slechts een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Of een verklaring opgevat dient te worden als een aanbod, of dat er slechts sprake is van een uitnodiging om in onderhandeling te treden, is een interpretatiekwestie. In dat geval is bepalend wat de verklarende persoon precies heeft verklaard en wat zijn wederpartij in de gegeven omstandigheden uit die verklaring heeft mogen afleiden.

Er zijn verschillende termen die je moet kennen in het kader van een aanbod:
- Herroepelijk aanbod: art. 6:219 lid 1 BW gaat ervan uit dat een aanbod herroepelijk is, tenzij uit het aanbod zijn onherroepelijkheid volgt. De aanbieder van het aanbod kan terugkomen op zijn aanbod door het in te trekken. Op het moment dat een aanbod tijdig herroepen wordt, vervalt het aanbod.

  • Onherroepelijk aanbod: uit art. 6:219 lid 2 BW volgt dat herroeping niet meer mogelijk is nadat het aanbod is aanvaard. Wanneer het aanbod dus is aanvaard, is het niet meer mogelijk om het te herroepen. Daarnaast kan de onherroepelijkheid blijken uit het aanbod.
  • Vrijblijvend aanbod: de aanbieder die zijn aanbod ‘vrijblijvend’ heeft gedaan, kan op grond van art. 6:219 lid 2, tweede zin BW na aanvaarding nog op zijn aanbod terugkomen door haar onverwijld te herroepen. Onverwijld wil volgens de wetgever zeggen ‘zonder vertraging’. De herroeping na aanvaarding zal zonder vertraging dienen plaats te vinden. Hoeveel tijd dat precies is, hangt af van de omstandigheden. In het geval dat een vrijblijvend aanbod na aanvaarding onverwijld wordt herroepen, komt er ondanks de aanvaarding toch geen overeenkomst tot stand. Onverwijld houdt in: snel, maar niet onmiddellijk. De aanbieder kan dus volstaan met een schriftelijke herroeping die hij nog dezelfde dag van het ontvangen van de aanvaarding op de bus doet.

b. Wat is aanvaarding?
De aanvaarding bestaat uit de verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane aanbod aanvaardt. De aanvaarding is de ‘ja’ op het aanbod. Een aanvaarding is een rechtshandeling en dus een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring.

Er worden in de literatuur enkele vereisten genoemd van een ‘aanvaarding’:
- Aanvaarding kan in beginsel in iedere vorm geschieden, tenzij anders is bepaald art. 3:37 lid 1 BW. Aanvaarding van een aanbod kan dus schriftelijk geschieden, maar ook mondeling. Ook kan een aanvaarding stilzwijgend geschieden.

  • Daarnaast moet de aanvaarding worden gericht tot de aanbieder. er is geen sprake van een aanvaarding, wanneer de aanvaarding wordt gericht tot een derde.
  • De aanvaarding moet inhoudelijk overeenstemmen met het aanbod. De wilsverklaring van de wederpartij moet dus inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Of hiervan sprake is, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, die zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (art. 3:33 - 3:35 BW - ‘wilsvertrouwensleer’)
  • De aanvaarding moet gericht zijn op een geldig aanbod. De aanvaarding moet dus betrekking hebben op een nog geldig, tot de wederpartij gericht aanbod. Indien het aanbod al is vervallen (door bijv. tijdsverloop), is aanvaarding in beginsel niet meer mogelijk.

Samenvattend
Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling en bestaat uit aanbod en aanvaarding (art. 6:213 jo. 6:217 BW). Er dienen dus ten minste twee rechtshandelingen plaats te vinden om een overeenkomst tot stand te laten komen.
- Aanbod: de ene partij dient een aanbod te doen. De partij dient de wil te hebben om een aanbod te doen en deze wil moet zijn neergelegd in een verklaring (art. 3:33 BW).
- Aanvaarding: de wederpartij moet het aanbod aanvaarden. De wederpartij moet de wil hebben om het aanbod te aanvaarden en moet deze wil hebben neergelegd in een verklaring (art. 3:33 BW).

Wanneer er sprake is van een aanbod en de aanvaarding daarvan, spreken we van een overeenkomst.

A

Overeenkomst
art. 6:213 lid 1 BW: Een overeenkomst in de zin van deze titel is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.

art. 6:217 lid 1 BW: Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.

Met andere woorden: een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling en komt tot stand door aanbod en aanvaarding.

Binnen de categorie overeenkomsten kun je onderscheid maken tussen wederkerige overeenkomsten en eenzijdige overeenkomsten. Van een wederkerige overeenkomst is sprake indien elk van de partijen een verbintenis op zich neemt, zie art. 6:261 BW. Bij een eenzijdige overeenkomst bestaat er slechts aan een zijde een verbintenis, denk bijv. aan schenking. (wel meerzijdige rechtshandeling, want schenk moet ook geaccepteerd worden)

a. Wat is een aanbod?
Van een aanbod is pas sprake wanneer de verklaring de belangrijkste elementen van de inhoud voor een te sluiten overeenkomst bevat, zodat een eenvoudig ‘ja’ van de wederpartij voldoende is om de overeenkomst tot stand te doen komen.

Niet ieder ‘aanbod’ is namelijk een aanbod in de zin van art. 6:217 lid 1 BW. Een voorbeeld daarvan wordt genoemd in HR Hofland/Hennis, waarin een woning te koop stond in een woninggids en de koper het huis meteen wilde kopen voor de prijs die genoemd was in de gids. In dit geval was de advertentie in de gids echter geen aanbod, maar slechts een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Of een verklaring opgevat dient te worden als een aanbod, of dat er slechts sprake is van een uitnodiging om in onderhandeling te treden, is een interpretatiekwestie. In dat geval is bepalend wat de verklarende persoon precies heeft verklaard en wat zijn wederpartij in de gegeven omstandigheden uit die verklaring heeft mogen afleiden.

Er zijn verschillende termen die je moet kennen in het kader van een aanbod:
- Herroepelijk aanbod: art. 6:219 lid 1 BW gaat ervan uit dat een aanbod herroepelijk is, tenzij uit het aanbod zijn onherroepelijkheid volgt. De aanbieder van het aanbod kan terugkomen op zijn aanbod door het in te trekken. Op het moment dat een aanbod tijdig herroepen wordt, vervalt het aanbod.

  • Onherroepelijk aanbod: uit art. 6:219 lid 2 BW volgt dat herroeping niet meer mogelijk is nadat het aanbod is aanvaard. Wanneer het aanbod dus is aanvaard, is het niet meer mogelijk om het te herroepen. Daarnaast kan de onherroepelijkheid blijken uit het aanbod.
  • Vrijblijvend aanbod: de aanbieder die zijn aanbod ‘vrijblijvend’ heeft gedaan, kan op grond van art. 6:219 lid 2, tweede zin BW na aanvaarding nog op zijn aanbod terugkomen door haar onverwijld te herroepen. Onverwijld wil volgens de wetgever zeggen ‘zonder vertraging’. De herroeping na aanvaarding zal zonder vertraging dienen plaats te vinden. Hoeveel tijd dat precies is, hangt af van de omstandigheden. In het geval dat een vrijblijvend aanbod na aanvaarding onverwijld wordt herroepen, komt er ondanks de aanvaarding toch geen overeenkomst tot stand. Onverwijld houdt in: snel, maar niet onmiddellijk. De aanbieder kan dus volstaan met een schriftelijke herroeping die hij nog dezelfde dag van het ontvangen van de aanvaarding op de bus doet.

b. Wat is aanvaarding?
De aanvaarding bestaat uit de verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane aanbod aanvaardt. De aanvaarding is de ‘ja’ op het aanbod. Een aanvaarding is een rechtshandeling en dus een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring.

Er worden in de literatuur enkele vereisten genoemd van een ‘aanvaarding’:
- Aanvaarding kan in beginsel in iedere vorm geschieden, tenzij anders is bepaald art. 3:37 lid 1 BW. Aanvaarding van een aanbod kan dus schriftelijk geschieden, maar ook mondeling. Ook kan een aanvaarding stilzwijgend geschieden.

  • Daarnaast moet de aanvaarding worden gericht tot de aanbieder. er is geen sprake van een aanvaarding, wanneer de aanvaarding wordt gericht tot een derde.
  • De aanvaarding moet inhoudelijk overeenstemmen met het aanbod. De wilsverklaring van de wederpartij moet dus inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Of hiervan sprake is, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, die zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (art. 3:33 - 3:35 BW - ‘wilsvertrouwensleer’)
  • De aanvaarding moet gericht zijn op een geldig aanbod. De aanvaarding moet dus betrekking hebben op een nog geldig, tot de wederpartij gericht aanbod. Indien het aanbod al is vervallen (door bijv. tijdsverloop), is aanvaarding in beginsel niet meer mogelijk.

Samenvattend
Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling en bestaat uit aanbod en aanvaarding (art. 6:213 jo. 6:217 BW). Er dienen dus ten minste twee rechtshandelingen plaats te vinden om een overeenkomst tot stand te laten komen.
- Aanbod: de ene partij dient een aanbod te doen. De partij dient de wil te hebben om een aanbod te doen en deze wil moet zijn neergelegd in een verklaring (art. 3:33 BW).
- Aanvaarding: de wederpartij moet het aanbod aanvaarden. De wederpartij moet de wil hebben om het aanbod te aanvaarden en moet deze wil hebben neergelegd in een verklaring (art. 3:33 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De wilsvertrouwensleer

Stap 1: Wil en verklaring lopen uiteen (geen wilsovereenstemming)

oor de duidelijkheid: er zijn dus twee wilsverklaringen nodig voor een overeenkomst, namelijk de wilsverklaring van het aanbod en de wilsverklaring van de aanvaarding. Het aanbod en de aanvaarding daarvan vormen de in art. 3:33 BW bedoelde wilsverklaringen (rechtshandelingen) die, wanneer ze op elkaar aansluiten, een overeenkomst doen ontstaan. Dit noemt men ‘wilsovereenstemming’.

Het kan echter gebeuren dat een ‘wilsverklaring’ niet aansluit op de ‘wil’ van een partij. Voorbeeld: Wanneer de laptop van Willem voor de zoveelste keer kapot gaat, grapt hij dat Thijs zijn laptop wel mag hebben voor niks. Thijs vat de grap van Willem serieus op en accepteert het aanbod van Willem. Willem had echter niet de wil om daadwerkelijk de laptop aan Thijs voor niks aan te bieden.

In zo’n geval grijp je terug naar het uitgangspunt van art. 3:33 BW: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.’ Dit impliceert dat het geval wanneer wil en verklaring niet overeenstemmen (uiteenlopen), er geen sprake is van een rechtshandeling. De verklaring is namelijk niet gericht op het beoogde rechtsgevolg. Omdat er geen rechtshandeling is ontstaan, is er ook geen overeenkomst ontstaan. Een overeenkomst bestaat immers uit een meerzijdige rechtshandeling (art. 6:213 BW).

In het voorbeeld van Willem en Thijs had Willem, in tegenstelling tot zijn verklaring, niet de wil om de laptop gratis aan Thijs te geven. Het was immers een grap. Omdat de verklaring van Willem niet overeenstemde met zijn wil, is er geen sprake van een rechtshandeling zoals bedoeld in art. 3:33 BW. Het gevolg daarvan is dat er geen sprake is van een aanbod, omdat een aanbod een rechtshandeling is en dus een verklaring vereist die overeenkomt met de wil. Er is daarom geen overeenkomst tot stand gekomen, omdat er geen aanbod is: een overeenkomst ontstaat door aanbod en aanvaarding daarvan (art. 6:217 BW).

De geestelijke stoornis
Als iemand een verklaring aflegt onder invloed van een geestelijke stoornis, wordt op basis van art. 3:34 BW geacht dat de wil ontbreekt. De ‘gestoorde’ hoeft dan niet aan te tonen dat zijn wil ontbrak. Een geestelijke stoornis hoeft niet permanent te zijn, maar kan ook tijdelijk aanwezig zijn. Art. 3:35 BW blijft echter van toepassing op de verklaring die iemand aflegt onder de invloed van een geestelijke stoornis, waardoor de wederpartij beschermd kan worden in het geval zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de verklaring van de (tijdelijk) gestoorde.

Stap 2: Bescherming van de wederpartij die gerechtvaardigd heeft vertrouwd
Art. 3:35 BW luidt als volgt: “Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”

Art. 3:35 BW komt zo tegemoet aan de eis van het rechtsverkeer dat men een ander aan zijn (wils)verklaring kan houden. Art. 3:35 BW beschermt de wederpartij die het vertrouwen had dat de ene partij door haar verklaring of (andere) gedraging daadwerkelijk hetgeen wilde wat zij verklaarde. Hoewel de rechtshandeling dus niet ontstaat als er geen wilsovereenstemming is (wil en verklaring sluiten niet op elkaar aan), beschermt de wetgever het opgewekte vertrouwen van de wederpartij.

Het vertrouwen van de wederpartij moet dan echter wel gerechtvaardigd zijn. Volgens art. 3:35 BW moet de wederpartij de verklaring van de andere partij hebben opgevat ‘ overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen’. Het gerechtvaardigd vertrouwen vereist ‘goede trouw’ in de zin van art. 3:11 BW. Art. 3:11 BW vormt de maatstaf voor de beoordeling of iemand die is afgegaan op de schijnbare wil, die hij afleidde uit een aan hem gerichte verklaring, ook inderdaad voor werkelijkheid had mogen houden. Dit houdt dus in dat zij het wilsgebrek niet kende en ook niet behoorde te kennen. Het kan echter zo zijn dat er een onderzoeksplicht bestaat. Er zijn verschillende factoren die kunnen bijdragen aan het ontstaan van een onderzoeksplicht. Men kan hierbij denken aan de plaats van de handeling, maar ook aan de vaardigheden die de wederpartij bezit.

Een vuistregel is: hoe nadeliger het uitpakt voor degene die de verklaring heeft gedaan, en hoe voordeliger het is voor de wederpartij, hoe minder snel er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen.

Indien er sprake is van art. 3:35 BW en de wederpartij dus gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring van de handelende persoon, is de rechtshandeling alsnog tot stand gekomen. Er kan dan tegen de wederpartij geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil. Met andere woorden: de handelende persoon wordt gebonden aan de rechtshandeling alsof er een wil aanwezig was.

Stap 3: Uitzonderingsgevallen: correctie door redelijkheid en billijkheid
Hoewel aan alle eisen van art. 3:35 BW voldaan kan zijn, kan een beroep op art. 3:35 BW in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 en art. 6:2 lid 2 BW. Dat is echter slechts het geval indien naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op art. 3:35 BW onaanvaardbaar is.

Dit beroep zal zelden slagen. Dit komt omdat deze correctie kan worden toegekend in situaties waarin de gebonden partij – de partij die een verklaring had gedaan – een ernstig nadeel ondervindt en de wederpartij er flink op vooruit gaat. In dat geval zal er echter niet snel zijn voldaan aan de eis van gerechtvaardigd vertrouwen.

De Hoge Raad heeft zich uitgesproken over gevallen waarin een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wellicht kan slagen. In het arrest HR Westhoff/Spronsen oordeelde de Hoge Raad dat zo’n beroep kan slagen in het geval van een eenzijdige ontslagname van de werknemer.
De Hoge Raad gaf twee ‘aanknopingspunten’.
Ten eerste is van belang of de werknemer de verklaring had gedaan onder invloed van een tijdelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Ten tweede is van belang of de werkgever geen nadeel zou ondervinden indien hij de arbeidsovereenkomst als onaangetast beschouwd. De werkgever ervaart echter wel nadeel als hij bijvoorbeeld al nieuw personeel heeft aangenomen of getraind.

Samenvattend
- Stel: iemand doet een verklaring waar zijn wil niet is op gericht, bijvoorbeeld door middel van een grap.
- Stap 1: In beginsel is er dan geen overeenkomst ontstaan, omdat art. 3:33 BW een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich in een verklaring heeft geopenbaard.
- Stap 2: De wederpartij kan echter worden beschermd ex art. 3:35 BW, indien hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de andere partij daadwerkelijk wilde wat hij verklaarde.
- Stap 3: In uitzonderingsgevallen kan een beroep op art. 3:35 BW onaanvaardbaar zijn naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 en art. 6:2 lid 2 BW. Dit zal echter pas worden toegepast bij hoge uitzondering.

Overige theorieën:
Naast de wilsvertrouwensleer, zijn er nog drie andere theorieën die betrekking hebben op de wil en de verklaring:
1. De wilsleer: de interne wil van de handelende persoon is beslissend.
2 De verklaringsleer: alleen de verklaring is van belang.
3. De vertrouwensleer: men let op het vertrouwen dat bij de wederpartij is gewekt.
Let wel dit zijn slechts theorieën van de afgelopen eeuwen en deze theorie zijn vandaag niet meer van toepassing. We gaan inmiddels uit van de wilsvertrouwensleer.

A

De wilsvertrouwensleer

Stap 1: Wil en verklaring lopen uiteen (geen wilsovereenstemming)

oor de duidelijkheid: er zijn dus twee wilsverklaringen nodig voor een overeenkomst, namelijk de wilsverklaring van het aanbod en de wilsverklaring van de aanvaarding. Het aanbod en de aanvaarding daarvan vormen de in art. 3:33 BW bedoelde wilsverklaringen (rechtshandelingen) die, wanneer ze op elkaar aansluiten, een overeenkomst doen ontstaan. Dit noemt men ‘wilsovereenstemming’.

Het kan echter gebeuren dat een ‘wilsverklaring’ niet aansluit op de ‘wil’ van een partij. Voorbeeld: Wanneer de laptop van Willem voor de zoveelste keer kapot gaat, grapt hij dat Thijs zijn laptop wel mag hebben voor niks. Thijs vat de grap van Willem serieus op en accepteert het aanbod van Willem. Willem had echter niet de wil om daadwerkelijk de laptop aan Thijs voor niks aan te bieden.

In zo’n geval grijp je terug naar het uitgangspunt van art. 3:33 BW: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.’ Dit impliceert dat het geval wanneer wil en verklaring niet overeenstemmen (uiteenlopen), er geen sprake is van een rechtshandeling. De verklaring is namelijk niet gericht op het beoogde rechtsgevolg. Omdat er geen rechtshandeling is ontstaan, is er ook geen overeenkomst ontstaan. Een overeenkomst bestaat immers uit een meerzijdige rechtshandeling (art. 6:213 BW).

In het voorbeeld van Willem en Thijs had Willem, in tegenstelling tot zijn verklaring, niet de wil om de laptop gratis aan Thijs te geven. Het was immers een grap. Omdat de verklaring van Willem niet overeenstemde met zijn wil, is er geen sprake van een rechtshandeling zoals bedoeld in art. 3:33 BW. Het gevolg daarvan is dat er geen sprake is van een aanbod, omdat een aanbod een rechtshandeling is en dus een verklaring vereist die overeenkomt met de wil. Er is daarom geen overeenkomst tot stand gekomen, omdat er geen aanbod is: een overeenkomst ontstaat door aanbod en aanvaarding daarvan (art. 6:217 BW).

De geestelijke stoornis
Als iemand een verklaring aflegt onder invloed van een geestelijke stoornis, wordt op basis van art. 3:34 BW geacht dat de wil ontbreekt. De ‘gestoorde’ hoeft dan niet aan te tonen dat zijn wil ontbrak. Een geestelijke stoornis hoeft niet permanent te zijn, maar kan ook tijdelijk aanwezig zijn. Art. 3:35 BW blijft echter van toepassing op de verklaring die iemand aflegt onder de invloed van een geestelijke stoornis, waardoor de wederpartij beschermd kan worden in het geval zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de verklaring van de (tijdelijk) gestoorde.

Stap 2: Bescherming van de wederpartij die gerechtvaardigd heeft vertrouwd
Art. 3:35 BW luidt als volgt: “Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”

Art. 3:35 BW komt zo tegemoet aan de eis van het rechtsverkeer dat men een ander aan zijn (wils)verklaring kan houden. Art. 3:35 BW beschermt de wederpartij die het vertrouwen had dat de ene partij door haar verklaring of (andere) gedraging daadwerkelijk hetgeen wilde wat zij verklaarde. Hoewel de rechtshandeling dus niet ontstaat als er geen wilsovereenstemming is (wil en verklaring sluiten niet op elkaar aan), beschermt de wetgever het opgewekte vertrouwen van de wederpartij.

Het vertrouwen van de wederpartij moet dan echter wel gerechtvaardigd zijn. Volgens art. 3:35 BW moet de wederpartij de verklaring van de andere partij hebben opgevat ‘ overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen’. Het gerechtvaardigd vertrouwen vereist ‘goede trouw’ in de zin van art. 3:11 BW. Art. 3:11 BW vormt de maatstaf voor de beoordeling of iemand die is afgegaan op de schijnbare wil, die hij afleidde uit een aan hem gerichte verklaring, ook inderdaad voor werkelijkheid had mogen houden. Dit houdt dus in dat zij het wilsgebrek niet kende en ook niet behoorde te kennen. Het kan echter zo zijn dat er een onderzoeksplicht bestaat. Er zijn verschillende factoren die kunnen bijdragen aan het ontstaan van een onderzoeksplicht. Men kan hierbij denken aan de plaats van de handeling, maar ook aan de vaardigheden die de wederpartij bezit.

Een vuistregel is: hoe nadeliger het uitpakt voor degene die de verklaring heeft gedaan, en hoe voordeliger het is voor de wederpartij, hoe minder snel er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen.

Indien er sprake is van art. 3:35 BW en de wederpartij dus gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring van de handelende persoon, is de rechtshandeling alsnog tot stand gekomen. Er kan dan tegen de wederpartij geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil. Met andere woorden: de handelende persoon wordt gebonden aan de rechtshandeling alsof er een wil aanwezig was.

Stap 3: Uitzonderingsgevallen: correctie door redelijkheid en billijkheid
Hoewel aan alle eisen van art. 3:35 BW voldaan kan zijn, kan een beroep op art. 3:35 BW in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 en art. 6:2 lid 2 BW. Dat is echter slechts het geval indien naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op art. 3:35 BW onaanvaardbaar is.

Dit beroep zal zelden slagen. Dit komt omdat deze correctie kan worden toegekend in situaties waarin de gebonden partij – de partij die een verklaring had gedaan – een ernstig nadeel ondervindt en de wederpartij er flink op vooruit gaat. In dat geval zal er echter niet snel zijn voldaan aan de eis van gerechtvaardigd vertrouwen.

De Hoge Raad heeft zich uitgesproken over gevallen waarin een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wellicht kan slagen. In het arrest HR Westhoff/Spronsen oordeelde de Hoge Raad dat zo’n beroep kan slagen in het geval van een eenzijdige ontslagname van de werknemer.
De Hoge Raad gaf twee ‘aanknopingspunten’.
Ten eerste is van belang of de werknemer de verklaring had gedaan onder invloed van een tijdelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Ten tweede is van belang of de werkgever geen nadeel zou ondervinden indien hij de arbeidsovereenkomst als onaangetast beschouwd. De werkgever ervaart echter wel nadeel als hij bijvoorbeeld al nieuw personeel heeft aangenomen of getraind.

Samenvattend
- Stel: iemand doet een verklaring waar zijn wil niet is op gericht, bijvoorbeeld door middel van een grap.
- Stap 1: In beginsel is er dan geen overeenkomst ontstaan, omdat art. 3:33 BW een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich in een verklaring heeft geopenbaard.
- Stap 2: De wederpartij kan echter worden beschermd ex art. 3:35 BW, indien hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de andere partij daadwerkelijk wilde wat hij verklaarde.
- Stap 3: In uitzonderingsgevallen kan een beroep op art. 3:35 BW onaanvaardbaar zijn naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 en art. 6:2 lid 2 BW. Dit zal echter pas worden toegepast bij hoge uitzondering.

Overige theorieën:
Naast de wilsvertrouwensleer, zijn er nog drie andere theorieën die betrekking hebben op de wil en de verklaring:
1. De wilsleer: de interne wil van de handelende persoon is beslissend.
2 De verklaringsleer: alleen de verklaring is van belang.
3. De vertrouwensleer: men let op het vertrouwen dat bij de wederpartij is gewekt.
Let wel dit zijn slechts theorieën van de afgelopen eeuwen en deze theorie zijn vandaag niet meer van toepassing. We gaan inmiddels uit van de wilsvertrouwensleer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Theorieën van afgelopen eeuwen:

  1. Wilstheorie/leer:
    de interne wil van de handelende persoon is beslissend.
  2. Verklaringstheorie/leer:
    Alleen de verklaring is van belang.
  3. Vertrouwensleer: men let op het vertrouwen dat bij de wederpartij is gewekt.

Wat we nu hebben:
Wilsvertrouwensleer: grondslag gebondenheid is de wil van de verklarende , of bij uitzondering gerechtvaardigd vertrouwen. Zie art. 3:33 jo. 3:35 BW.

A

Theorieën van afgelopen eeuwen:

  1. Wilstheorie/leer:
    de interne wil van de handelende persoon is beslissend.
  2. Verklaringstheorie/leer:
    Alleen de verklaring is van belang.
  3. Vertrouwensleer: men let op het vertrouwen dat bij de wederpartij is gewekt.

Wat we nu hebben:
Wilsvertrouwensleer: grondslag gebondenheid is de wil van de verklarende , of bij uitzondering gerechtvaardigd vertrouwen. Zie art. 3:33 jo. 3:35 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vertegenwoordiging:
Bij een overeenkomst is het uitgangspunt dat de partijen (degenen die de overeenkomst sluiten), de beoogde rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven roepen. Wanneer jij iets koopt bij een winkel, verkrijgt de winkel geld en word jij de eigenaar van de zaak. Het is echter ook mogelijk dat iemand anders als vertegenwoordiger voor een ander handelt en rechtsgevolgen voor die ander in het leven roept. Dit noem je ‘vertegenwoordiging’.

De belangrijke partijen bij de vertegenwoordiging
Bij de vertegenwoordiging zijn in beginsel drie partijen betrokken.
- De achterman: De achterman is de persoon voor wie er wordt vertegenwoordigd.
- De tussenpersoon/vertegenwoordiger: De tussenpersoon is de persoon die de achterman vertegenwoordigt.
- De derde/wederpartij: De derde/wederpartij is de persoon met wie er een overeenkomst wordt gesloten.

Bijvoorbeeld: A wil een fiets hebben. B koopt in naam van A een fiets van C. In dit voorbeeld is A de achterman, B de tussenpersoon en C de derde/wederpartij

Vormen van vertegenwoordiging:
- Directe vertegenwoordiging:
Directe vertegenwoordiging is het verrichten van rechtshandelingen in naam van een ander. In dat geval handelt de tussenpersoon in naam van de achterman. De tussenpersoon valt er als het ware tussenuit bij de rechtshandeling. De rechtshandeling komt dus tot stand tussen de achterman en de wederpartij. De rechtshandeling wordt zelf toegerekend aan de opdrachtgever (achterman), als gevolg van de door de opdrachtgever aan de tussenpersoon verleende bevoegdheid (volmachtverlening). Voor de wettelijke regeling omtrent de directe vertegenwoordiging moet gekeken worden in Boek 3 titel 3.3 BW. In het bijzonder moet gekeken worden in de artikelen 3:60 BW, 3:61 BW en 3:66 BW.

  • Middellijke vertegenwoordiging:
    Bij de middellijke vertegenwoordiging handelt de tussenpersoon in eigen naam, maar voor rekening van de achterman. De tussenpersoon handelt voor de achterman krachtens een rechtsbetrekking die hem daartoe verplicht of hem daartoe de bevoegdheid geeft. De tussenpersoon is dus zelf partij bij de overeenkomst. Voor de wettelijke regeling omtrent de middellijke vertegenwoordiging moet niet in Boek 3 BW worden gekeken. Er moet gekeken worden in de afdeling 7.7.2 BW. Er moet in het bijzonder gekeken worden in de artikelen 7:414 lid 2 BW, art. 7:419 tot 7:421 BW en de schakelbepaling van art. 7:424 BW. Dit wordt ook wel lastgeving genoemd (art. 7:414 BW). Een belangrijk onderscheid tussen lastgeving en volmachtverlening is dat er bij volmachtverlening geen verplichting ontstaat tot handelen. Uit de omschrijving van lastgeving vloeit voort dat de lasthebber een verplichting heeft tot handelen.

a. Directe vertegenwoordiging
Om te spreken van directe vertegenwoordiging, zijn er twee vereisten: de gevolmachtigde (tussenpersoon) moet bevoegd zijn en in naam handelen van de volmachtgever (achterman). Dit volgt uit art. 3:66 BW. Wanneer de tussenpersoon dus heeft gehandeld in naam van de achterman, binnen de bevoegdheid die is verleend door de volmacht, zijn er twee belangrijke rechtsgevolgen:
* De volmachtgever (achterman) geldt juridisch gezien als degene die de handeling heeft verricht;
* De gevolmachtigde geldt juist niet als partij: hij valt er tussenuit als partij.

  1. Bevoegd
    De vertegenwoordiger (tussenpersoon) dient bevoegd te zijn tot vertegenwoordiging. Dit wordt de ‘vertegenwoordigingsbevoegdheid’ genoemd. Wie niet bevoegd is de ander te vertegenwoordigen, zal hem in beginsel niet kunnen binden. De bevoegdheid kan voortvloeien uit een volmacht (art. 3:60 lid 1 BW). Hiermee wordt de bevoegdheid tot vertegenwoordiging omschreven. Een volmacht geven is een manier waarop een persoon een ander persoon bevoegd kan maken tot vertegenwoordiging. Een volmacht is eigenlijk slechts een verklaring (eenzijdige rechtshandeling) van de achterman dat hij een ander (de tussenpersoon) de bevoegdheid verleent om op te treden in zijn naam (zie art. 3:60 BW).
  2. In naam van
    De vertegenwoordiger dient te handelen in naam van de achterman. De wederpartij moet uit verklaringen en gedragingen van de handelende persoon hebben kunnen afleiden dat de tussenpersoon als ‘vertegenwoordiger’ handelde.

Extra: indien tussenpersoon in zijn naam rechtshandelingen verricht en gaat buiten zijn bevoegdheid dan wordt die tussenpersoon pseudo-gevolmachtigde genoemd.

Schijn van vertegenwoordiging
Het kan gebeuren dat de tussenpersoon zich niet houdt aan de afspraken met de achterman en dat hij de bevoegdheden van de volmacht overschrijdt. In beginsel is de achterman dan niet gebonden aan de overeenkomst, omdat er niet is voldaan aan de vereisten van art. 3:66 BW: de gevolmachtigde was immers niet bevoegd. Als de tussenpersoon de volmacht overschrijdt, wordt de achterman in beginsel niet gebonden aan de rechtsgevolgen (zie art. 3:66 BW). De wederpartij kan in sommige omstandigheden er echter op vertrouwen dat de volmacht wel toereikend was. Voor een vloeiend rechtsverkeer is het essentieel dat dit vertrouwen van de wederpartij dient te worden beschermd. Deze bescherming is vervat in art. 3:61 lid 2 BW. De wederpartij wordt zo beschermd tegen het onbevoegd handelen van de tussenpersoon.

Uit art. 3:61 lid 2 BW blijkt dat de wederpartij wordt beschermd, indien:
1. De wederpartij die met de vertegenwoordiger heeft gehandeld, mocht aannemen dat er een toereikende volmacht was (gerechtvaardigd vertrouwen);
2. De wederpartij dit mocht aannemen op grond van verklaringen of gedragingen van de achterman (toedoenbeginsel).
1. Gerechtvaardigd vertrouwen
De vraag die hier beantwoord moet worden, is of de wederpartij daadwerkelijk (op grond van verklaringen of gedragingen van de achterman) erop heeft vertrouwd dat er een toereikende volmacht was en of de wederpartij in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat er een volmacht was. De vraag hier is dus of de wederpartij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er een toereikende volmacht was. Uit de gegeven omstandigheden kan voortvloeien dat er een onderzoeksplicht was van de wederpartij. De wederpartij had moeten nagaan of degene met wie hij handelde bevoegd was. Als de wederpartij ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te doen, verdient de wederpartij geen bescherming.

Voorbeeld: Als de wederpartij een professionele partij is en de wederpartij vermoed dat de tussenpersoon handelt zonder toestemming van de achterman, rust er een onderzoeksplicht op de wederpartij. De wederpartij moet dan nagaan bij de achterman of de volmacht toereikend is.

  1. Toedoenbeginsel
    Het vertrouwen van de wederpartij moet gegrond zijn op een verklaring of gedraging van de achterman. De ratio hierachter is dat de achterman wordt gebonden wanneer hij zelf het vertrouwen aan de wederpartij heeft gegeven dat er een toereikende volmacht aanwezig is. Als het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij niet is ontstaan uit verklaringen of gedragingen van de achterman, dan is de achterman (in beginsel) niet gebonden.

Er is echter wel een uitzondering: het toedoen kan bestaan uit een verklaring of gedraging, maar ook uit een niet-doen. De Hoge Raad heeft in HR ING/Bera bepaald dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit is dus een aanvulling op het toedoenbeginsel.

Wanneer er een succesvol beroep gedaan kan worden op art. 3:61 lid 2 BW, dan wordt de onbevoegdheid van de tussenpersoon ‘geheeld’. Ondanks dat de tussenpersoon niet bevoegd was ex art. 3:66 BW, ontstaat er dan dus toch een rechtshandeling tussen de achterman en de wederpartij.

Korte toepassing
Er komt een vraag over vertegenwoordiging. De vertegenwoordiger heeft zijn volmacht overschreden en de vraag is of de wederpartij beschermd kan worden tegen het onbevoegd handelen van de vertegenwoordiger.

Stap 1: Is de achterman gebonden aan de overeenkomst?
* Nee, in beginsel wordt de achterman alleen gebonden, indien de vertegenwoordiger binnen de grenzen van zijn volmacht handelt (zie art. 3:66 lid 1 BW).
Stap 2: Kan de wederpartij beschermd worden ex art. 3:61 lid 2 BW?
* Heeft de wederpartij gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat er een toereikende volmacht was (gerechtvaardigd vertrouwen)?
* Is het vertrouwen opgewekt door een verklaring of gedraging van de achterman? Of is er sprake van feiten en omstandigheden die voor risico komen van de achterman (HR ING/Bera) (toedoenbeginsel)?
Stap 3: Zo ja:
Ondanks het feit dat de vertegenwoordiger niet bevoegd was om de achterman te binden aan de rechtshandeling, zal de rechtshandeling toch tot stand komen. De wederpartij kan namelijk beschermd worden ex art. 3:61 lid 2 BW. De achterman is gebonden aan de rechtshandeling

b. Middellijke vertegenwoordiging
In dit geval handelt de tussenpersoon in eigen naam, maar voor rekening van de achterman. Hiermee wordt bedoeld dat de tussenpersoon partij is bij de overeenkomst, maar dat de baten en lasten van de rechtshandeling voor rekening en risico komen van de achterman. Wie als tussenpersoon in eigen naam een overeenkomst met een derde sluit, is uitsluitend partij bij de overeenkomst met de wederpartij. Of iemand in eigen naam heeft gehandeld, wordt beoordeeld aan de hand van het Kribbebijter-criterium. Beslissend is hetgeen de handelende persoon en de wederpartij jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.

Aansprakelijkheid tussenpersoon in geval van onbevoegdheid
Het kan gebeuren dat de tussenpersoon zijn volmacht heeft overschreden, of dat iemand helemaal zonder volmacht handelde. In dat geval is de achterman in beginsel niet gebonden (art. 3:66 BW). De wederpartij kan echter schade lijden doordat de pseudogevolmachtigde niet bevoegd was. Art. 3:70 BW zegt dat degene die als gevolmachtigde handelt, in beginsel jegens de wederpartij instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht. Uit dit ‘instaan’ vloeit een verplichting tot schadevergoeding voort en wel een verplichting tot vergoeding van het ‘positief belang’. Een vergoeding van het positief belang houdt in dat de wederpartij moet worden gebracht in een toestand die er zou zijn geweest, als de pseudogevolmachtigde wel bevoegd zou zijn geweest en de rechtshandeling dus wel rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen. Als de gevolmachtigde dus heeft gehandeld buiten zijn bevoegdheid en daarmee de achterman niet bindt, is hij tegenover de wederpartij gehouden tot schadevergoeding. Hij moet de schade vergoeden die uit de niet-totstandkoming van de rechtshandeling voor de wederpartij voortvloeit.
Een gevolmachtigde die buiten zijn volmacht optreedt, is dus aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 3:70 BW). Het kan echter voor een schuldeiser gunstiger zijn om niet de werknemer aan te spreken voor de schade, maar de werkgever. Vaak is de werkgever vermogender dan de werknemer en biedt de werkgever dus meer verhaal voor de schade. De werkgever is alleen aansprakelijk als het onbevoegd handelen van de tussenpersoon gekwalificeerd kan worden als ‘onrechtmatig’ (art. 6:170 BW). Uit HR Globe/Provincie Groningen volgt dat het enkele optreden als onbevoegd vertegenwoordiger niet automatisch leidt tot een onrechtmatigheid.

A

Vertegenwoordiging:
Bij een overeenkomst is het uitgangspunt dat de partijen (degenen die de overeenkomst sluiten), de beoogde rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven roepen. Wanneer jij iets koopt bij een winkel, verkrijgt de winkel geld en word jij de eigenaar van de zaak. Het is echter ook mogelijk dat iemand anders als vertegenwoordiger voor een ander handelt en rechtsgevolgen voor die ander in het leven roept. Dit noem je ‘vertegenwoordiging’.

De belangrijke partijen bij de vertegenwoordiging
Bij de vertegenwoordiging zijn in beginsel drie partijen betrokken.
- De achterman: De achterman is de persoon voor wie er wordt vertegenwoordigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Volmacht bijv. bij stemmen of kassière bij een supermarkt of bij veilingen.

A

Volmacht bijv. bij stemmen of kassière bij een supermarkt of bij veilingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een volmacht is eigenlijk slechts een verklaring (eenzijdige rechtshandeling) van de achterman dat hij een ander (de tussenpersoon) de bevoegdheid verleent om op te treden in zijn naam (zie art. 3:60 BW).

A

Een volmacht is eigenlijk slechts een verklaring (eenzijdige rechtshandeling) van de achterman dat hij een ander (de tussenpersoon) de bevoegdheid verleent om op te treden in zijn naam (zie art. 3:60 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Functie: vertegenwoordiging
Dit overzicht laat de drie functies zien die de vertegenwoordiging in ons privaatrecht vervult:

1 Zij maakt het mogelijk dat rechtspersonen ook kunnen deelnemen aan het rechtsverkeer. Bovendien vergemakkelijkt zij die deelneming ook voor andere samenwerkingsverbanden.

2 Zij maakt het mogelijk dat voor handelingsonbekwamen toch rechtsgevolgen tot stand gebracht kunnen worden. Iets dergelijks geldt in geval van bewind.

  1. Zij maakt het mogelijk dat iemand rechtshandelingen kan verrichten die hij, door welke omstandigheid dan ook, niet zelf wil of kan verrichten.
A

Functie: vertegenwoordiging
Dit overzicht laat de drie functies zien die de vertegenwoordiging in ons privaatrecht vervult:

1 Zij maakt het mogelijk dat rechtspersonen ook kunnen deelnemen aan het rechtsverkeer. Bovendien vergemakkelijkt zij die deelneming ook voor andere samenwerkingsverbanden.

2 Zij maakt het mogelijk dat voor handelingsonbekwamen toch rechtsgevolgen tot stand gebracht kunnen worden. Iets dergelijks geldt in geval van bewind.

  1. Zij maakt het mogelijk dat iemand rechtshandelingen kan verrichten die hij, door welke omstandigheid dan ook, niet zelf wil of kan verrichten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aansprakelijkheid tussenpersoon in geval van onbevoegdheid

Het kan gebeuren dat de tussenpersoon zijn volmacht heeft overschreden, of dat iemand helemaal zonder volmacht handelde. In dat geval is de achterman in beginsel niet gebonden (Art. 3:66 BW). De wederpartij kan echter schade lijden doordat de pseudo-gevolmachtigde niet bevoegd was.

Art. 3:70 BW zegt dat degene die als gevolmachtigde handelt, in beginsel jegens de wederpartij instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht. Uit dit ‘instaan’ vloeit een verplichting tot schadevergoeding voort en wel een verplichting tot vergoeding van het ‘positief belang’. Een vergoeding van het positief belang houdt in dat de wederpartij moet worden gebracht in een toestand die er zou zijn geweest, als de pseudo-gevolmachtigde wel bevoegd zou zijn geweest en de rechtshandeling dus wel rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen.

Als de gevolmachtigde dus heeft gehandeld buiten zijn bevoegdheid en daarmee de achterman niet bindt, is hij tegenover de wederpartij gehouden tot schadevergoeding. Hij moet de schade vergoeden die uit de niet-totstandkoming van de rechtshandeling voor de wederpartij voortvloeit.

Een gevolmachtigde die buiten zijn volmacht optreedt, is dus aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 3:70 BW). Het kan echter voor een schuldeiser gunstiger zijn om niet de werknemer aan te spreken voor de schade, maar de werkgever.
Vaak is de werkgever vermogender dan de werknemer en biedt de werkgever dus meer verhaal voor de schade. De werkgever is alleen aansprakelijk als het onbevoegd handelen van de tussenpersoon gekwalificeerd kan worden als ‘onrechtmatig’ (art. 6:170 BW). Uit HR Globe/Provincie Groningen, r.o. 3.3 volgt dat het enkele optreden als onbevoegd vertegenwoordiger niet automatisch leidt tot een onrechtmatigheid.

A

Aansprakelijkheid tussenpersoon in geval van onbevoegdheid

Het kan gebeuren dat de tussenpersoon zijn volmacht heeft overschreden, of dat iemand helemaal zonder volmacht handelde. In dat geval is de achterman in beginsel niet gebonden (Art. 3:66 BW). De wederpartij kan echter schade lijden doordat de pseudo-gevolmachtigde niet bevoegd was.

Art. 3:70 BW zegt dat degene die als gevolmachtigde handelt, in beginsel jegens de wederpartij instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht. Uit dit ‘instaan’ vloeit een verplichting tot schadevergoeding voort en wel een verplichting tot vergoeding van het ‘positief belang’. Een vergoeding van het positief belang houdt in dat de wederpartij moet worden gebracht in een toestand die er zou zijn geweest, als de pseudo-gevolmachtigde wel bevoegd zou zijn geweest en de rechtshandeling dus wel rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen.

Als de gevolmachtigde dus heeft gehandeld buiten zijn bevoegdheid en daarmee de achterman niet bindt, is hij tegenover de wederpartij gehouden tot schadevergoeding. Hij moet de schade vergoeden die uit de niet-totstandkoming van de rechtshandeling voor de wederpartij voortvloeit.

Een gevolmachtigde die buiten zijn volmacht optreedt, is dus aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 3:70 BW). Het kan echter voor een schuldeiser gunstiger zijn om niet de werknemer aan te spreken voor de schade, maar de werkgever.
Vaak is de werkgever vermogender dan de werknemer en biedt de werkgever dus meer verhaal voor de schade. De werkgever is alleen aansprakelijk als het onbevoegd handelen van de tussenpersoon gekwalificeerd kan worden als ‘onrechtmatig’ (art. 6:170 BW). Uit HR Globe/Provincie Groningen, r.o. 3.3 volgt dat het enkele optreden als onbevoegd vertegenwoordiger niet automatisch leidt tot een onrechtmatigheid.

17
Q

Stappenplan vertegenwoordiging:
1 Art. 3:60 lid 1 BW
1 - bevoegd
2 – in zijn naam
HR Kribbebijter, r.o. > daartoe is beslissend hetgeen de tussenpersoon en de wederpartij daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden

2 Art. 3:66 lid 1 BW

Tussenconclusie:
- Indien geslaagd, dan valt tussenpersoon weg en is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen de achterman en de wederpartij.
- Indien niet geslaagd, dan in beginsel geen overeenkomst tussen de achterman en de wederpartij, doordat er geen toerekenbare volmacht was verleend of niet binnen de bevoegdheid is gehandeld. (pseudo-gevolmachtigde)

3 Art. 3:61 lid 2 BW schijn van volmachtverlening
- 1 is een rechtshandeling in naam van een ander verricht

  • 2 de wederpartij had op grond van verklaring of gedraging van de ander (achterman/pseudo-volmachtgever) aangenomen dat er een volmacht was en mocht onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aannemen dat er een toereikende volmacht was verleend > dan beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen, bij twijfel onderzoeksplicht art. 3:11 BW.
  • 3
    Toedoen-beginsel > verklaring of gedraging van de ander (achterman); of
    Risico-beginsel HR ING/Bera, r.o. 3.4 jo. 3.5 > door feiten of omstandigheden voor de risicosfeer komt voor de achterman.

3 art. 3:69 lid 1 BW
Bekrachtiging
- iemand zonder daartoe bevoegd te zijn
- in naam van een ander heeft gehandeld
- laatst genoemde rechtshandeling bekrachtigen
- hetzelfde gevolg verschaffen.

Aan vereisten voldaan? Dan is de achterman gebonden, art. 3:61 lid 2 BW
Niet voldaan? Geen geldige overeenkomst tot stand gekomen. De pseudogevolmachtigde raakt gebonden/aansprakelijk voor het positieve contractsbelang art. 3:70 BW.
Art. 3:70 BW: wederpartij wil schadevergoeding van tussenpersoon
- hij die als gevolmachtigde handelt
- staat jegens de wederpartij in
- tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende macht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.
> De wederpartij kan indien voldaan aan art. 6:170 BW de werkgever aansprakelijk stellen. Uit HR Globe/Provincie Groningen r.o. 3.3 volgt dat het enkele optreden als onbevoegd vertegenwoordiger niet automatisch leidt tot een onrechtmatigheid.
Conclusie:

Stel vraag is of achterman de tussenpersoon kan aanspreken tot vergoeding van de schade die hij lijdt, doordat hij meer moet betalen dan hij zelf wilde:
dan art. 7:400 BW, art. 6:74 e.v. BW.

Indien wordt gevraagd of wederpartij de tussenpersoon met succes tot vergoeding van schade kan aanspreken bestaande in winstderving:
dan art. 3:70 BW jo. art. 6:96 lid 1 BW.

A

Stappenplan vertegenwoordiging:
1 Art. 3:60 lid 1 BW
1 - bevoegd
2 – in zijn naam
HR Kribbebijter, r.o. > daartoe is beslissend hetgeen de tussenpersoon en de wederpartij daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden

2 Art. 3:66 lid 1 BW

Tussenconclusie:
- Indien geslaagd, dan valt tussenpersoon weg en is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen de achterman en de wederpartij.
- Indien niet geslaagd, dan in beginsel geen overeenkomst tussen de achterman en de wederpartij, doordat er geen toerekenbare volmacht was verleend of niet binnen de bevoegdheid is gehandeld. (pseudo-gevolmachtigde)

3 Art. 3:61 lid 2 BW schijn van volmachtverlening
- 1 is een rechtshandeling in naam van een ander verricht

  • 2 de wederpartij had op grond van verklaring of gedraging van de ander (achterman/pseudo-volmachtgever) aangenomen dat er een volmacht was en mocht onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aannemen dat er een toereikende volmacht was verleend > dan beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen, bij twijfel onderzoeksplicht art. 3:11 BW.
  • 3
    Toedoen-beginsel > verklaring of gedraging van de ander (achterman); of
    Risico-beginsel HR ING/Bera, r.o. 3.4 jo. 3.5 > door feiten of omstandigheden voor de risicosfeer komt voor de achterman.

3 art. 3:69 lid 1 BW
Bekrachtiging
- iemand zonder daartoe bevoegd te zijn
- in naam van een ander heeft gehandeld
- laatst genoemde rechtshandeling bekrachtigen
- hetzelfde gevolg verschaffen.

Aan vereisten voldaan? Dan is de achterman gebonden, art. 3:61 lid 2 BW
Niet voldaan? Geen geldige overeenkomst tot stand gekomen. De pseudogevolmachtigde raakt gebonden/aansprakelijk voor het positieve contractsbelang art. 3:70 BW.
Art. 3:70 BW: wederpartij wil schadevergoeding van tussenpersoon
- hij die als gevolmachtigde handelt
- staat jegens de wederpartij in
- tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende macht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.
> De wederpartij kan indien voldaan aan art. 6:170 BW de werkgever aansprakelijk stellen. Uit HR Globe/Provincie Groningen r.o. 3.3 volgt dat het enkele optreden als onbevoegd vertegenwoordiger niet automatisch leidt tot een onrechtmatigheid.
Conclusie:

Stel vraag is of achterman de tussenpersoon kan aanspreken tot vergoeding van de schade die hij lijdt, doordat hij meer moet betalen dan hij zelf wilde:
dan art. 7:400 BW, art. 6:74 e.v. BW.

Indien wordt gevraagd of wederpartij de tussenpersoon met succes tot vergoeding van schade kan aanspreken bestaande in winstderving:
dan art. 3:70 BW jo. art. 6:96 lid 1 BW.

18
Q

Stel vraag is of achterman de tussenpersoon kan aanspreken tot vergoeding van de schade die hij lijdt, doordat hij meer moet betalen dan hij zelf wilde:
dan art. 7:400 BW, art. 6:74 e.v. BW.

Indien wordt gevraagd of wederpartij de tussenpersoon met succes tot vergoeding van schade kan aanspreken bestaande in winstderving:
dan art. 3:70 BW jo. art. 6:96 lid 1 BW.

A

Stel vraag is of achterman de tussenpersoon kan aanspreken tot vergoeding van de schade die hij lijdt, doordat hij meer moet betalen dan hij zelf wilde:
dan art. 7:400 BW, art. 6:74 e.v. BW.

Indien wordt gevraagd of wederpartij de tussenpersoon met succes tot vergoeding van schade kan aanspreken bestaande in winstderving:
dan art. 3:70 BW jo. art. 6:96 lid 1 BW.

19
Q

Uitgangspunten van het verbintenissenrecht

1 Autonomie van de mens om tot zelfontplooiing te komen
- Positieve contractsvrijheid
Om eigen rechtsbetrekking aan te gaan met andere via contracten.

  • Negatieve contractsvrijheid
    We kunnen niet gedwongen worden om verbonden te zijn aan contracten die we niet hebben gewild.

De vrijheid tot en van het contracteren.

  • Handelingsvrijheid versus bescherming - relationele balans met de medemens (hoe ver mag je gaan in het na streven van je eigen belangen ten koste van anderen).

2 Belangenbescherming via het verbintenissenrecht
- Partijautonomie:
Vrijheid in de keuze om staatsmacht voor eigen doeleinden in te schakelen contractspartijen kunnen afspraak maken en de staat gebruiken om bijv. het af te dwingen.
De staat behartigt onze persoonlijke belangen.

  • Bieden van de mogelijkheid tot rechtsherstel - en handhaving met behulp van staatsmacht belangenbescherming van individuen maar ook rechtspersonen.

3 Het aanvullende regelende karakter van het verbintenissenrecht.
- Geen geboden of verboden; het contractenrecht vergemakkelijkt transacties. BW regelt regels, maar je kan je eigen vorm geven. Het is een helpende hand.
- Aansprakelijkheidsrecht stelt handelingsvrijheid voorop, maar stelt daar ook grenzen aan.

4 Werking van de maatschappelijke aanvaardbaarheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid
- De staatsmacht wordt niet ingezet om maatschappelijk onaanvaardbare afspraken afdwingbaar te maken. De staat wil ondersteunen, maar sommige dingen zijn onaanvaardbaar, bijv. illegale wapenhandel.
- Het aansprakelijkheidsrecht normeert gedrag en beleid, mede op basis van maatschappelijke zorgvuldigheid.

5 Bevorderen van een rechtvaardige samenleving
- Het verbintenissenrecht biedt soms zwakkere partijen zoals consumenten extra bescherming. In beginsel is contractenrecht gelijk voor iedereen, behalve in sommige gevallen. We hebben allemaal zelfde machtspositie.
- Het aansprakelijkheidsrecht ziet (mede) op een rechtvaardige verdeling van schade.
- Het aansprakelijkheidsrecht bevordert gewenst en ontmoedigt ongewenst gedrag.

A

Uitgangspunten van het verbintenissenrecht:

1 Autonomie van de mens om tot zelfontplooiing te komen
- Positieve contractsvrijheid
- Negatieve contractsvrijheid

2 Belangenbescherming via het verbintenissenrecht
- Partijautonomie:
Bieden van mogelijkheid tot rechtsherstel- en handhaving met behulp van staatsmacht belangenbescherming van individuen maar ook rechtspersonen.

3 Het aanvullende regelende karakter van het verbintenissenrecht
- Aansprakelijkheidsrecht stelt handelsvrijheid voorop, maar stelt daar ook grenzen aan.

4 Werking van de maatschappelijke aanvaardbaarheid en de maatschappelijke verantwoordelijkheid.
- De staat wil ondersteunen.

5 Bevorderen van een rechtvaardige samenleving
- Het verbintenissenrecht biedt soms zwakkere partijen, zoals consumenten, extra bescherming. In beginsel is contractenrecht gelijk voor iedereen.
- Het aansprakelijkheidsrecht ziet (mede) op een rechtvaardige verdeling van schade
- Het aansprakelijkheidsrecht bevordert gewenst en ontmoedigt ongewenst gedrag.

20
Q

De grondbeginselen van het verbintenissenrecht:
1 Contractsvrijheid
(uitwerking van partijautonomie):
vrijheid om contract te sluiten met wie, waarover en wanneer men wil art. 6:248 lid 1 BW.

2 Vormvrijheid (‘consensualisme’):
In beginsel geen vereisten anders dan wilsovereenstemming (zie art. 3:37 BW) extra: kan soms wel om zwakkere partijen te beschermen.

3 Verbindende kracht van overeenkomst ‘Pacta sunt servanda’
Belofte maakt schuld ‘art. 3:296 lid 1 BW.

A

De grondbeginselen van het verbintenissenrecht:
1 Contractsvrijheid:
art. 6:248 lid 1 BW

2 Vormvrijheid (‘consensualisme’)
Art. 3:37 BW

3 Verbindende kracht van overeenkomst ‘Pacta sunt servanda’
art. 3:296 lid 1 BW.

21
Q

Grondbeginsel van het verbintenissenrecht
contractsvrijheid staat op gespannen voet met de aansprakelijkheid wegens het afbreken van onderhandelingen.

A

Grondbeginsel van het verbintenissenrecht
contractsvrijheid staat op gespannen voet met de aansprakelijkheid wegens het afbreken van onderhandelingen.

22
Q

|Vrijwillige gebondenheid: een paradox?
Geen paradox, maar wel een balanceer-act:
1. Positieve contractsvrijheid: de mogelijkheden om de eigen doelen met behulp van rechtens afdwingbare contracten na te streven.
2. Negatieve contractsvrijheid: de vrijheid om niet gedwongen te worden contracten aan te gaan die niet zijn gewild.

De balans:
- Je bindt alleen jezelf (positief) en slechts wanneer jij dat wilt (negatief contractsvrijheid)
- In de woorden van Domitius Ulpianus (ca. 170-223): volenti non fit iniuria (degene die instemt wordt geen onrecht aangedaan)

A

|Vrijwillige gebondenheid: een paradox?
Geen paradox, maar wel een balanceer-act:
1. Positieve contractsvrijheid: de mogelijkheden om de eigen doelen met behulp van rechtens afdwingbare contracten na te streven.
2. Negatieve contractsvrijheid: de vrijheid om niet gedwongen te worden contracten aan te gaan die niet zijn gewild.

De balans:
- Je bindt alleen jezelf (positief) en slechts wanneer jij dat wilt (negatief contractsvrijheid)
- In de woorden van Domitius Ulpianus (ca. 170-223): volenti non fit iniuria (degene die instemt wordt geen onrecht aangedaan)

23
Q

|Drie uitbreidingen van de contractrechtelijke gebondenheid
Drie uitbreidingen van gebondenheid
1. Wilsvertrouwensleer: ondanks ontbreken wil, toch gebonden indien gerechtvaardigd vertrouwen wederpartij.
2. Precontractuele goede trouw: soms gebonden of aansprakelijk voordat een overeenkomst is gesloten.
3. Vertegenwoordiging en volmacht: iemand anders kan jou binden – en soms zonder dat je dat hebt gewild.

A

|Drie uitbreidingen van de contractrechtelijke gebondenheid
Drie uitbreidingen van gebondenheid
1. Wilsvertrouwensleer: ondanks ontbreken wil, toch gebonden indien gerechtvaardigd vertrouwen wederpartij.
2. Precontractuele goede trouw: soms gebonden of aansprakelijk voordat een overeenkomst is gesloten.
3. Vertegenwoordiging en volmacht: iemand anders kan jou binden – en soms zonder dat je dat hebt gewild.

24
Q

|Uitbreiding 1: wilsvertrouwensleer
Zie hier, een balanceer-act:
- Dus soms toch ongewild contractrechtelijk gebonden – staat op gespannen voet met negatieve contractsvrijheid (als je niet verbonden wil zijn).

  • Doch, ratio: gerechtvaardigd vertrouwen dient de eisen van het rechtsverkeer; men moet soms op defecte wilsverklaringen kunnen afgaan – uitvloeisel positieve contractsvrijheid.
  • Bovendien is hier (impliciet) sprake van een ‘toedoen’; gerechtvaardigd vertrouwen moet terug te herleiden zijn op degene die de verklaring doet.
A

|Uitbreiding 1: wilsvertrouwensleer
Zie hier, een balanceer-act:
- Dus soms toch ongewild contractrechtelijk gebonden – staat op gespannen voet met negatieve contractsvrijheid (als je niet verbonden wil zijn).
- Doch, ratio: gerechtvaardigd vertrouwen dient de eisen van het rechtsverkeer; men moet soms op defecte wilsverklaringen kunnen afgaan – uitvloeisel positieve contractsvrijheid.
- Bovendien is hier (impliciet) sprake van een ‘toedoen’; gerechtvaardigd vertrouwen moet terug te herleiden zijn op degene die de verklaring doet.

25
Q

|Uitbreiding 2: precontractuele aansprakelijkheid
Wederom een balanceer-act :
- Dus soms toch contractrechtelijk gebonden nog voordat je dat wilt – staat op gespannen voet met negatieve contractsvrijheid.
- Doch, wederom: gerechtvaardigd vertrouwen dient de eisen van het rechtsverkeer – uitvloeisel positieve contractsvrijheid.
- Bovendien, tegenwoordig benadrukt de Hoge Raad het uitgangspunt dat een ieder vrij is weg te lopen van de onderhandelingstafel – bescherming negatieve contractsvrijheid.

|Uitbreiding 2: precontractuele aansprakelijkheid
En nog een balanceer-act :
- Dus je kan vrijwillig iemand anders jou laten binden – ter bevordering van positieve contractsvrijheid
- Toch kan soms een ander jou binden tegen jouw wil in – staat op gespannen voet met negatieve contractsvrijheid
- Doch, wederom: gerechtvaardigd vertrouwen dient de eisen van het rechtsverkeer – uitvloeisel positieve contractsvrijheid
- Bovendien moet er enige sprake zijn van ‘toedoen’ of risico van de pseudoprincipaal; gerechtvaardigd vertrouwen moet op hem terug te zijn herleiden – uitvloeisel positieve contractsvrijheid.

A

|Uitbreiding 2: precontractuele aansprakelijkheid
Wederom een balanceer-act :
- Dus soms toch contractrechtelijk gebonden nog voordat je dat wilt – staat op gespannen voet met negatieve contractsvrijheid.
- Doch, wederom: gerechtvaardigd vertrouwen dient de eisen van het rechtsverkeer – uitvloeisel positieve contractsvrijheid.
- Bovendien, tegenwoordig benadrukt de Hoge Raad het uitgangspunt dat een ieder vrij is weg te lopen van de onderhandelingstafel – bescherming negatieve contractsvrijheid.

26
Q

precontractuele aansprakelijkheid
1 Baris/Riezenkamp (contractsvrijheid)
Rekening houden met wederpartij, bij door in onderhandeling te treden rekening houden met redelijkheid en billijkheid.
2 Plas/Valburg (aansprakelijkheidsrecht?)
Je kan afbreken, maar wel bijv. kosten vergoeden. Dicht bij overeenkomst aanzit en dan afbreekt dan is het onaanvaardbaar, niet alleen de kosten vergoeden die zijn gemaakt door de wederpartij, maar ook de gederfde winst. Betalen wat de wederpartij als winst zou krijgen als de contract wel zou doorgaan.
3 CBB/JPO (contractsvrijheid)
Partijen kunnen onderhandelingen wel afbreken, maar indien het onaanvaardbaar is wordt er gekeken naar eventuele schadevergoeding (of gederfde winst).
Iedereen is vrij om af te breken > contractsvrijheid (3.6) tenzij uitzondering gerechtvaardigde vertrouwen, of andere omstandigheden onaanvaardbaar (stap verder dan onrechtvaardig).

Besluit
- Er ligt een spanningsveld besloten in het contractenrecht: de vrijwillige gebondenheid, vrijheid door middel van dwang
- Geen paradox maar een kwestie van continue balanceren tussen bevorderen positieve en beschermen negatieve contractsvrijheid

A

precontractuele aansprakelijkheid
1 Baris/Riezenkamp (contractsvrijheid)
Rekening houden met wederpartij, bij door in onderhandeling te treden rekening houden met redelijkheid en billijkheid.
2 Plas/Valburg (aansprakelijkheidsrecht?)
Je kan afbreken, maar wel bijv. kosten vergoeden. Dicht bij overeenkomst aanzit en dan afbreekt dan is het onaanvaardbaar, niet alleen de kosten vergoeden die zijn gemaakt door de wederpartij, maar ook de gederfde winst. Betalen wat de wederpartij als winst zou krijgen als de contract wel zou doorgaan.
3 CBB/JPO (contractsvrijheid)
Partijen kunnen onderhandelingen wel afbreken, maar indien het onaanvaardbaar is wordt er gekeken naar eventuele schadevergoeding (of gederfde winst).
Iedereen is vrij om af te breken > contractsvrijheid (3.6) tenzij uitzondering gerechtvaardigde vertrouwen, of andere omstandigheden onaanvaardbaar (stap verder dan onrechtvaardig).

Besluit
- Er ligt een spanningsveld besloten in het contractenrecht: de vrijwillige gebondenheid, vrijheid door middel van dwang
- Geen paradox maar een kwestie van continue balanceren tussen bevorderen positieve en beschermen negatieve contractsvrijheid

27
Q

Hoe verhoudt contractsvrijheid jegens aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen?
Het beperkt contractsvrijheid, aangezien je onderhandeling verbreekt, terwijl de wederpartij wel graag een contract wilde gaan. Waardoor je dus niet met iedereen een contract kan aangaan.

1 Baris/Riezenkamp (contractsvrijheid)
Rekening houden met de wederpartij door bij onderhandeling te treden rekening te houden met de redelijkheid en billijkheid.

2 Plas/Valburg (aansprakelijkheidsrecht)
Je kan afbreken, maar wel de kosten vergoeden. Dicht bij de overeenkomst en dan afbreken? Dan is het onaanvaardbaar, niet alleen de kosten vergoeden die zijn gemaakt door de wederpartij, maar ook de gederfde winst. Betalen wat de wederpartij als winst zou krijgen als de contract wel zou doorgaan.

3 CBB/JPO (contractsvrijheid)
Partijen kunnen onderhandelingen wel afbreken, maar indien het onaanvaardbaar is wordt er gekeken naar eventuele schadevergoeding (of gederfde winst).

Iedereen is vrij om af te breken > contractsvrijheid (3.6) tenzij uitzondering gerechtvaardigde vertrouwen, of andere omstandigheden onaanvaardbaar (stap verder dan onrechtvaardig).

Enerzijds bestaat een positieve contractsvrijheid, daardoor kunnen we met anderen contracten aangaan.
Anderzijds bestaat een negatieve contractsvrijheid, dat wil zeggen dat we niet gedwongen kunnen worden om bijv. contracten aan te gaan. We kunnen zelf bepalen wanneer en wat we doen.

Je kan door de negatieve contractsvrijheid niet gedwongen worden om een contract aan te gaan, maar dat wil wegnemen dat onderhandelingen kunnen worden afgebroken.

A

Hoe verhoudt contractsvrijheid jegens aansprakelijkheid voor afgebroken onderhandelingen?
Het beperkt contractsvrijheid, aangezien je onderhandeling verbreekt, terwijl de wederpartij wel graag een contract wilde gaan. Waardoor je dus niet met iedereen een contract kan aangaan.

1 Baris/Riezenkamp (contractsvrijheid)
Rekening houden met de wederpartij door bij onderhandeling te treden rekening te houden met de redelijkheid en billijkheid.

2 Plas/Valburg (aansprakelijkheidsrecht)
Je kan afbreken, maar wel de kosten vergoeden. Dicht bij de overeenkomst en dan afbreken? Dan is het onaanvaardbaar, niet alleen de kosten vergoeden die zijn gemaakt door de wederpartij, maar ook de gederfde winst. Betalen wat de wederpartij als winst zou krijgen als de contract wel zou doorgaan.

3 CBB/JPO (contractsvrijheid)
Partijen kunnen onderhandelingen wel afbreken, maar indien het onaanvaardbaar is wordt er gekeken naar eventuele schadevergoeding (of gederfde winst).

Iedereen is vrij om af te breken > contractsvrijheid (3.6) tenzij uitzondering gerechtvaardigde vertrouwen, of andere omstandigheden onaanvaardbaar (stap verder dan onrechtvaardig).

Enerzijds bestaat een positieve contractsvrijheid, daardoor kunnen we met anderen contracten aangaan.
Anderzijds bestaat een negatieve contractsvrijheid, dat wil zeggen dat we niet gedwongen kunnen worden om bijv. contracten aan te gaan. We kunnen zelf bepalen wanneer en wat we doen.

Je kan door de negatieve contractsvrijheid niet gedwongen worden om een contract aan te gaan, maar dat wil wegnemen dat onderhandelingen kunnen worden afgebroken.

28
Q

Precontractuele fase (onderhandelingsfase)
Het uitgangspunt van een overeenkomst is aanbod en aanvaarding. Er ontstaat pas een overeenkomst op het moment dat het aanbod wordt aanvaard. Pas dan is de overeenkomst tot stand gekomen. Het kan echter zijn dat er al een overeenkomst ontstaat tijdens de precontractuele fase (de onderhandelingsfase). Er kan namelijk al een ‘rompovereenkomst’ zijn ontstaan.

Rompovereenkomst
Een rompovereenkomst is een overeenkomst die ontstaat wanneer er over de belangrijkste gedeelten is onderhandeld en akkoord is gegaan. Of er sprake is van een rompovereenkomst wordt beoordeeld aan de hand van twee dingen:
- In de eerste plaats moeten de punten waarover partijen het eens zijn, ten minste de essentialia van de overeenkomst omvatte. Er moet zodanig aan de bepaalbaarheidseis van art. 6:227 BW zijn voldaan dat hetgeen waar nog geen overeenstemming over is, kan worden ingevuld door middel van de wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW)

  • In de tweede plaats gaat het erom wat de BEDOELING van de partijen is. Dat wil zeggen dat nodig is dat partijen elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden zo mogen begrijpen, dat zij aan het tot dan toe bereikte onderhandelingsresultaat inderdaad reeds gebonden zijn. Daarbij wordt gekeken naar hetgeen wat wel en niet geregeld is, en of partijen het voornemen hebben om verder te onderhandelen.

Breekt een van de partijen de onderhandelingen over de laatste nog overgebleven punten af, nadat de rompovereenkomst tot stand is gekomen, dan kan de ander nakoming vorderen van de rompovereenkomst. In dat geval is er namelijk al een overeenkomst ontstaan. Het beginsel van de verbindende kracht brengt met zich mee dat men zich niet zomaar kan onttrekken aan de gebondenheid van een overeenkomst.

Afgebroken onderhandelingen
Wat gebeurt er wanneer er onderhandelingen worden afgebroken in het geval er nog geen sprake is van een rompovereenkomst? De HR heeft dit toegelicht in rechtspraak. De Hoge Raad heeft in het arrest Plas/Valburg aangegeven wat de eisen van de redelijkheid en billijkheid meebrengen, kijkend naar het stadium waarin de onderhandelingen verkeren.

Uit het arrest volgde dat er een stadium was waarin de onderhandelingen niet kunnen worden afgebroken. Dit arrest leidde tot een ruimere aansprakelijkheid in de precontractuele fase en verkleining van de contractsvrijheid. De Hoge Raad heeft in het arrest CBB/JPO nuanceringen aangebracht op de Plas/Valburg-doctrine. De Hoge Raad heeft in HR CBB/JPO een maatstaf ontwikkeld voor de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen. Het gaat om een ‘strenge en tot terughoudendheid nopende’ maatstaf.

CBB/JPO r.o. 3.6.
Hier wordt dus gezegd dat partijen in beginsel vrij zijn om de onderhandelingen af te breken zonder schadevergoedingsverplichting, tenzij dit (1) op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen of (2) op grond van andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. De contractsvrijheid staat met dit arrest dus weer voorop.
Daarbij moet wel rekening worden gehouden met a) de mate waarin en b) de wijze waarop de onderhandelingen worden afgebroken en c) of zich onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.

A

Precontractuele fase (onderhandelingsfase)
Het uitgangspunt van een overeenkomst is aanbod en aanvaarding. Er ontstaat pas een overeenkomst op het moment dat het aanbod wordt aanvaard. Pas dan is de overeenkomst tot stand gekomen. Het kan echter zijn dat er al een overeenkomst ontstaat tijdens de precontractuele fase (de onderhandelingsfase). Er kan namelijk al een ‘rompovereenkomst’ zijn ontstaan.

Rompovereenkomst
Een rompovereenkomst is een overeenkomst die ontstaat wanneer er over de belangrijkste gedeelten is onderhandeld en akkoord is gegaan. Of er sprake is van een rompovereenkomst wordt beoordeeld aan de hand van twee dingen:
- In de eerste plaats moeten de punten waarover partijen het eens zijn, ten minste de essentialia van de overeenkomst omvatte. Er moet zodanig aan de bepaalbaarheidseis van art. 6:227 BW zijn voldaan dat hetgeen waar nog geen overeenstemming over is, kan worden ingevuld door middel van de wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW)

  • In de tweede plaats gaat het erom wat de BEDOELING van de partijen is. Dat wil zeggen dat nodig is dat partijen elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden zo mogen begrijpen, dat zij aan het tot dan toe bereikte onderhandelingsresultaat inderdaad reeds gebonden zijn. Daarbij wordt gekeken naar hetgeen wat wel en niet geregeld is, en of partijen het voornemen hebben om verder te onderhandelen.

Breekt een van de partijen de onderhandelingen over de laatste nog overgebleven punten af, nadat de rompovereenkomst tot stand is gekomen, dan kan de ander nakoming vorderen van de rompovereenkomst. In dat geval is er namelijk al een overeenkomst ontstaan. Het beginsel van de verbindende kracht brengt met zich mee dat men zich niet zomaar kan onttrekken aan de gebondenheid van een overeenkomst.

Afgebroken onderhandelingen
Wat gebeurt er wanneer er onderhandelingen worden afgebroken in het geval er nog geen sprake is van een rompovereenkomst? De HR heeft dit toegelicht in rechtspraak. De Hoge Raad heeft in het arrest Plas/Valburg aangegeven wat de eisen van de redelijkheid en billijkheid meebrengen, kijkend naar het stadium waarin de onderhandelingen verkeren.

Uit het arrest volgde dat er een stadium was waarin de onderhandelingen niet kunnen worden afgebroken. Dit arrest leidde tot een ruimere aansprakelijkheid in de precontractuele fase en verkleining van de contractsvrijheid. De Hoge Raad heeft in het arrest CBB/JPO nuanceringen aangebracht op de Plas/Valburg-doctrine. De Hoge Raad heeft in HR CBB/JPO een maatstaf ontwikkeld voor de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen. Het gaat om een ‘strenge en tot terughoudendheid nopende’ maatstaf.

CBB/JPO r.o. 3.6.
Hier wordt dus gezegd dat partijen in beginsel vrij zijn om de onderhandelingen af te breken zonder schadevergoedingsverplichting, tenzij dit (1) op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen of (2) op grond van andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. De contractsvrijheid staat met dit arrest dus weer voorop.
Daarbij moet wel rekening worden gehouden met a) de mate waarin en b) de wijze waarop de onderhandelingen worden afgebroken en c) of zich onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.

29
Q

Afgebroken onderhandelingen:
- Essentialia stonden al vast; en
- partijen mochten, gezien hun uitspraken en gedragingen, ervan uitgaan dat ze aan het tot nu toe bereikte onderhandelingsresultaat gebonden zouden zijn
Dan:
Rompovereenkomst. Men moet nakomen.


Afgebroken onderhandelingen:
- Essentialia stonden niet vast > dan geen rompovereenkomst.

  • Het afbreken van onderhandelingen is NIET onaanvaardbaar wegens gerechtvaardigd vertrouwen bij de wederpartij. = geen verplichting tot dooronderhandelen voor partij die de onderhandelingen afbrak.
  • Het afbreken van onderhandelingen is onaanvaardbaar wegens gerechtvaardigd vertrouwen bij de wederpartij = verplichting tot dooronderhandelen voor partij die de onderhandelingen afbrak. Wederpartij kan als alternatief schadevergoeding vorderen.
A

Afgebroken onderhandelingen:
- Essentialia stonden al vast; en
- partijen mochten, gezien hun uitspraken en gedragingen, ervan uitgaan dat ze aan het tot nu toe bereikte onderhandelingsresultaat gebonden zouden zijn
Dan:
Rompovereenkomst. Men moet nakomen.


Afgebroken onderhandelingen:
- Essentialia stonden niet vast > dan geen rompovereenkomst.

  • Het afbreken van onderhandelingen is NIET onaanvaardbaar wegens gerechtvaardigd vertrouwen bij de wederpartij. = geen verplichting tot dooronderhandelen voor partij die de onderhandelingen afbrak.
  • Het afbreken van onderhandelingen is onaanvaardbaar wegens gerechtvaardigd vertrouwen bij de wederpartij = verplichting tot dooronderhandelen voor partij die de onderhandelingen afbrak. Wederpartij kan als alternatief schadevergoeding vorderen.
30
Q

4.1 De ondergrens
Het leerstuk van schijnvertegenwoordiging probeert uiteraard de pseudovertegenwoordigde te beschermen tegen derden die in zijn naam handelingen uitvoeren. Dus, als er helemaal geen band is tussen de pseudovertegenwoordigde en de onbevoegde vertegenwoordiger, dan geldt het risicobeginsel niet. Dit is dan ook de ondergrens voor het risicobeginsel (Veranlassungsprinzip).

Indien de vertegenwoordigde in de gegeven omstandigheden wel kon en had moeten handelen om de schijn te voorkomen, kan het risicobeginsel wel gelding hebben (Duldungsvollmacht/Anscheinsvollmacht).

Andere algemene grondslagen van risicotoedeling vullen het risicobeginsel nader aan. Het gaat hier om:
- Het profijtbeginsel: wie profijt heeft van een bepaalde rechtshandeling of aanstelling, draagt ook eerder het risico van volmachtsoverschrijding.

  • Het invloedbeginsel: Wie invloed kan uitoefenen op de pseudovertegenwoordiger (tussenpersoon), zal eerder gebonden worden voor diens rechtshandelingen.
  • Organisatierisico: partijen moeten hun organisatie zo inrichten dat zij onbevoegde vertegenwoordiging zo veel mogelijk voorkomen.
  • Voorkoming van misbruik: een partij moet niet de gelegenheid krijgen door ingewikkelde of schimmige constructies aan haar gebondenheid te ontkomen.

De volgende gezichtspunten spelen mee in de beoordeling van het hof of het risicobeginsel al dan niet van toepassing is:
- De aard van partijen:
Professionele partijen hebben meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op hun vertegenwoordigers en hebben ook profijt van vertegenwoordigers. Daarom dragen de professionele partijen eerder het risico dan particulieren.

  • De aard van de pseudovertegenwoordiger (tussenpersoon) en de inhoud van de door hem verrichte rechtshandeling:
    Naarmate de vertegenwoordiger een belangrijke rol speelt in het rechtsverkeer (notaris, advocaat, makelaar, etc,) zullen zijn handelingen sneller voor het risico van de pseudovertegenwoordigde komen. Het is wel van belang dat de pseudovertegenwoordiger een rechtshandeling verricht die in het maatschappelijk verkeer gezien mag worden als passend bij de aard en maatschappelijke functie van de pseudovertegenwoordigde.
  • De organisatie van de pseudovertegenwoordigde (achterman):
    Een organisatie waarbij de pseudovertegenwoordigde (achterman) meer gelegenheid biedt aan de pseudovertegenwoordiger om de schijnopwekkende omstandigheden te creëren, of tot gevolg heeft dat diens gedragingen niet worden voorkomen, draagt eerder het risico (vergelijkbaar met organisatierisico).
  • De functie die de pseudovertegenwoordiger (tussenpersoon) bekleedt binnen de organisatie:
    Naarmate het meer voor de hand ligt dat een bepaalde functionaris binnen de organisatie bepaalde rechtshandelingen mag verrichten, des te sneller komen schijnopwekkende omstandigheden voor risico van die organisatie.
  • De frequentie van de gedragingen van de vertegenwoordiger:
    Hoe vaker de pseudovertegenwoordiger al een gelijksoortige rechtshandeling heeft verricht voor de organisatie, des te meer aanleiding voor de organisatie om in te grijpen, als de vertegenwoordigde dit niet heeft gedaan draagt de vertegenwoordigde het risico.
  • De kennis die de wederpartij heeft of behoort te hebben van de wil van de pseudovertegenwoordigde om de rechtshandeling te verrichten:
    Het is relevant of de wederpartij weet of moet weten dat de pseudovertegenwoordigde zich niet in de rechtshandeling kan vinden. Bijvoorbeeld, een voorbehoud van instemming van de pseudovertegenwoordigde strekt ertoe te voorkomen dat de wederpartij erop vertrouwt dat de pseudovertegenwoordigde met de rechtshandeling al akkoord is. Als een pseudovertegenwoordigde deze bezwaren of voorbehouden heeft duidelijk gemaakt aan de wederpartij, zal de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet snel voor het risico van de pseudovertegenwoordigde komen.

De grondslagen van het risicobeginsel en de daaruit voortvloeiende gezichtspunten.
De risicotoedeling vindt haar grondslag steeds in de verkeersopvatting. Het gaat dus om de vraag of een bepaald gewekt vertrouwen in de gegeven omstandigheden naar verkeersopvatting voor risico van de vertegenwoordigde (achterman) moet komen.

A

4.1 De ondergrens
Het leerstuk van schijnvertegenwoordiging probeert uiteraard de pseudovertegenwoordigde te beschermen tegen derden die in zijn naam handelingen uitvoeren. Dus, als er helemaal geen band is tussen de pseudovertegenwoordigde en de onbevoegde vertegenwoordiger, dan geldt het risicobeginsel niet. Dit is dan ook de ondergrens voor het risicobeginsel (Veranlassungsprinzip).

Indien de vertegenwoordigde in de gegeven omstandigheden wel kon en had moeten handelen om de schijn te voorkomen, kan het risicobeginsel wel gelding hebben (Duldungsvollmacht/Anscheinsvollmacht).
| De grondslagen van het risicobeginsel en de daaruit voortvloeiende gezichtspunten.
De risicotoedeling vindt haar grondslag steeds in de verkeersopvatting. Het gaat dus om de vraag of een bepaald gewekt vertrouwen in de gegeven omstandigheden naar verkeersopvatting voor risico van de vertegenwoordigde (achterman) moet komen.

Andere algemene grondslagen van risicotoedeling vullen het risicobeginsel nader aan. Het gaat hier om:
- Het profijtbeginsel: wie profijt heeft van een bepaalde rechtshandeling of aanstelling, draagt ook eerder het risico van volmachtsoverschrijding.

  • Het invloedbeginsel: Wie invloed kan uitoefenen op de pseudovertegenwoordiger (tussenpersoon), zal eerder gebonden worden voor diens rechtshandelingen.
  • Organisatierisico: partijen moeten hun organisatie zo inrichten dat zij onbevoegde vertegenwoordiging zo veel mogelijk voorkomen.
  • Voorkoming van misbruik: een partij moet niet de gelegenheid krijgen door ingewikkelde of schimmige constructies aan haar gebondenheid te ontkomen.

De volgende gezichtspunten spelen mee in de beoordeling van het hof of het risicobeginsel al dan niet van toepassing is:
- De aard van partijen:
Professionele partijen hebben meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op hun vertegenwoordigers en hebben ook profijt van vertegenwoordigers. Daarom dragen de professionele partijen eerder het risico dan particulieren.

  • De aard van de pseudovertegenwoordiger (tussenpersoon) en de inhoud van de door hem verrichte rechtshandeling:
    Naarmate de vertegenwoordiger een belangrijke rol speelt in het rechtsverkeer (notaris, advocaat, makelaar, etc,) zullen zijn handelingen sneller voor het risico van de pseudovertegenwoordigde komen. Het is wel van belang dat de pseudovertegenwoordiger een rechtshandeling verricht die in het maatschappelijk verkeer gezien mag worden als passend bij de aard en maatschappelijke functie van de pseudovertegenwoordigde.
  • De organisatie van de pseudovertegenwoordigde (achterman):
    Een organisatie waarbij de pseudovertegenwoordigde (achterman) meer gelegenheid biedt aan de pseudovertegenwoordiger om de schijnopwekkende omstandigheden te creëren, of tot gevolg heeft dat diens gedragingen niet worden voorkomen, draagt eerder het risico (vergelijkbaar met organisatierisico).
  • De functie die de pseudovertegenwoordiger (tussenpersoon) bekleedt binnen de organisatie:
    Naarmate het meer voor de hand ligt dat een bepaalde functionaris binnen de organisatie bepaalde rechtshandelingen mag verrichten, des te sneller komen schijnopwekkende omstandigheden voor risico van die organisatie.
  • De frequentie van de gedragingen van de vertegenwoordiger:
    Hoe vaker de pseudovertegenwoordiger al een gelijksoortige rechtshandeling heeft verricht voor de organisatie, des te meer aanleiding voor de organisatie om in te grijpen, als de vertegenwoordigde dit niet heeft gedaan draagt de vertegenwoordigde het risico.
  • De kennis die de wederpartij heeft of behoort te hebben van de wil van de pseudovertegenwoordigde om de rechtshandeling te verrichten:
    Het is relevant of de wederpartij weet of moet weten dat de pseudovertegenwoordigde zich niet in de rechtshandeling kan vinden. Bijvoorbeeld, een voorbehoud van instemming van de pseudovertegenwoordigde strekt ertoe te voorkomen dat de wederpartij erop vertrouwt dat de pseudovertegenwoordigde met de rechtshandeling al akkoord is. Als een pseudovertegenwoordigde deze bezwaren of voorbehouden heeft duidelijk gemaakt aan de wederpartij, zal de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet snel voor het risico van de pseudovertegenwoordigde komen.
31
Q

HR Kribbebijter
Relevantie: Onder het vertegenwoordigingsbegrip vallen twee ‘soorten’ vertegenwoordiging: de onmiddellijke en de middellijke vertegenwoordiging.
* Onmiddellijke vertegenwoordiging houdt in dat het handelen van de tussenpersoon als handelen van de achterman geldt. De tussenpersoon handelt in naam van de achterman. Dit is het geval bij bijvoorbeeld een volmacht (art. 3:60 BW). Of er sprake is van ‘onmiddellijke vertegenwoordiging’ wordt beoordeeld aan de hand van het Kribbebijter-criterium.
* Middellijke vertegenwoordiging houdt in dat de tussenpersoon in eigen naam handelt, maar voor rekening van de achterman. De door de tussenpersoon verrichte handeling is zijn eigen handeling, maar heeft rechtsgevolgen voor de principaal. De rechtsgevolgen treden voor de achterman in, als de tussenpersoon bevoegd was om voor rekening van de achterman te handelen.
In dit arrest is het ‘Kribbebijter-criterium’ ontstaan: hiermee wordt beoordeeld of een persoon iemand anders heeft vertegenwoordigd, of dat de persoon in eigen naam heeft gehandeld.

Relevante feiten: er zijn 3 belangrijke partijen.
* Stolte, de wederpartij, hij heeft een paard aangeboden.
* Schiphoff, de tussenpersoon, hij is een commissionair die paarden koopt en verkoopt.
* Lörsch, de achterman, hij is een Duitse meneer die een paard wil kopen.

Schiphoff koopt in opdracht van de Duitser Lörsch een paard van Stolte voor ƒ 7600,-. Stolte verkoopt het paard onder de garantie ‘goed, eerlijk en braaf, en vrij van enig kwaad’. Na de levering wordt geconstateerd dat het paard een kribbebijter is, een paard dat de slechte gewoonte heeft in zijn ruif of kribbe te bijten. Het paard blijkt totaal ongeschikt te zijn. Schiphoff vordert schadevergoeding van Stolte, op grond van wanprestatie. Stolte beweert dat Schiphoff geen contractspartij is, en daarom geen schadevergoeding kan vorderen.

Rechtsvraag: Er zijn 2 rechtsvragen:
1. Heeft Schiphoff jegens Stolte in eigen naam opgetreden? Dus: wie is de partij bij de koopovereenkomst?
2. Indien de opdrachtgever geen partij is bij de contractuele verhouding, kan de tussenpersoon dan in geval van wanprestatie van de wederpartij, vergoeding vorderen van de schade die de opdrachtgever heeft geleden?
Beoordeling door de Hoge Raad
1. Het gaat dus om de (feitelijke) vraag wie partij is bij de koopovereenkomst. Beslissend is volgens de HR ‘ wat de tussenpersoon en de derde jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden’ (= Kribbebijter-criterium). Het gaat dus om de intentie en de subjectieve bedoelingen van de partijen. Verder plaatst de Hoge Raad twee opmerkingen over deze casus:
* Het feit dat de wederpartij wist dat de tussenpersoon handelt ten behoeve van een achterman, neemt niet weg dat de tussenpersoon in eigen naam kan handelen.
* Het hof mocht in dit geval betekenis toekennen aan het feit dat Schiphoff een commissionair was, en dat een commissionair naar gewoon spraakgebruik een tussenpersoon is die in het algemeen in eigen naam koopt en verkoopt. Schiphoff is dus de wederpartij van Stolte, niet Lörsch. Er is hier dus sprake van middellijke vertegenwoordiging.

  1. De Hoge Raad geeft als rechtsregel, dat een contractspartij die ten behoeve van een opdrachtgever een overeenkomst sluit, ten behoeve van de opdrachtgever de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten geldend kan maken (zie noot punt 2). Het maakt in beginsel niet uit of de schade wordt geleden in eigen vermogen, of dat de vordering wordt ingesteld om de schade vergoed te krijgen voor haar opdrachtgever.
A

HR Kribbebijter
Relevantie: Onder het vertegenwoordigingsbegrip vallen twee ‘soorten’ vertegenwoordiging: de onmiddellijke en de middellijke vertegenwoordiging.
* Onmiddellijke vertegenwoordiging houdt in dat het handelen van de tussenpersoon als handelen van de achterman geldt. De tussenpersoon handelt in naam van de achterman. Dit is het geval bij bijvoorbeeld een volmacht (art. 3:60 BW). Of er sprake is van ‘onmiddellijke vertegenwoordiging’ wordt beoordeeld aan de hand van het Kribbebijter-criterium.
* Middellijke vertegenwoordiging houdt in dat de tussenpersoon in eigen naam handelt, maar voor rekening van de achterman. De door de tussenpersoon verrichte handeling is zijn eigen handeling, maar heeft rechtsgevolgen voor de principaal. De rechtsgevolgen treden voor de achterman in, als de tussenpersoon bevoegd was om voor rekening van de achterman te handelen.
In dit arrest is het ‘Kribbebijter-criterium’ ontstaan: hiermee wordt beoordeeld of een persoon iemand anders heeft vertegenwoordigd, of dat de persoon in eigen naam heeft gehandeld.

Relevante feiten: er zijn 3 belangrijke partijen.
* Stolte, de wederpartij, hij heeft een paard aangeboden.
* Schiphoff, de tussenpersoon, hij is een commissionair die paarden koopt en verkoopt.
* Lörsch, de achterman, hij is een Duitse meneer die een paard wil kopen.

Schiphoff koopt in opdracht van de Duitser Lörsch een paard van Stolte voor ƒ 7600,-. Stolte verkoopt het paard onder de garantie ‘goed, eerlijk en braaf, en vrij van enig kwaad’. Na de levering wordt geconstateerd dat het paard een kribbebijter is, een paard dat de slechte gewoonte heeft in zijn ruif of kribbe te bijten. Het paard blijkt totaal ongeschikt te zijn. Schiphoff vordert schadevergoeding van Stolte, op grond van wanprestatie. Stolte beweert dat Schiphoff geen contractspartij is, en daarom geen schadevergoeding kan vorderen.

Rechtsvraag: Er zijn 2 rechtsvragen:
1. Heeft Schiphoff jegens Stolte in eigen naam opgetreden? Dus: wie is de partij bij de koopovereenkomst?
2. Indien de opdrachtgever geen partij is bij de contractuele verhouding, kan de tussenpersoon dan in geval van wanprestatie van de wederpartij, vergoeding vorderen van de schade die de opdrachtgever heeft geleden?
Beoordeling door de Hoge Raad
1. Het gaat dus om de (feitelijke) vraag wie partij is bij de koopovereenkomst. Beslissend is volgens de HR ‘ wat de tussenpersoon en de derde jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden’ (= Kribbebijter-criterium). Het gaat dus om de intentie en de subjectieve bedoelingen van de partijen. Verder plaatst de Hoge Raad twee opmerkingen over deze casus:
* Het feit dat de wederpartij wist dat de tussenpersoon handelt ten behoeve van een achterman, neemt niet weg dat de tussenpersoon in eigen naam kan handelen.
* Het hof mocht in dit geval betekenis toekennen aan het feit dat Schiphoff een commissionair was, en dat een commissionair naar gewoon spraakgebruik een tussenpersoon is die in het algemeen in eigen naam koopt en verkoopt. Schiphoff is dus de wederpartij van Stolte, niet Lörsch. Er is hier dus sprake van middellijke vertegenwoordiging.

  1. De Hoge Raad geeft als rechtsregel, dat een contractspartij die ten behoeve van een opdrachtgever een overeenkomst sluit, ten behoeve van de opdrachtgever de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten geldend kan maken (zie noot punt 2). Het maakt in beginsel niet uit of de schade wordt geleden in eigen vermogen, of dat de vordering wordt ingesteld om de schade vergoed te krijgen voor haar opdrachtgever.
32
Q

HR Globe/Provincie Groningen
Relevantie: Een gevolmachtigde die buiten zijn volmacht optreedt, is aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 3:70 BW). Het kan echter voor een schuldeiser gunstiger zijn om niet de werknemer aan te spreken voor de schade, maar de werkgever. Vaak is de werkgever vermogender dan de werknemer en biedt de werkgever dus meer verhaal voor de schade. De vraag in dit arrest is of het enkel onbevoegd vertegenwoordigen door een werknemer gekwalificeerd kan worden als onrechtmatige daad, of beter gezegd als onrechtmatig handelen. Als het onbevoegd handelen van de vertegenwoordiger namelijk gekwalificeerd kan worden als ‘onrechtmatig’, dan zal de werkgever aansprakelijk zijn voor de schade ex art. 6:170 BW.

Relevante feiten: er zijn drie belangrijke partijen:
- K. van der Tuin: een medewerker van de Provincie Groningen
- De Slingerij (nu: de Globe): het reisbureau
- De Provincie Groningen
K. van der Tuin heeft voor een aantal werknemers van de Provincie een meerdaagse studiereis naar de EG in Brussel geboekt bij De Slingerij. Kort voor vertrek wordt de reis geannuleerd door K. van der Tuin. Hij blijkt niet bevoegd te zijn om een reis te boeken. De Provincie heeft geen schijn van bevoegdheid van de tussenpersoon gewekt en de Provincie is niet gebonden aan de overeenkomst (zie art. 3:61 lid 2 BW).
De Slingerij beargumenteert dat het handelen van K. van der Tuin onrechtmatig is en vordert schadevergoeding van de werkgever (de Provincie) op grond van het onrechtmatig handelen van de medewerker, waarvoor de werkgever aansprakelijk is (art. 6:170 BW).

Rechtsvraag: Is het onbevoegd vertegenwoordigen van een werknemer te kwalificeren als een onrechtmatige daad, en is daardoor de werkgever aansprakelijk voor de schade ex art. 6:170 BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat “het onbevoegdelijk handelen in naam van een ander slechts als onrechtmatig kan worden aangemerkt indien het geschiedt op een wijze die gepaard gaat met omstandigheden, waaruit voortvloeit dat het optreden van de onbevoegde vertegenwoordiger in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.”

Met andere woorden: het enkele onbevoegd vertegenwoordigen kwalificeert dus niet automatisch als een onrechtmatige daad. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, bijvoorbeeld dat de tussenpersoon opzettelijk zijn bevoegdheid te buiten gaat en de achterman dit weet.

A

HR Globe/Provincie Groningen
Relevantie: Een gevolmachtigde die buiten zijn volmacht optreedt, is aansprakelijk voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 3:70 BW). Het kan echter voor een schuldeiser gunstiger zijn om niet de werknemer aan te spreken voor de schade, maar de werkgever. Vaak is de werkgever vermogender dan de werknemer en biedt de werkgever dus meer verhaal voor de schade. De vraag in dit arrest is of het enkel onbevoegd vertegenwoordigen door een werknemer gekwalificeerd kan worden als onrechtmatige daad, of beter gezegd als onrechtmatig handelen. Als het onbevoegd handelen van de vertegenwoordiger namelijk gekwalificeerd kan worden als ‘onrechtmatig’, dan zal de werkgever aansprakelijk zijn voor de schade ex art. 6:170 BW.

Relevante feiten: er zijn drie belangrijke partijen:
- K. van der Tuin: een medewerker van de Provincie Groningen
- De Slingerij (nu: de Globe): het reisbureau
- De Provincie Groningen
K. van der Tuin heeft voor een aantal werknemers van de Provincie een meerdaagse studiereis naar de EG in Brussel geboekt bij De Slingerij. Kort voor vertrek wordt de reis geannuleerd door K. van der Tuin. Hij blijkt niet bevoegd te zijn om een reis te boeken. De Provincie heeft geen schijn van bevoegdheid van de tussenpersoon gewekt en de Provincie is niet gebonden aan de overeenkomst (zie art. 3:61 lid 2 BW).
De Slingerij beargumenteert dat het handelen van K. van der Tuin onrechtmatig is en vordert schadevergoeding van de werkgever (de Provincie) op grond van het onrechtmatig handelen van de medewerker, waarvoor de werkgever aansprakelijk is (art. 6:170 BW).

Rechtsvraag: Is het onbevoegd vertegenwoordigen van een werknemer te kwalificeren als een onrechtmatige daad, en is daardoor de werkgever aansprakelijk voor de schade ex art. 6:170 BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat “het onbevoegdelijk handelen in naam van een ander slechts als onrechtmatig kan worden aangemerkt indien het geschiedt op een wijze die gepaard gaat met omstandigheden, waaruit voortvloeit dat het optreden van de onbevoegde vertegenwoordiger in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.”

Met andere woorden: het enkele onbevoegd vertegenwoordigen kwalificeert dus niet automatisch als een onrechtmatige daad. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, bijvoorbeeld dat de tussenpersoon opzettelijk zijn bevoegdheid te buiten gaat en de achterman dit weet.

33
Q

HR CBB/JPO
Relevantie: Voorop staat de contractsvrijheid van partijen: partijen mogen overeenkomsten sluiten waarover zij willen en met wie zij willen. Verder mogen zij zich in beginsel ook terugtrekken als onderhandelingen mislukken. Er zijn echter gevallen waarin het onaanvaardbaar is om de onderhandelingen af te breken. Dit arrest heeft betrekking op de precontractuele aansprakelijkheid: dat wil zeggen de schadevergoedingsplicht na het afbreken van onderhandelingen en in het bijzonder de maatstaf voor de omvang van de schadevergoeding.

Relevante feiten: JPO Projecten B.V. (JPO) voert besprekingen met de gemeente Arnhem over de aankoop van een perceel bouwgrond. Eén van de percelen is bestemd voor Centraal Bureau Bouwtoezicht B.V. (CBB). Zij wil een kantoorgebouw ontwikkelen op dit perceel. JPO zou de grond trachten te verwerven van de gemeente Arnhem, om deze vervolgens door te leveren aan CBB. Object van bespreking vormen onder meer de prijs per vierkante meter grond, het aantal vierkante meters vloeroppervlak dat beschikbaar zou zijn voor CBB en de omstandigheid dat het vigerende bestemmingplan niet voorziet in kantoorbouw op de betreffende locatie.

De gemeente Arnhem heeft op 6 september 1999 een aanbod gedaan voor ƒ 440,- per m2 en een maximaal vloeroppervlak van 6.600 m2. CBB ging hiermee akkoord. JPO schrijft de gemeente echter dat er nog onduidelijkheid is over het aantal te realiseren vierkante meters bruto vloeroppervlak. CBB heeft op voorstel van JPO in december 1999 een architectenbureau ingeschakeld. Omdat een definitieve grondaanbieding door de gemeente uitblijft, wendt CBB zich bij brief van 2 maart 2000 rechtstreeks tot B&W van Arnhem voor een grondtransactie. JPO geeft aan dat deze interventie de besprekingen met de gemeente nadelig heeft beïnvloed. CBB vraagt om een definitieve datum en dreigt het honorarium te verlagen ten gevolge van vertraging. JPO geeft aan dat het overleg met de gemeente is afgerond en dat zij op korte termijn definitieve grondaanbieding tegemoet kan zien. CBB deelt JPO mee niet meer te willen samenwerken en CBB verwerft rechtstreeks de bouwgrond van de gemeente.
* CBB vordert schadevergoeding (hogere grondprijs, gestegen bouwkosten) van JPO voor het lange wachten en onder meer omdat JPO CBB onjuist zou hebben voorgelicht over een aantal zaken.
* In reconventie vordert JPO een verklaring voor recht dat tussen partijen een overeenkomst bestaat en nakoming van die overeenkomst. Subsidiair vordert JPO een verklaring dat CBB onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen in de eindfase af te breken.

De rechtbank en het hof hebben de vordering van CBB afgewezen en hebben het afbreken van de onderhandelingen als onrechtmatig geoordeeld. CBB komt in cassatie op tegen de verplichting tot schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen. Daarbij voeren zij aan dat schadevergoeding pas verplicht is indien het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar is, en dat vergoeding van positief contractsbelang alleen aan de orde is bij gerechtvaardigd vertrouwen dat de overeenkomst tot stand zou komen.

Rechtsvraag: Wanneer kan er gesproken worden van onrechtmatig handelen bij voortijdig afbreken van onderhandelingen?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad geeft een maatstaaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen: Ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – is vrij om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in de totstandkoming van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.

Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt aan het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Ook van belang kan zijn of zich in de loop van onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen onderzoek heeft gedaan naar eventueel gerechtvaardigd vertrouwen bij JPO over de totstandkoming van de overeenkomst. Ook heeft het hof nagelaten te onderzoeken of het afbreken van de onderhandelingen door CBB onaanvaardbaar was.

Let op: de Hoge Raad geeft aan dat dit een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf is.

A

HR CBB/JPO
Relevantie: Voorop staat de contractsvrijheid van partijen: partijen mogen overeenkomsten sluiten waarover zij willen en met wie zij willen. Verder mogen zij zich in beginsel ook terugtrekken als onderhandelingen mislukken. Er zijn echter gevallen waarin het onaanvaardbaar is om de onderhandelingen af te breken. Dit arrest heeft betrekking op de precontractuele aansprakelijkheid: dat wil zeggen de schadevergoedingsplicht na het afbreken van onderhandelingen en in het bijzonder de maatstaf voor de omvang van de schadevergoeding.

Relevante feiten: JPO Projecten B.V. (JPO) voert besprekingen met de gemeente Arnhem over de aankoop van een perceel bouwgrond. Eén van de percelen is bestemd voor Centraal Bureau Bouwtoezicht B.V. (CBB). Zij wil een kantoorgebouw ontwikkelen op dit perceel. JPO zou de grond trachten te verwerven van de gemeente Arnhem, om deze vervolgens door te leveren aan CBB. Object van bespreking vormen onder meer de prijs per vierkante meter grond, het aantal vierkante meters vloeroppervlak dat beschikbaar zou zijn voor CBB en de omstandigheid dat het vigerende bestemmingplan niet voorziet in kantoorbouw op de betreffende locatie.

De gemeente Arnhem heeft op 6 september 1999 een aanbod gedaan voor ƒ 440,- per m2 en een maximaal vloeroppervlak van 6.600 m2. CBB ging hiermee akkoord. JPO schrijft de gemeente echter dat er nog onduidelijkheid is over het aantal te realiseren vierkante meters bruto vloeroppervlak. CBB heeft op voorstel van JPO in december 1999 een architectenbureau ingeschakeld. Omdat een definitieve grondaanbieding door de gemeente uitblijft, wendt CBB zich bij brief van 2 maart 2000 rechtstreeks tot B&W van Arnhem voor een grondtransactie. JPO geeft aan dat deze interventie de besprekingen met de gemeente nadelig heeft beïnvloed. CBB vraagt om een definitieve datum en dreigt het honorarium te verlagen ten gevolge van vertraging. JPO geeft aan dat het overleg met de gemeente is afgerond en dat zij op korte termijn definitieve grondaanbieding tegemoet kan zien. CBB deelt JPO mee niet meer te willen samenwerken en CBB verwerft rechtstreeks de bouwgrond van de gemeente.
* CBB vordert schadevergoeding (hogere grondprijs, gestegen bouwkosten) van JPO voor het lange wachten en onder meer omdat JPO CBB onjuist zou hebben voorgelicht over een aantal zaken.
* In reconventie vordert JPO een verklaring voor recht dat tussen partijen een overeenkomst bestaat en nakoming van die overeenkomst. Subsidiair vordert JPO een verklaring dat CBB onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen in de eindfase af te breken.

De rechtbank en het hof hebben de vordering van CBB afgewezen en hebben het afbreken van de onderhandelingen als onrechtmatig geoordeeld. CBB komt in cassatie op tegen de verplichting tot schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen. Daarbij voeren zij aan dat schadevergoeding pas verplicht is indien het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar is, en dat vergoeding van positief contractsbelang alleen aan de orde is bij gerechtvaardigd vertrouwen dat de overeenkomst tot stand zou komen.

Rechtsvraag: Wanneer kan er gesproken worden van onrechtmatig handelen bij voortijdig afbreken van onderhandelingen?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad geeft een maatstaaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen: Ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – is vrij om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in de totstandkoming van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.

Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt aan het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Ook van belang kan zijn of zich in de loop van onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen onderzoek heeft gedaan naar eventueel gerechtvaardigd vertrouwen bij JPO over de totstandkoming van de overeenkomst. Ook heeft het hof nagelaten te onderzoeken of het afbreken van de onderhandelingen door CBB onaanvaardbaar was.

Let op: de Hoge Raad geeft aan dat dit een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf is.

34
Q

HR ING/Bera
Relevantie: In beginsel is de achterman niet gebonden bij onbevoegd handelen van de vertegenwoordiger. Dit kan echter anders zijn wanneer er is voldaan aan de vereisten van art. 3:61 lid 2 BW. Er moet dan sprake zijn van (1) gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij op een toereikende volmacht en (2) het toedoenbeginsel. Er is dus handelen vereist van de achterman. De Hoge Raad bepaalt echter in dit arrest dat ook feiten en omstandigheden die voor rekening van de achterman komen, kunnen leiden tot gerechtvaardigd vertrouwen op de schijn van volmacht.

Relevante feiten: Bera Holding is opgericht door Berner en Ramkalup. Berner is als enige bevoegd Bera te vertegenwoordigen. Berner heeft bij ING een bankrekening geopend met een daaraan gekoppelde depositorekening. De bankafschriften werden steeds verstuurd aan het adres van in Nederland gevestigde vennootschappen waarin M. Ramkalup de zeggenschap heeft. Ramkalup heeft toen ING opdracht gegeven om in totaal een bedrag van €210.000 af te schrijven van Bera Holding, naar vennootschappen van Ramkalup. Omdat er nooit klachten waren over de door M. Ramkalup gegeven opdrachten was men bij ING Bank in de overtuiging dat Ramkalup bevoegd was om op te treden namens BERA Holding.

Bera Holding vordert een verklaring voor recht dat ING in strijd met de overeenkomst, immers zonder daartoe opdracht te hebben gekregen van een daartoe bevoegde vertegenwoordiger van Bera Holding, €210.000 euro heeft overgemaakt op bankrekeningen ten gunste van Ramkalup.

Rechtsvraag: mag een derde (ING) gerechtvaardigd erop vertrouwen dat gevolmachtigde (Ramkalup) de achterman (Bera) bevoegd vertegenwoordigt, ook al ‘doet’ de achterman niets?

Beoordeling door de Hoge Raad: de rechtbank en het hof hebben de vordering toegewezen, omdat de achterman ‘niets deed’. Daarmee is dus niet voldaan aan het toedoenbeginsel van art. 3:61 lid 2 BW. Er was geen opwekte schijn door de achterman.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de door ING aangevoerde stellingen moet uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval ING gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een volmacht op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van Bera Holding komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. In het geding staat vast dat Ramkalup bij Bera Holding was betrokken. Voorts is van belang dat de bankafschriften van deze rekeningen op verzoek van Bera Holding naar het bedrijfsadres van Ramkalup werden verzonden. Dit laatste kan niet leiden tot het oordeel dat ING ermee rekening moest houden dat Bera Holding met vertraging van de bankafschriften kennis zou nemen. Het feit dat Bera Holding zelf opdracht heeft gegeven die afschriften naar het bedrijfsadres van Ramkalup te zenden leidt ertoe dat deze vertraging voor haar risico komt. Het hof had in zijn beoordeling ook moeten betrekken dat Bera Holding niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de gewraakte overschrijvingen, met de daaraan volgens ING verbonden rechtsgevolgen.

Het arrest van het hof waarin ING werd veroordeeld wordt vernietigd. Bera Holding ‘verliest’ omdat de feiten en omstandigheden waaruit het gerechtvaardigd vertrouwen van ING is ontstaan voor rekening van Bera Holding komen.

A

HR ING/Bera
Relevantie: In beginsel is de achterman niet gebonden bij onbevoegd handelen van de vertegenwoordiger. Dit kan echter anders zijn wanneer er is voldaan aan de vereisten van art. 3:61 lid 2 BW. Er moet dan sprake zijn van (1) gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij op een toereikende volmacht en (2) het toedoenbeginsel. Er is dus handelen vereist van de achterman. De Hoge Raad bepaalt echter in dit arrest dat ook feiten en omstandigheden die voor rekening van de achterman komen, kunnen leiden tot gerechtvaardigd vertrouwen op de schijn van volmacht.

Relevante feiten: Bera Holding is opgericht door Berner en Ramkalup. Berner is als enige bevoegd Bera te vertegenwoordigen. Berner heeft bij ING een bankrekening geopend met een daaraan gekoppelde depositorekening. De bankafschriften werden steeds verstuurd aan het adres van in Nederland gevestigde vennootschappen waarin M. Ramkalup de zeggenschap heeft. Ramkalup heeft toen ING opdracht gegeven om in totaal een bedrag van €210.000 af te schrijven van Bera Holding, naar vennootschappen van Ramkalup. Omdat er nooit klachten waren over de door M. Ramkalup gegeven opdrachten was men bij ING Bank in de overtuiging dat Ramkalup bevoegd was om op te treden namens BERA Holding.

Bera Holding vordert een verklaring voor recht dat ING in strijd met de overeenkomst, immers zonder daartoe opdracht te hebben gekregen van een daartoe bevoegde vertegenwoordiger van Bera Holding, €210.000 euro heeft overgemaakt op bankrekeningen ten gunste van Ramkalup.

Rechtsvraag: mag een derde (ING) gerechtvaardigd erop vertrouwen dat gevolmachtigde (Ramkalup) de achterman (Bera) bevoegd vertegenwoordigt, ook al ‘doet’ de achterman niets?

Beoordeling door de Hoge Raad: de rechtbank en het hof hebben de vordering toegewezen, omdat de achterman ‘niets deed’. Daarmee is dus niet voldaan aan het toedoenbeginsel van art. 3:61 lid 2 BW. Er was geen opwekte schijn door de achterman.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de door ING aangevoerde stellingen moet uitgangspunt zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval ING gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een volmacht op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van Bera Holding komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. In het geding staat vast dat Ramkalup bij Bera Holding was betrokken. Voorts is van belang dat de bankafschriften van deze rekeningen op verzoek van Bera Holding naar het bedrijfsadres van Ramkalup werden verzonden. Dit laatste kan niet leiden tot het oordeel dat ING ermee rekening moest houden dat Bera Holding met vertraging van de bankafschriften kennis zou nemen. Het feit dat Bera Holding zelf opdracht heeft gegeven die afschriften naar het bedrijfsadres van Ramkalup te zenden leidt ertoe dat deze vertraging voor haar risico komt. Het hof had in zijn beoordeling ook moeten betrekken dat Bera Holding niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de gewraakte overschrijvingen, met de daaraan volgens ING verbonden rechtsgevolgen.

Het arrest van het hof waarin ING werd veroordeeld wordt vernietigd. Bera Holding ‘verliest’ omdat de feiten en omstandigheden waaruit het gerechtvaardigd vertrouwen van ING is ontstaan voor rekening van Bera Holding komen.