Verbintenissenrecht w4 + arresten Flashcards

1
Q

de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
verhouding tot onredelijk bezwarende algemene voorwaarden
- zie art. 6:233 aanhef sub a BW
- beperking art. 6:235 lid 1 BW: niet voor grote ondernemingen.
Kleine ondernemingen: ‘reflexwerking’ zwarte en grijze lijsten ex art. 6:236 resp. 6:237 BW

  • Sluit beroep op art. 6:248 lid 2 BW niet uit.
    Indien art. 6:233 niet van toepassing, dan art. 6:248 lid 2 of 3:40 lid 1 BW.

Verschillen met art. 6:248 lid 2 BW:
- Toetsmoment art. 6:233 sub a is sluiten ovk, Bij art. 6:248 lid 2 BW gaat het om de uitoefening van het beding.

  • Toetsingsmaatstaf art. 6:233 sub a is relatief abstract;
    Bij art. 6:248 lid 2 BW beoordeling gevolgen beding in dit geval.
  • Rechtsgevolg: vernietiging bij art. 6:233 sub a.
    Bij art. 6:248 BW slechts beroep op beding in voorliggend geval.
A

de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
verhouding tot onredelijk bezwarende algemene voorwaarden
- zie art. 6:233 aanhef sub a BW
- beperking art. 6:235 lid 1 BW: niet voor grote ondernemingen.
Kleine ondernemingen: ‘reflexwerking’ zwarte en grijze lijsten ex art. 6:236 resp. 6:237 BW

  • Sluit beroep op art. 6:248 lid 2 BW niet uit.
    Indien art. 6:233 niet van toepassing, dan art. 6:248 lid 2 of 3:40 lid 1 BW.

Verschillen met art. 6:248 lid 2 BW:
- Toetsmoment art. 6:233 sub a is sluiten ovk, Bij art. 6:248 lid 2 BW gaat het om de uitoefening van het beding.

  • Toetsingsmaatstaf art. 6:233 sub a is relatief abstract;
    Bij art. 6:248 lid 2 BW beoordeling gevolgen beding in dit geval.
  • Rechtsgevolg: vernietiging bij art. 6:233 sub a.
    Bij art. 6:248 BW slechts beroep op beding in voorliggend geval.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stappenplan art. 6:258 BW

Art. 6:258 jo. art. 6:248 lid 2 BW
1 Onvoorziene omstandigheden
- kijken in contract, staat het niet opgenomen, uitleggen aan de hand van Haviltex (redelijkerwijze wat partijen van elkaar mochten verwachten)
2 Terughoudendheid op grond van art. 6:248 lid 2 BW ‘onaanvaardbaar’
3- risicosfeer van degene die zich op onvoorziene omstandigheden beroept (art. 6:258 lid 2 BW)

Onvoorziene omstandigheden zijn een onderdeel van redelijkheid en billijkheid (lex specialis)

A

Stappenplan art. 6:258 BW

Art. 6:258 jo. art. 6:248 lid 2 BW
1 Onvoorziene omstandigheden
- kijken in contract, staat het niet opgenomen, uitleggen aan de hand van Haviltex (redelijkerwijze wat partijen van elkaar mochten verwachten)
2 Terughoudendheid op grond van art. 6:248 lid 2 BW ‘onaanvaardbaar’
3- risicosfeer van degene die zich op onvoorziene omstandigheden beroept (art. 6:258 lid 2 BW)

Onvoorziene omstandigheden zijn een onderdeel van redelijkheid en billijkheid (lex specialis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nu spelen de grote prijsstijgingen door de oorlog in Oekraïne Bennani parten. Zij was daarover niets overeengekomen met haar afnemers, terwijl zij zelf nu wel veel hogere inkoopprijzen moet voldoen aan haar eigen leveranciers. Zij vreest hierdoor voor grote schade. Wat Bennani betreft is deze situatie vergelijkbaar met haar probleem dat ontstond door de Coronamaatregelen, dus overweegt zij een procedure te starten, met als insteek dat haar afnemers haar niet aan de overeengekomen prijs zullen kunnen houden.

a. Ter voorbereiding op deze werkgroep heb je de beschouwing ‘Oorlog en Contractenrecht’ van C.E. Drion gelezen. Denk je dat hij, desgevraagd, zou aangeven dat hij verwacht dat Bennani in de door haar voorgenomen procedure door de rechter in het gelijk zal worden gesteld? Waarom vindt hij dat?

Hij vindt dat doordat de Hoge Raad op deze terreinen bij wege van vaste en langjarige jurisprudentie de feitenrechter tot aanzienlijke terughoudendheid heeft gemaand.
Nee, hij verwacht weinig soelaas/hulp. In geval van de coronamaatregelen ging het namelijk om een grote groep huurders met ongeveer dezelfde grote financiële problemen. ‘Het ene contract is het andere niet en de ene grondstofprijsstijging is evenmin gelijk aan of vergelijkbaar met de andere.’ Daarnaast is de duur en mate van de blootstelling aan het probleem minder goed vast te stellen dan bij de coronamaatregelen. Wel denkt hij dat de redelijkheid en billijkheid redelijke kansen op succes zullen kunnen bieden.

A

Nu spelen de grote prijsstijgingen door de oorlog in Oekraïne Bennani parten. Zij was daarover niets overeengekomen met haar afnemers, terwijl zij zelf nu wel veel hogere inkoopprijzen moet voldoen aan haar eigen leveranciers. Zij vreest hierdoor voor grote schade. Wat Bennani betreft is deze situatie vergelijkbaar met haar probleem dat ontstond door de Coronamaatregelen, dus overweegt zij een procedure te starten, met als insteek dat haar afnemers haar niet aan de overeengekomen prijs zullen kunnen houden.

a. Ter voorbereiding op deze werkgroep heb je de beschouwing ‘Oorlog en Contractenrecht’ van C.E. Drion gelezen. Denk je dat hij, desgevraagd, zou aangeven dat hij verwacht dat Bennani in de door haar voorgenomen procedure door de rechter in het gelijk zal worden gesteld? Waarom vindt hij dat?

Hij vindt dat doordat de Hoge Raad op deze terreinen bij wege van vaste en langjarige jurisprudentie de feitenrechter tot aanzienlijke terughoudendheid heeft gemaand.
Nee, hij verwacht weinig soelaas/hulp. In geval van de coronamaatregelen ging het namelijk om een grote groep huurders met ongeveer dezelfde grote financiële problemen. ‘Het ene contract is het andere niet en de ene grondstofprijsstijging is evenmin gelijk aan of vergelijkbaar met de andere.’ Daarnaast is de duur en mate van de blootstelling aan het probleem minder goed vast te stellen dan bij de coronamaatregelen. Wel denkt hij dat de redelijkheid en billijkheid redelijke kansen op succes zullen kunnen bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verhouding tussen arrest en algemene voorwaarden:
HR Saladin/HBU was in 19nog wat gewezen toen bestonden algemene voorwaarden niet. De algemene voorwaarden is uitwerking van dit arrest, maar specifiek voor niet BV. arrest kan nuttig zijn voor BV.
Artikel 6:248 BW kwam door het arrest.
1 De zwaarte van de schuld
2 Mede i.v.m. de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen
3 De aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt
4 De maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen
5 De wijze waarop het beding tot stand is gekomen
6 De mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest.

A

Verhouding tussen arrest en algemene voorwaarden:
HR Saladin/HBU was in 19nog wat gewezen toen bestonden algemene voorwaarden niet. De algemene voorwaarden is uitwerking van dit arrest, maar specifiek voor niet BV. arrest kan nuttig zijn voor BV.
Artikel 6:248 BW kwam door het arrest.
1 De zwaarte van de schuld
2 Mede i.v.m. de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen
3 De aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt
4 De maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen
5 De wijze waarop het beding tot stand is gekomen
6 De mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vernietigingsgronden
De wederpartij is, wanneer hij de algemene voorwaarden heeft aanvaard, gebonden aan de algemene voorwaarden, ook al heeft hij deze niet gelezen. De wederpartij kan zich daarom niet verweren met het argument dat hij de algemene voorwaarden niet heeft gelezen. Onbekendheid van de algemene voorwaarden speelt dus geen rol (zie art. 6:232 BW). De gebruiker van de algemene voorwaarden kan de gemakkelijke gebondenheid aan de algemene voorwaarden misbruiken door bezwarende bepalingen op te nemen in de algemene voorwaarden, wetende dat deze toch wel geaccepteerd worden. Daarom heeft de (Europese) wetgever uitgebreide mogelijkheden gecreëerd om algemene voorwaarden achteraf te kunnen vernietigen.

Afdeling 6.5.3 biedt ruime mogelijkheden om één of meer bedingen te vernietigen. Art. 6:233 BW geeft twee gronden waarop in een overeenkomst opgenomen algemene voorwaarden door de wederpartij kunnen worden vernietigd. Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien:
- Vernietigingsgrond 1: Het beding is, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend voor de wederpartij (sub a);
- Vernietigingsgrond 2: De gebruiker heeft aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (sub b).

  1. Eerste vernietigingsgrond: onredelijk bezwarende bedingen (art. 6:233 sub a BW)
    De eerste grond voor vernietiging van algemene voorwaarden is van toepassing, indien een beding in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Het ‘onredelijk bezwarend’ van art. 6:233 sub a BW is een open norm (vaag criterium). Volgens de wet moet worden gekeken naar ‘de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval’. De wetgever biedt op deze manier bepaalde gezichtspunten die aanwijzingen kunnen opleveren bij de toetsing. Bij de beoordeling dienen echter alle feiten en omstandigheden betrokken te worden.

De wetgever wil de consument extra beschermen en heeft daarom een aantal lijsten opgesteld waarmee er invulling wordt gegeven aan het begrip ‘onredelijk bezwarend’. Deze lijsten zijn alleen van toepassing bij overeenkomsten tussen een gebruiker en de wederpartij, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De wederpartij moet dus een natuurlijk persoon zijn; hij moet handelen als privépersoon. Dit begrip wordt ook wel ‘consument’ genoemd. Alleen de consument wordt beschermd door de lijsten. De lijsten vormen een wettelijke uitwerking van de open norm ‘onredelijk bezwarend’.

a. Zwarte lijst
In art. 6:236 BW (zwarte lijst) worden de bedingen opgesomd die als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. Tegenbewijs is niet mogelijk. Indien een beding voorkomt in art. 6:236 BW, dan is dat voldoende om dat beding aan te merken als onredelijk en daarmee het beding te laten vernietigen ex art. 6:233 sub a BW.
Dit is een lijst met bedingen die onder alle omstandigheden ontoelaatbaar zijn. Het is verstandig om deze lijst een keer rustig door te nemen. Bedingen die onder andere in de zwarte lijst staan, zijn: volledige ontneming van het recht op nakoming (sub a), uitsluiting of beperking van de bevoegdheid tot ontbinding (sub b), of het beding dat de gebruiker bevoegd verklaart om de prijs te verhogen (sub i).
(door de wet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. De woorden ‘wordt aangemerkt’ duiden aan dat tegenbewijs niet mogelijk is: indien een beding in art. 6:236 BW voorkomt)
De zwarte lijst valt in drie rubrieken uiteen: ten eerste zijn er bedingen die de wederpartij rechten en bevoegdheden ontnemen (sub a-g), ten tweede bedingen die de gebruiker rechten of bevoegdheden toekennen (sub h-j), ten derde een reeks bedingen van diverse aard (sub k-s).
Op de zwarte lijst staan onder meer kort gezegd: volledige ontneming van het recht op nakoming (sub a); uitsluiting of beperking van de bevoegdheid tot ontbinding (sub b); uitsluiting of beperking van de bevoegdheid tot opschorting, verruiming van de opschortingsbevoegdheid van de gebruiker (sub c); beding dat de gebruiker zelf mag beoordelen of hij is tekortgeschoten (sub d); beding dat de gebruiker bevoegd verklaart de prijs te verhogen (sub i); bepaalde beperkingen van bewijsrechtelijke aard (sub k); stilzwijgende voortzetting van een abonnement op krant of tijdschrift zonder correcte opzegmogelijkheid (sub p-q).

Art. 6:236 BW noemt geen sanctie en vormt dus op zichzelf geen vernietigingsgrond. De lijst moet steeds worden gelezen in combinatie met het basisartikel art. 6:233 sub a, dat het algemene criterium ‘onredelijk bezwarend’ introduceert en daaraan de sanctie van vernietigbaarheid verbindt.

b. Grijze lijst
In art. 6:237 BW (grijze lijst) staan bedingen die vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn. De woorden ‘wordt vermoed’ laten ruimte voor tegenbewijs te leveren door de gebruiker van de algemene voorwaarden. Hier is tegenbewijs wel mogelijk (let dus op het verschil met de zwarte lijst). De bedingen die op de grijze lijst staan zijn niet per se ontoelaatbaar, maar wel verdacht. Indien de consument aantoont dat het beding valt onder één van de categorieën, dan moet de gebruiker proberen te bewijzen dat het beding in dit concrete geval niet onredelijk bezwarend is. De gebruiker draagt dan de bewijslast. Bedingen die onder andere op de grijze lijst staan, zijn: wezenlijke beperking van de verplichtingen van de gebruiker ten opzichte van wat de wederpartij anders mocht verwachten (sub b), bevrijding van de gebruiker van zijn gebondenheid (sub d). In de praktijk is vooral sub f van belang: beperking of uitsluiting van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, het zogenaamde ‘exoneratiebeding’.

Art. 6:237 BW noemt geen sanctie en vormt dus op zichzelf geen vernietigingsgrond. De lijst moet steeds worden gelezen in combinatie met het basisartikel art. 6:233 sub a, dat het algemene criterium ‘onredelijk bezwarend’ introduceert en daaraan de sanctie van vernietigbaarheid verbindt.

c. Blauwe lijst
De Europese Richtlijn 93/13/EEG bevat – voor consumentenovereenkomsten – een bijlage waarin een aantal bedingen worden opgesomd. De richtlijn noemt deze bijlage ‘een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt’ (zie art. 3 lid 3 Richtlijn 93/13/EEG). Deze lijst heeft slechts een argumentatieve betekenis. Deze bedingen zijn namelijk ook niet noodzakelijkerwijs oneerlijk. Het feit dat het beding op deze lijst staat vermeld, biedt (slechts) steun aan het oordeel dat het betrokken beding als onredelijk bezwarend, in de zin van art. 6:233 sub a BW, is te beschouwen.

Reflexwerking
Zoals hierboven al is omschreven, zijn de lijsten van art. 6:236 en 6:237 BW alleen van toepassing op consumenten. Er geldt echter een reflexwerking voor andersoortige wederpartijen, zoals bedrijven. Wanneer een niet-consument een beroep doet op de ‘lijsten’, dan is dat een argument dat dat beding in casu een onredelijk bezwarend karakter draagt. De lijsten zorgen er niet voor dat het beding van rechtswege onredelijk bezwarend is, maar het is wel een argument in de beoordeling. Een reflexwerking zal zich nog sterker voordoen wanneer de andersoortige wederpartij meer overeenstemming met een consument vertoont.

  1. Tweede vernietigingsgrond: mogelijkheid tot kennisname (art. 6:233 sub b en 234 BW)
    De eerste grond voor vernietiging ging over de inhoud van het beding. De tweede grond voor vernietiging van algemene voorwaarden is van toepassing, indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Biedt de gebruiker deze mogelijkheid niet, dan zijn dus alle betrokken bedingen vernietigbaar. Dit wordt ook wel de ‘informatieplicht’ genoemd. De ratio van deze informatieplicht is dat de wederpartij moet kunnen weten waar hij aan toe is. Art. 6:234 BW werkt art. 6:233 sub b BW uit en stelt vast wanneer er sprake is van een redelijke mogelijkheid tot kennisname.

Op welke wijzen kan de gebruiker aan zijn informatieplicht voldoen?
De basisnorm is een ‘redelijke mogelijkheid bieden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen’ (art. 6:233 sub b BW). Art. 6:234 BW vormt een uitwerking van deze basisnorm. Art. 6:234 BW dient dus in het licht van die basisnorm te worden geïnterpreteerd. Art. 6:234 BW noemt verschillende manieren om te voldoen aan de basisnorm.

  1. Het uitgangspunt is terhandstelling. De gebruiker moet de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand stellen (art. 6:234 lid 1, eerste zin, BW).
  • Onder ter hand stellen wordt verstaan: ieder feitelijk aanleveren van de tekst van de voorwaarden. Dit kan een feitelijke overhandiging zijn, maar dit kan ook een toezending per post of koerier zijn.
  • De terhandstelling dient volgens art. 6:234 lid 1 BW vóór of bij het sluiten van de overeenkomst plaats te vinden.
  1. Wanneer het niet redelijkerwijs mogelijk is om de algemene voorwaarden ter hand te stellen als bedoeld onder 1, dan moet de gebruiker vóór de totstandkoming van de overeenkomst aan de wederpartij bekend maken dat de algemene voorwaarden bij hem ter inzage liggen, of bij een bepaalde Kamer van Koophandel, of bij de griffie van een gerecht zijn gedeponeerd en dat zij op verzoek zullen worden toegezonden (art. 6:234 lid 1, eerste zin, BW). Er zijn hier dus 2 eisen: mededelen dat en waar de voorwaarden kunnen worden ingezien; en dat de gebruiker deze kosteloos zal verzenden op verzoek. Beide mededelingen moeten vóór de totstandkoming van de overeenkomst plaatsvinden.
    - De gevallen genoemd onder 2 zijn dus alleen mogelijk, wanneer hetgeen onder 1 redelijkerwijs niet mogelijk is.

Elektronische terbeschikkingstelling
De elektronische terhandstelling wordt geregeld in art. 6:234 lid 2 en 3 BW. Denk hierbij aan toezending per e-mail, publicatie van de algemene voorwaarden op de website, of een downloadbutton.

  1. Als de overeenkomst elektronisch wordt gesloten, mag de gebruiker de algemene voorwaarden langs elektronische weg ter beschikking stellen. De elektronische terbeschikkingstelling moet zodanig zijn, dat (1) voor de wederpartij duidelijk is welke voorwaarden van toepassing zijn, (2) de wederpartij eenvoudig van de voorwaarden kan kennisnemen en (3) de voorwaarden door de wederpartij kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming.
    * Zie voor de eisen 1 en 2 het (voorgeschreven) arrest HR First Data/KPN Hotspots Schiphol, r.o. 3.4.2. Zie voor eis 3, zie art. 6:234 lid 2, eerste zin BW.
    * Uit HR First Data/KPN Hotspots Schiphol volgt ook dat er géén sprake is van een toereikende terbeschikkingstelling, als de algemene voorwaarden ‘ergens’ op het internet zijn geplaatst en de gebruiker het aan de wederpartij overlaat om ze bijvoorbeeld te googelen.
  2. Als de overeenkomst niet elektronisch tot stand is gekomen, maar gewoon fysiek, dan is voor elektronische terbeschikkingstelling de uitdrukkelijke toestemming van de wederpartij vereist (art. 6:234 lid 3 BW). De wederpartij moet dan dus uitdrukkelijk instemmen met een elektronische terbeschikkingstelling van de algemene voorwaarden. De eis van uitdrukkelijke instemming van de wederpartij is opgenomen met het oog op wederpartijen die geen gebruik van computers kunnen of willen maken.

Consequentie: vernietigbaarheid
Indien een beding de toets van art. 6:233 sub a en/of b BW niet kan doorstaan, is het beding in beginsel vernietigbaar. Dit houdt in dat de wederpartij wel een beroep moet doen op de vernietigbaarheid van het beding. Het beding is niet van rechtswege nietig. Tot het moment van vernietiging is het beding geldig: de wederpartij moet een beroep doen op de vernietiging om aan de werking van het beding te ontkomen.

Niet elke wederpartij kan echter een beroep doen op de vernietigingsgronden van art. 6:233 sub a en b BW. De wetgever beoogt namelijk vooral de ‘kleine’ wederpartijen te beschermen, zoals de consument. De wetgever acht dat ‘grote’ wederpartijen namelijk geen bijzondere bescherming tegen het gebruik van algemene voorwaarden nodig hebben. Art. 6:235 BW merkt de volgende wederpartijen aan als ‘grote’ wederpartijen en sluit hen dus uit van de mogelijkheid beroep te kunnen doen op de in de art. 6:233-234 BW neergelegde vernietigingsgronden:
* Een rechtspersoon als bedoeld in art. 2:360 BW, die ten tijde van de contractsluiting laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt, of ten aanzien waarvan op dat tijdstip laatstelijk art. 2:403 lid 1 BW is toegepast;
* Een partij bij wie ten tijde van de contractsluiting vijftig of meer personen werkzaam zijn volgens het Handelsregister.
Het beroep op de vernietigingsgrond geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring of door een verlangen of verweer in rechte (zie daarvoor art. 3:49-51 BW).

Het gevolg van de vernietiging van een algemene voorwaarde of het hele pakket aan algemene voorwaarden (bijvoorbeeld bij schending van de informatieplicht), is dat deze algemene voorwaarden gelden – met terugwerkende kracht – als nietig. Partijen zijn dus niet meer gebonden aan de algemene voorwaarden en zijn nooit gebonden geweest. De vernietigde algemene voorwaarde heeft rechtens dus nooit effect gehad.

A

Vernietigingsgronden
De wederpartij is, wanneer hij de algemene voorwaarden heeft aanvaard, gebonden aan de algemene voorwaarden, ook al heeft hij deze niet gelezen. De wederpartij kan zich daarom niet verweren met het argument dat hij de algemene voorwaarden niet heeft gelezen. Onbekendheid van de algemene voorwaarden speelt dus geen rol (zie art. 6:232 BW). De gebruiker van de algemene voorwaarden kan de gemakkelijke gebondenheid aan de algemene voorwaarden misbruiken door bezwarende bepalingen op te nemen in de algemene voorwaarden, wetende dat deze toch wel geaccepteerd worden. Daarom heeft de (Europese) wetgever uitgebreide mogelijkheden gecreëerd om algemene voorwaarden achteraf te kunnen vernietigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reflexwerking
Zoals hierboven al is omschreven, zijn de lijsten van art. 6:236 en 6:237 BW alleen van toepassing op consumenten. Er geldt echter een reflexwerking voor andersoortige wederpartijen, zoals bedrijven. Wanneer een niet-consument een beroep doet op de ‘lijsten’, dan is dat een argument dat dat beding in casu een onredelijk bezwarend karakter draagt. De lijsten zorgen er niet voor dat het beding van rechtswege onredelijk bezwarend is, maar het is wel een argument in de beoordeling. Een reflexwerking zal zich nog sterker voordoen wanneer de andersoortige wederpartij meer overeenstemming met een consument vertoont.

A

Reflexwerking
Zoals hierboven al is omschreven, zijn de lijsten van art. 6:236 en 6:237 BW alleen van toepassing op consumenten. Er geldt echter een reflexwerking voor andersoortige wederpartijen, zoals bedrijven. Wanneer een niet-consument een beroep doet op de ‘lijsten’, dan is dat een argument dat dat beding in casu een onredelijk bezwarend karakter draagt. De lijsten zorgen er niet voor dat het beding van rechtswege onredelijk bezwarend is, maar het is wel een argument in de beoordeling. Een reflexwerking zal zich nog sterker voordoen wanneer de andersoortige wederpartij meer overeenstemming met een consument vertoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Consequentie: vernietigbaarheid
Indien een beding de toets van art. 6:233 sub a en/of b BW niet kan doorstaan, is het beding in beginsel vernietigbaar. Dit houdt in dat de wederpartij wel een beroep moet doen op de vernietigbaarheid van het beding. Het beding is niet van rechtswege nietig. Tot het moment van vernietiging is het beding geldig: de wederpartij moet een beroep doen op de vernietiging om aan de werking van het beding te ontkomen.

Niet elke wederpartij kan echter een beroep doen op de vernietigingsgronden van art. 6:233 sub a en b BW. De wetgever beoogt namelijk vooral de ‘kleine’ wederpartijen te beschermen, zoals de consument. De wetgever acht dat ‘grote’ wederpartijen namelijk geen bijzondere bescherming tegen het gebruik van algemene voorwaarden nodig hebben. Art. 6:235 BW merkt de volgende wederpartijen aan als ‘grote’ wederpartijen en sluit hen dus uit van de mogelijkheid beroep te kunnen doen op de in de art. 6:233-234 BW neergelegde vernietigingsgronden:
* Een rechtspersoon als bedoeld in art. 2:360 BW, die ten tijde van de contractsluiting laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt, of ten aanzien waarvan op dat tijdstip laatstelijk art. 2:403 lid 1 BW is toegepast;
* Een partij bij wie ten tijde van de contractsluiting vijftig of meer personen werkzaam zijn volgens het Handelsregister.
Het beroep op de vernietigingsgrond geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring of door een verlangen of verweer in rechte (zie daarvoor art. 3:49-51 BW).

Het gevolg van de vernietiging van een algemene voorwaarde of het hele pakket aan algemene voorwaarden (bijvoorbeeld bij schending van de informatieplicht), is dat deze algemene voorwaarden gelden – met terugwerkende kracht – als nietig. Partijen zijn dus niet meer gebonden aan de algemene voorwaarden en zijn nooit gebonden geweest. De vernietigde algemene voorwaarde heeft rechtens dus nooit effect gehad.

A

Consequentie: vernietigbaarheid
Indien een beding de toets van art. 6:233 sub a en/of b BW niet kan doorstaan, is het beding in beginsel vernietigbaar. Dit houdt in dat de wederpartij wel een beroep moet doen op de vernietigbaarheid van het beding. Het beding is niet van rechtswege nietig. Tot het moment van vernietiging is het beding geldig: de wederpartij moet een beroep doen op de vernietiging om aan de werking van het beding te ontkomen.

Niet elke wederpartij kan echter een beroep doen op de vernietigingsgronden van art. 6:233 sub a en b BW. De wetgever beoogt namelijk vooral de ‘kleine’ wederpartijen te beschermen, zoals de consument. De wetgever acht dat ‘grote’ wederpartijen namelijk geen bijzondere bescherming tegen het gebruik van algemene voorwaarden nodig hebben. Art. 6:235 BW merkt de volgende wederpartijen aan als ‘grote’ wederpartijen en sluit hen dus uit van de mogelijkheid beroep te kunnen doen op de in de art. 6:233-234 BW neergelegde vernietigingsgronden:
* Een rechtspersoon als bedoeld in art. 2:360 BW, die ten tijde van de contractsluiting laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt, of ten aanzien waarvan op dat tijdstip laatstelijk art. 2:403 lid 1 BW is toegepast;
* Een partij bij wie ten tijde van de contractsluiting vijftig of meer personen werkzaam zijn volgens het Handelsregister.
Het beroep op de vernietigingsgrond geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring of door een verlangen of verweer in rechte (zie daarvoor art. 3:49-51 BW).

Het gevolg van de vernietiging van een algemene voorwaarde of het hele pakket aan algemene voorwaarden (bijvoorbeeld bij schending van de informatieplicht), is dat deze algemene voorwaarden gelden – met terugwerkende kracht – als nietig. Partijen zijn dus niet meer gebonden aan de algemene voorwaarden en zijn nooit gebonden geweest. De vernietigde algemene voorwaarde heeft rechtens dus nooit effect gehad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

|Kennisclip week 4: Europees consumentenrecht

  1. Waarom is veel consumentenrecht afkomstig uit Europa?
    Interne markt: vrije handel binnen de EU
    - Geen barrières voor handelaren
    - Consumentenvertrouwen dankzij bescherming

Europese consumentenrecht is er vooral voor de interne markt. Het idee dat consumenten en bedrijven vrije handel moeten kunnen drijven binnen de Europese Unie op een grote markt. Dat betekent aan de ene kant dat er geen barrières moeten zijn voor handelaren (bijv. in vorm van nationale regels) en aan de andere kant dat de consumenten vertrouwen hebben wanneer ze in andere lidstaten aankopen doen, als ze bijv. op vakantie zijn of bij internet aankopen.
Het idee is dat als er een consumentenrecht is binnen EU en consumenten er vanuit kunnen gaan dat ze steeds in elke lidstaat consumentenbescherming genieten dat ze dan meer vertrouwen hebben om in andere lidstaten aankopen te gaan doen.

  1. Wat is de verhouding tussen Europees en nationaal consumentenrecht?
    |Omzetting
    Richtlijnen
    - omzetting nodig in nationaal recht

Belangrijk om te weten is dat veel van de Europese consumentenrecht heeft de vorm van richtlijnen en niet verordening. Verordeningen zijn direct van toepassing binnen de EU lidstaten, maar is anders bij richtlijnen. Omzetting is vereist, heet ook implementatie.

Soorten richtlijnen
- minimumharmonisatie (bv: oneerlijke bedingen, 93/13/EEG)
Europese Unie voorschrijft welke niveau van consumentenbescherming er minimaal moet zijn in een lidstaat op een specifiek onderwerp, bijv. oneerlijke bedingen (gaat over algemene voorwaarden). Lidstaten mogen zelf strengere regelgeving hebben.

  • volledige harmonisatie (bv: oneerlijke handelspraktijken, 2005/29/EG)
    Daar schrijft de Europese Unie 1 niveau van bescherming voor (consumentenbescherming) en dat moet worden gevolgd door de lidstaten. Binnen dat onderwerp mogen Europese lidstaten niet minder en ook niet meer bescherming bieden aan consumenten.
  • in praktijk: is dit niet altijd eenvoudig.
    Zo heb je in minimumharmonisatie toch bepalingen waarvan lidstaten niet van mogen afwijken en heb je bij volledige harmonisatie richtlijnen soms dat richtlijnen op bepaalde onderwerpen nog steeds extra bescherming mogen bieden.

|interpretatie (belang als het gaat om verhouding tussen het Europees en het nationale consumentenrecht)
Uitleg EU-consumentenrecht in het BW
- autonome uitleg: EU-recht moet EU-rechtelijk worden uitgelegd
Eerste uitgangspunt. Dus Europees rechtelijke begrippen moeten EU-rechtelijk worden uitgelegd en niet nationaalrechtelijk.

  • verplichting richtlijnconforme uitleg
    2e principe en verplichting zelfs. Dus regel die uit een richtlijn afkomstig is en die bijv. in BW staat die moet in lijn zijn met de richtlijn worden uitgelegd, ook al wijkt tekst af.
  • hoogste rechter: HvJ (o.a. uitleg via prejudiciële vragen)
    Niet HR maar HvJ (Europese Hof van Justitie) en die geeft o.a. uitleg over Europese consumentenrecht richtlijnen via prejudiciële vragen. (wordt vraag gesteld vanuit een lidstaat).
  1. Welke regels zijn er precies? + voorbeelden
    |Algemene voorwaarden (voorbeeld)
    - afdeling 3 boek 6 BW
    - richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EEG)
    - oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden.

|Consumentenkoop
- titel 1 boek 7 BW
- richtlijn consumentenkoop (1994/44/EC; 2019/771)
- o.a. non-conformiteit en garanties

|Oneerlijke handelspraktijken
- afdeling 3a boek 6
- richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) is volledige harmonisatie
- o.a. misleidende reclame en agressieve handelspraktijken.

|Productaansprakelijkheid
- afdeling 3 boek 6
- richtlijn productenaansprakelijkheid (85/374/EEG)
- aansprakelijkheid schade bij defect product

En nog veel meer
- richtlijn consumentenrechten (o.a. koop op afstand) (2011/83) bijv. bedenktijd als je iets op internet koopt).
- richtlijn consumentenkrediet (2008/48)
- richtlijn pakketreizen (2018/2302)

  1. Tips: hoe handig om te gaan met het Europese consumentenrecht?
    Tip 1: check de afkomst van de regel - > check de richtlijn, rechtspraak HvJ, etc.
    Als je je buigt over de uitleg van consumentenregel in BW check dan de bijbehorende richtlijn en rechtspraak. Op die manier kan je de juiste uitleg vinden.

Tip 2: check het harmonisatieniveau
soms is er alle ruimte van lidstaten om af te wijken en soms ook niet.

Tip 3: Staar je niet blind op de Memorie van Toelichting
op moment als er sprake is van een consumentenregel die afkomstig is van Europa. En misschien heeft de minister iets gezegd over de uitleg van die regel, maar uiteindelijk heeft de minister niet zo veel over te zeggen. Is niet leidend omdat het gaat om Europees recht.

Tip 4: check verschillende taalversies.
Tip 5: check de laatste versie

A

|Kennisclip week 4: Europees consumentenrecht

  1. Waarom is veel consumentenrecht afkomstig uit Europa?
    Interne markt: vrije handel binnen de EU
    - Geen barrières voor handelaren
    - Consumentenvertrouwen dankzij bescherming

Europese consumentenrecht is er vooral voor de interne markt. Het idee dat consumenten en bedrijven vrije handel moeten kunnen drijven binnen de Europese Unie op een grote markt. Dat betekent aan de ene kant dat er geen barrières moeten zijn voor handelaren (bijv. in vorm van nationale regels) en aan de andere kant dat de consumenten vertrouwen hebben wanneer ze in andere lidstaten aankopen doen, als ze bijv. op vakantie zijn of bij internet aankopen.
Het idee is dat als er een consumentenrecht is binnen EU en consumenten er vanuit kunnen gaan dat ze steeds in elke lidstaat consumentenbescherming genieten dat ze dan meer vertrouwen hebben om in andere lidstaten aankopen te gaan doen.

  1. Wat is de verhouding tussen Europees en nationaal consumentenrecht?
    |Omzetting
    Richtlijnen
    - omzetting nodig in nationaal recht

Belangrijk om te weten is dat veel van de Europese consumentenrecht heeft de vorm van richtlijnen en niet verordening. Verordeningen zijn direct van toepassing binnen de EU lidstaten, maar is anders bij richtlijnen. Omzetting is vereist, heet ook implementatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Consumentenkoop

Wettelijke regeling
In beginsel is het verbintenissenrecht regelend van aard. Dat houdt in dat partijen hiervan kunnen (en veelal ook zullen) afwijken. In Nederland is er voor gekozen om de zwakkere contractspartij extra te beschermen. Doorgaans is de zwakkere partij de consument. Om de consument goed te beschermen, zijn veel bepalingen van het consumentenrecht van dwingendrechtelijke aard: partijen kunnen daar niet van afwijken. Art. 7:6 lid 1 BW bepaalt namelijk dat niet van art. 7:1 BW tot en met 7:38 BW ten nadele van de consumentkoper mag worden afgeweken. Art. 7:6 lid 2 BW noemt enkele artikelen uit titel 7.1 BW waarvan uitsluitend bij individueel beding mag worden afgeweken:
- Kosten van aflevering (art. 7:12 BW);
- Kosten voor bezorging en de kosten voor het uitvoeren van met de koopovereenkomst samenhangende werkzaamheden, voor zover het althans gaat om een in een winkel tot stand gekomen overeenkomst (art. 7:13 BW)
- Betaling van de koopprijs (art. 7:26 en 35 BW).

Tip van LawBOEQs
Zie hier ook de koppeling met art. 3:40 BW. Volgens art. 3:40 lid 2 BW is een bepaling die in strijd is met de wet nietig, tenzij de wettelijke bepaling bedoeld is om slechts één van de partijen te beschermen. Dan is de bepaling vernietigbaar. Art. 7:6 BW is bedoeld slechts om één partij te beschermen, namelijk de consument. Deze bepaling is dus slechts vernietigbaar.

Definitie
Het is van belang om te onderscheiden wanneer er sprake is van een consumentenkoop. Een groot aantal bepalingen zijn namelijk aan de consumentenkoop gewijd (art. 7:6a, art. 7:8, art. 7:11, art. 7:13, art. 7:18, art. 7:21 lid 4, 5 en 6, art. 7:22, art. 7:23 lid 1, art. 7:24, art. 7:25, art. 7:26 lid 4, art. 7:28 en art. 7:35 BW).

In art. 7:5 BW wordt de ‘consumentenkoop’ gedefinieerd. Het begrip bestaat uit vier constitutieve elementen.
1. Er moet sprake zijn van een koopovereenkomst;
De koopovereenkomst wordt in art. 7:1 BW gedefinieerd: “Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen.”. Er dient dus een overeenkomst te zijn in de zin van art. 6:213 jo. 6:217 BW, waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander zich verbindt om de prijs in geld te betalen. Pas dan is er sprake van een koopovereenkomst.

Op een ruilovereenkomst als bedoeld in art. 7:49 BW is het recht betreffende de consumentenkoop van overeenkomstige toepassing (art. 7:50 BW).

Tip van LawBOEQs
De bewijslast voor de vraag of er sprake is van een consumentenkoop, rust in beginsel op de partij die aanvoert dat sprake is van een consumentenkoop.

  1. Er moet sprake zijn van een roerende zaak;
    De koopovereenkomst moet betrekking hebben op een roerende zaak. Zaken zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW). Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW). De koop van onroerende zaken vallen dus niet onder het regime van de consumentenkoop. De wetgever heeft de consumentenkoopbepalingen voor sommige soorten goederen toch van toepassing verklaard, ook al zijn ze niet per se roerende zaken.
    * Art. 7:5 lid 4 BW verklaart het consumentenkoopregime ook van toepassing voor het geval dat de te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht. Indien een professionele leverancier krachtens overeenkomst verplicht is een nog tot stand te brengen roerende zaak te leveren aan een consument, dan is hierop ook het consumentenkoopregime van toepassing;
    * Art. 7:5 lid 5 BW verklaart dat op de levering van elektriciteit, warmte, koude, gas en stadsverwarming de bepalingen over consumentenkoop van overeenkomstige toepassing zijn. Dit met uitzondering van art. 7:9, 7:11 en 7:19a BW;
    * Art. 7:5 lid 5 BW verklaart dat ook op overeenkomsten tot levering van digitale inhoud (zoals computerprogramma’s of spellen) de bepalingen over consumentenkoop van overeenkomstige toepassing zijn.
  2. De koper moet een natuurlijke persoon zijn die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
    De koper moet een natuurlijke persoon zijn die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Rechtspersonen worden dus uitgesloten. Daarnaast mag de koper dus niet zakelijk handelen. Hij moet echt als particulier (consument) handelen. Dat kan verwarrend zijn als een natuurlijk persoon een beroep of bedrijf uitoefent, maar niet perse de koop heeft verricht voor de uitoefening van het beroep of bedrijf. Denk aan de dokter die een nieuwe tas koopt. Uit de literatuur blijkt dat er twee benaderingen zijn voor dit probleem.
    - Een objectieve benadering: de aard van de gekochte zaak is van grote betekenis. Uit de aard van de gekochte zaak kan het vermoeden volgen dat de zaak bestemd is voor privé of zakelijke doeleinden.
  • Een subjectieve benadering: De bestemming die de koper aan de gekochte zaal wil geven, is beslissend voor de vraag of de koper zakelijk heeft gehandeld.
  1. De verkoper moet wel handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
    De verkoper moet wel handelen in het kader van zijn handels-, bedrijfs- ambachts- of beroepsactiviteit.

Onderwerp 3: De verplichtingen van de verkoper
De verplichtingen van de verkoper zijn onder te brengen in drie punten:
1. De verkoper is verplicht de verkochte zaak in eigendom over te dragen (art. 7:9 lid 1 BW).
2. De verkoper is verplicht de verkochte zaak af te leveren (art. 7:9 lid 1 BW).
3. De verkoper is verplicht om ervoor te zorgen dat de verkochte zaak aan de overeenkomst beantwoordt (art. 7:17 BW – het conformiteitsvereiste).
Dit zijn de verplichtingen van de verkoper bij een koopovereenkomst. Dit geldt dus niet alleen voor de consumentenkoop, maar voor alle kooptypen.
1. De verplichting tot eigendomsoverdracht
Uit art. 7:9 lid 1 BW volgt dat de verkoper verplicht is om de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen. In eigendom overdragen gaat via art. 3:84 BW: er moet sprake zijn van een geldige titel, een geldige levering en een beschikkingsbevoegde verkoper (herhaling Inleiding Privaatrecht II).

Daarnaast volgt uit art. 7:15 BW dat de verkochte zaak moet worden overgedragen zonder bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard. Hierbij moet je denken aan een recht van pand of hypotheek, huur, et cetera.

  1. De verplichting tot afleveren
    De verkoper moet de verkochte zaak en haar toebehoren afleveren. Art. 7:9 lid 2 BW stelt dat onder ‘afleveren’ wordt verstaan het ‘stellen van de zaak in het bezit van de koper’. De koper moet het bezit van de zaak krijgen in de zin van art. 3:107 jo. 3:112 BW. Bij een verkoop onder eigendomsvoorbehoud verkrijgt de koper niet het bezit over de zaak, maar slechts de macht. Art. 7:9 lid 3 BW acht dit voldoende voor de voldoening van de verplichting tot afleveren.

Voor de consumentenkoop dien je ook nog art. 18 lid 1 Richtlijn consumentenrechten erbij te pakken. Volgens die bepaling dient de verkoper de zaken te leveren ‘door het fysieke bezit van of de controle over’ die zaken over te dragen aan de consument. Blijkens overweging (51) in de preambule van de Richtlijn consumentenrechten is hieraan voldaan indien de consument of een door hem aangewezen derde er als een eigenaar over kan beschikken of deze kan doorverkopen.

  1. Het conformiteitsvereiste van art. 7:17 BW
    Het conformiteitsvereiste houdt in dat de door de verkoper afgeleverde zaak op het moment van de aflevering aan de overeenkomst moet beantwoorden (art. 7:17 lid 1 BW). Dit kan ook worden omschreven als: ‘ de afgeleverde zaak moet voor de koper het nut hebben dat hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten’. Het gaat dus om een open norm. In de overige leden van art. 7:17 BW wordt het conformiteitsvereiste nader ingevuld.

Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst, indien zij niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De vraag welke eigenschappen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. De wet noemt in dat opzicht de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan. Maar ook bijvoorbeeld de hoogte van de prijs, het soort winkel waarin de zaak is gekocht of de omstandigheden waaronder de koop plaatsvond, kunnen van belang zijn bij de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper mocht verwachten.

  • Aard: Zo mag van een tweedehands artikel minder worden verwacht dan van een nieuw artikel.
  • Mededelingen: Een mededeling van de verkoper kan ertoe leiden dat de koper meer mag verwachten dan anders het geval zou zijn geweest. Als de verkoper een bepaalde garantie heeft gegeven, mag daar de koper op vertrouwen. Dat zal in het bijzonder het geval zijn indien de verkoper de aanwezigheid van een bepaalde eigenschap toezegt. Een mededeling van de verkoper kan er ook toe leiden dat de koper juist minder van de zaak mag verwachten.
  • Hoogte van de prijs: Als een product heel erg goedkoop was, mag de koper in beginsel minder verwachten van dat product.
  • Soort winkel: Het soort winkel kan meespelen in de eigenschappen die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Zo kan een koper meer verwachten van een luxewinkel dan van een kringloopwinkel.
  • Omstandigheden waaronder de koop plaatsvond: Omstandigheden zijn bijvoorbeeld een grote uitverkoop of een executieverkoop.

Tip van LawBOEQs
In een uitspraak had de verkoper medegedeeld dat de telefoon waterdicht was. Op de geleverde verpakking van de telefoon was echter aangegeven dat het toestel slechts ‘waterbestendig’ was (een minder sterk niveau van waterbescherming). Een dergelijke mededeling doet geen afbreuk aan de verdergaande mededeling van de verkoper. De koper mocht dus uitgaan van de mededeling van de verkoper (ECLI:NL:RBNNE:2013:6436 – niet voorgeschreven).

Daarnaast is het normale gebruik het uitgangspunt bij de beoordeling. Art. 7:17 lid 2, tweede zin, BW geeft aan dat de koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Wat onder ‘normaal gebruik’ valt wordt naar een objectieve maatstaf beoordeeld. Het gaat dus niet om hetgeen wat de koper normaal vindt, maar wat er onder algemene maatstaven als normaal moet worden beschouwd. Dit is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.

Ook vloeit uit art. 7:17 lid 2 BW voort dat er onder omstandigheden een onderzoeksplicht rust op de koper. Art. 7:17 lid 2 BW stelt namelijk dat de koper niet aan de normale eigenschappen ‘behoefde te twijfelen’. Hieruit volgt dat er (onder omstandigheden) een onderzoeksplicht op de koper kan rusten. Dit wordt ook nog uitgewerkt in art. 7:17 lid 5 BW. Daarin is opgenomen dat de koper zich niet op de non-conformiteit kan beroepen wanneer hem dit gebrek ten tijde van de contractsluiting bekend was of behoorde te zijn.

Ten slotte stelt art. 7:17 lid 3 BW dat een zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst indien de verkoper een andere zaak geeft dan in de overeenkomst is afgesproken, of als het afgeleverde in getal, maat of gewicht afwijkt.

Het conformiteitsvereiste bij consumentenkoop
Voorop staat dat bij overeenkomsten anders dan een consumentenkoop, art. 7:17 BW kan worden uitgesloten (bijv. bij een overeenkomst tussen professionele partijen). Bij een consumentenkoop kan art. 7:17 BW echter niet worden uitgesloten (zie art. 7:6 BW). Daarnaast is er bij een consumentenkoop een speciale uitwerking van het conformiteitsvereiste. Dus nogmaals: stel eerst vast dat er sprake is van een consumentenkoop! Een consument wordt namelijk extra beschermd door de wetgever.

Sinds de wet Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud (Wet van 20 april 2022) is de conformiteit bij de consumentenkoop aangepast en uitgebreid. De vraag of het afgeleverde aan de overeenkomst voldoet (conformiteit) dient te worden beoordeeld op basis van zowel subjectieve (lid 1) als objectieve (lid 2) conformiteitsvereisten.

  1. Volgens art. 7:18 lid 2 sub d BW is niet alleen van belang wat de professionele verkoper meedeelde over de gekochte zaak, maar dient ook gelet te worden op serieuze mededelingen die openbaar zijn gemaakt door of ten behoeve van een vorige of professionele verkoper (zoals fabrikanten of franchisenemers). Denk bijvoorbeeld aan tv-reclames. Dit is slechts anders indien de verkoper de mededelingen niet kende en ook niet behoefde te kennen, de mededeling op voor de koper duidelijke wijze is herroepen, of de koopovereenkomst door de mededeling niet kan zijn beïnvloed (art. 7:18 lid 3 BW).
  2. Volgens art. 7:18a lid 2 BW rust de bewijslast bij een consumentenkoop na aflevering van de zaak gedurende één jaar op de verkoper. Normaal gesproken moet de koper bewijzen dat het product op het moment van aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde, maar de wetgever komt de consument (gedurende één jaar) tegemoet in de bewijslast. Bij een consumentenkoop wordt de zaak vermoed non-conform te zijn geweest, indien de zaak binnen één jaar na aflevering gebrekkig raakt. De verkoper moet dan aannemelijk maken dat het gebrek ná de aflevering is ontstaan. Dus: manifesteert het gebrek zich binnen één jaar na aflevering, dan is de bewijslast bij een consumentenkoop op grond van art. 7:18a lid 2 BW omgedraaid en wordt vermoed dat het gebrek al bestond op het moment van aflevering, tenzij de verkoper bewijst dat het gebrek op dat moment nog niet bestond.
  3. In geval van een consumentenkoop wordt het conformiteitsvereiste uitgebreid in het geval de zaak verkeerd is geïnstalleerd (zie art. 7:18a lid 1 BW). Bij een verkeerde installatie van de zaak is in twee gevallen sprake van non-conformiteit.
    a. Ten eerste als de installatie deel uitmaakt van de overeenkomst en is uitgevoerd door de verkoper of onder zijn verantwoordelijkheid (sub a).
    b. Ten tweede als de installatie bedoeld was om te worden uitgevoerd door de koper en ook door hem is gedaan, maar de verkeerde installatie te wijten is aan tekortkomingen in de installatie-instructies die zijn verstrekt door de verkoper, of bij zaken met digitale elementen, door de verkoper of de leverancier van de digitale inhoud of de digitale dienst (sub b).
A

Consumentenkoop

Wettelijke regeling
In beginsel is het verbintenissenrecht regelend van aard. Dat houdt in dat partijen hiervan kunnen (en veelal ook zullen) afwijken. In Nederland is er voor gekozen om de zwakkere contractspartij extra te beschermen. Doorgaans is de zwakkere partij de consument. Om de consument goed te beschermen, zijn veel bepalingen van het consumentenrecht van dwingendrechtelijke aard: partijen kunnen daar niet van afwijken. Art. 7:6 lid 1 BW bepaalt namelijk dat niet van art. 7:1 BW tot en met 7:38 BW ten nadele van de consumentkoper mag worden afgeweken. Art. 7:6 lid 2 BW noemt enkele artikelen uit titel 7.1 BW waarvan uitsluitend bij individueel beding mag worden afgeweken:
- Kosten van aflevering (art. 7:12 BW);
- Kosten voor bezorging en de kosten voor het uitvoeren van met de koopovereenkomst samenhangende werkzaamheden, voor zover het althans gaat om een in een winkel tot stand gekomen overeenkomst (art. 7:13 BW)
- Betaling van de koopprijs (art. 7:26 en 35 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitgangspunten van het contractenrecht

1 Gebondenheid aan het contract (week 1)
- Vrijheid door middel van dwang: balans tussen negatieve en positieve contractsvrijheid
- Uitbreiding gebondenheid: wilsvertrouwensleer, precontractuele trouw, vertegenwoordiging/volmacht

2 Het faciliterende karakter van het contractenrecht (week 2)
- Het contractenrecht verbiedt en gebiedt niet, het maakt dingen mogelijk
- Aanvullend contractenrecht, uitleg (en kwalificatie), algemene voorwaarden

3 De grenzen van het contractenrecht (week 3)
- Maar niet alles is afdwingbaar; de grenzen van maatschappelijke aanvaardbaarheid
- Nietigheid, derogerende werking R&B (en rechtsverwerking), onvoorziene omstandigheden

4 Het contractenrecht als beleidsinstrument (week 4)
- Het contractenrecht ter bescherming van bijzondere belangen in de samenleving
-Europees recht en consumentenbescherming bij algemene voorwaarden en koop

A

Uitgangspunten van het contractenrecht

1 Gebondenheid aan het contract (week 1)
- Vrijheid door middel van dwang: balans tussen negatieve en positieve contractsvrijheid
- Uitbreiding gebondenheid: wilsvertrouwensleer, precontractuele trouw, vertegenwoordiging/volmacht

2 Het faciliterende karakter van het contractenrecht (week 2)
- Het contractenrecht verbiedt en gebiedt niet, het maakt dingen mogelijk
- Aanvullend contractenrecht, uitleg (en kwalificatie), algemene voorwaarden

3 De grenzen van het contractenrecht (week 3)
- Maar niet alles is afdwingbaar; de grenzen van maatschappelijke aanvaardbaarheid
- Nietigheid, derogerende werking R&B (en rechtsverwerking), onvoorziene omstandigheden

4 Het contractenrecht als beleidsinstrument (week 4)
- Het contractenrecht ter bescherming van bijzondere belangen in de samenleving
-Europees recht en consumentenbescherming bij algemene voorwaarden en koop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gevolgen van de niet-nakoming door de verkoper

Indien de verkoper in het nakomen van één van zijn verplichtingen tekortschiet, kan de koper een aantal acties instellen.
- Nakoming (art. 3:296 BW).
- Schadevergoeding (art. 6:74 BW).
- Ontbinding (art. 6:265 BW).

Voor elk van deze acties is in Boek 7 ten aanzien van de koopovereenkomst een bijzondere regeling opgenomen. De koper is in beginsel vrij om te kiezen welke actie hij instelt, tenzij het gaat om een consumentenkoop. Bij de consumentenkoop is het recht op nakoming en ontbinding aan nadere regels gebonden. Hieronder zullen wij kort deze regelingen bespreken.

Uit art. 3:296 BW volgt dat wanneer de verkoper tekortschiet in het nakomen van één van zijn verplichtingen, de koper recht heeft op nakoming. Dit recht wordt meer specifiek geregeld in art. 7:21 en 7:22 BW. Art. 7:21 BW bepaalt dat de koper een drietal aan bevoegdheden toekomt om alsnog nakoming van de verkoper te vorderen:
- Aflevering van het ontbrekende: Dit is het geval als er iets mist bij de aflevering.
- Herstel: Hiermee wordt reparatie van de afgeleverde zaak bedoeld.
- Vervanging: Dit betekent dat de koper in principe een nieuw product kan eisen.

Het recht op nakoming verschilt bij de niet-consumentenkoop en de consumentenkoop.
- Bij een niet-consumentenkoop heeft de koper recht op herstel, mits de verkoper daar ‘redelijkerwijs aan kan voldoen’. Daarnaast kan er geen vervanging worden geëist indien de afwijking te gering is of de zaak teniet is gegaan na het tijdstip dat de koper redelijkerwijze met ongedaanmaking rekening moest houden.

  • Bij een consumentenkoop is herstel of vervanging slechts in die gevallen niet te vorderen, wanneer dit onmogelijk is of wanneer dit niet van de verkoper kan worden gevergd. In art. 7:21 lid 5 BW wordt nader uitgelegd wanneer herstel of vervanging niet kan worden gevergd. Herstel of vervanging kan niet van de verkoper worden gevergd wanneer de kosten daarvan in geen verhouding staan tot de kosten van uitoefening van een ander recht. Daarbij moet worden gelet op de waarde van de zaak, de mate van afwijking van het overeengekomene en de vraag of de uitoefening van een ander recht geen ernstige overlast voor de koper veroorzaakt. In vergelijking met de niet-consumentenkoop heeft de consumentkoper dus eerder recht op nakoming. De hoofdregel is dus dat een vordering tot zowel herstel als vervanging wordt toegewezen en ketst alleen af indien blijkt dat herstel of vervanging onmogelijk is of deze van de verkoper niet kan worden gevergd (art. 7:21 lid 5 BW).

Tip van LawBOEQs
Sinds de wetswijziging is er een lid 7 en 8 toegevoegd aan art. 7:21 BW ter implementatie van de richtlijn. Uit lid 7 volgt dat wanneer de consument kiest voor vervanging van de zaak die niet aan de overeenkomst voldoet en vervanging van de verkoper kan worden gevergd, er geen gebruikersvergoeding gevergd kan worden van de consumentkoper. Dit kan worden gezien als een codificatie van HvJ Quelle. Uit lid 8 volgt dat wanneer de zaken overeenkomstig hun aard en bestemming zijn geïnstalleerd door de consument voordat de non-conformiteit werd ontdekt, de verkoper gehouden is om deze zaken te verwijderen en het herinstalleren aan de consument te vergoeden. Denk aan een te verwijderen keuken of tegelvloer.

Schadevergoeding
De koper kan ook kiezen voor aanvullende of vervangende schadevergoeding ex art. 6:74 BW. Dit is ook nog neergelegd in art. 7:24 lid 1 BW voor de consument. Er bestaat echter pas recht op schadevergoeding wanneer er is voldaan aan alle eisen van art. 6:74 BW: er moet sprake zijn van schade voortvloeiend uit een tekortkoming, die aan de verkoper is toe te rekenen. Ook moet er voldaan zijn aan de verzuimregeling.

Ontbinding
De ontbinding is geregeld in art. 6:265 BW e.v. Op grond van art. 6:265 BW is ontbinding mogelijk bij een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, dient de schuldenaar eerst in verzuim te zijn (art. 6:265 lid 2 BW). De koper moet dus eerst een ingebrekestelling sturen.
* Niet-consumentenkoop: De kooptitel (Titel 7.1 BW) heeft geen bijzondere regels voor de ontbinding opgemaakt. De algemene regeling van art. 6:265 BW e.v. moet dus worden gevolgd.
* Consumentenkoop: Volgens art. 7:22 lid 1 BW is de consument bij non-conformiteit bevoegd de koop geheel (of gedeeltelijk) te ontbinden, tenzij de afwijking van het overeengekomene, gezien haar geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De consument heeft bij non-conformiteit ook de bevoegdheid de prijs op passende wijze te verminderen (art. 7:22 lid 1 sub b BW).

Getrapt systeem consumentenkoop
Wat belangrijk is om te weten bij ontbinding van een consumentenkoop, is dat er sprake is van een ‘getrapt stelsel’. Art. 7:22 lid 2 BW bepaalt namelijk dat de consumentkoper pas de overeenkomst kan ontbinden of de prijs kan verminderen, indien:
* Herstel en vervanging onmogelijk zijn of van de verkoper niet gevergd kan worden, of;
* De verkoper voldoet niet aan zijn verplichting om de zaak zonder ernstige overlast en binnen een redelijke termijn te herstellen of te vervangen (zie art. 7:21 lid 3 BW).

Tip van LawBOEQs
Let dus goed op:
- Een consumentkoper moet in de eerste plaats herstel of vervanging vragen aan de verkoper.
- Pas als dat niet mogelijk is (wegens de redenen hierboven genoemd) staat het de consumentkoper vrij om ontbinding of prijsvermindering te vorderen.

Verplichtingen van de koper
Niet alleen de verkoper heeft verplichtingen, maar de koper natuurlijk ook. De hoofdverplichting van de koper staat in art. 7:26 lid 1 BW: hij moet de koopprijs betalen. Daarnaast heeft de koper een andere belangrijke verplichting, wanneer hij gebruik wil maken van zijn rechten bij niet-nakoming. Er rust namelijk een klachtplicht op de koper.

De klachtplicht houdt kort gezegd in dat de koper binnen een redelijke termijn aan de verkoper moet laten weten dat de geleverde zaak non-conform is. De verkoper heeft er namelijk belang bij dat de koper op tijd klaagt bij de verkoper, omdat late klachten vaak moeilijk betwistbaar zijn door de verkoper.

Art. 7:23 lid 1 BW beschermt de verkoper tegen late klachten, door voor de koper een termijn voor te schrijven om over de non-conforme zaak te klagen. De koper moet de verkoper op de hoogte stellen van een gebrek ‘binnen bekwame tijd’ nadat hij heeft ontdekt dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt of dit redelijkerwijs had behoren te ontdekken.

Let op: in art. 7:23 lid 1 BW ligt dus zowel een onderzoeksplicht als een klachtplicht besloten.
* De koper moet de zaak spoedig na aflevering controleren op gebreken. Hier rust een onderzoeksplicht van de koper. Dit geldt echter niet voor de consumentkoper: hij hoeft slechts te klagen binnen een bekwame tijd na de daadwerkelijke ontdekking van het gebrek.
* De koper moet klagen bij de verkoper wanneer hij het gebrek heeft ontdekt. Hoe lang deze klachttermijn duurt, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Daarbij wordt waarde gehecht aan het geschade belang van de verkoper door de late klacht. De wetgever komt de consumentkoper tegemoet, door te stellen dat een klacht binnen een termijn van twee maanden na de feitelijke ontdekking, in ieder geval op tijd is (art. 7:23 lid 1, slot BW). Een latere klacht kan ook nog tijdig zijn, maar dit is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. De termijn van twee maanden voor de consumentkoper is dus een minimumtermijn: alle klachten binnen twee maanden zijn sowieso op tijd. Zie in dit verband ook HR Ploum/Smeets II.

De consequentie van het niet voldoen aan de klachtplicht is zwaar. De (consument)koper die niet voldoet aan de klachtplicht verliest al zijn rechten. Hij kan dan noch nakoming, noch ontbinding, noch schadevergoeding eisen. Ook een beroep op dwaling of een onrechtmatige daad is niet meer mogelijk wanneer de koper niet heeft voldaan aan zijn klachtplicht.
In het geval van een professionele koper, die geen consument is, kan het nodig zijn om eerst de afgeleverde zaak te onderzoeken voordat het mogelijk is om te klagen. In dat geval is de klachttermijn dus anders. Voor de bepaling van de lengte van de klachttermijn in die situatie heeft de Hoge Raad gezichtspunten geformuleerd in het arrest HR Ploum/Smeets II.

A

Gevolgen van de niet-nakoming door de verkoper

Indien de verkoper in het nakomen van één van zijn verplichtingen tekortschiet, kan de koper een aantal acties instellen.
- Nakoming (art. 3:296 BW).
- Schadevergoeding (art. 6:74 BW).
- Ontbinding (art. 6:265 BW).

Voor elk van deze acties is in Boek 7 ten aanzien van de koopovereenkomst een bijzondere regeling opgenomen. De koper is in beginsel vrij om te kiezen welke actie hij instelt, tenzij het gaat om een consumentenkoop. Bij de consumentenkoop is het recht op nakoming en ontbinding aan nadere regels gebonden. Hieronder zullen wij kort deze regelingen bespreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onderwerp 6: Richtlijn 2019/771
Een groot deel van de verbintenisrechtelijke regels die consumenten beschermen, is van Europese afkomst. De EU stelt regels vast om de veiligheid en de rechten van de consument te beschermen. Om dit te bewerkstelligen, is er onlangs een Europese richtlijn vastgesteld: Richtlijn (EU) 2019/71 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen (hierna: de Richtlijn).

De richtlijn maakt deel uit van het geheel van Europese richtlijnen op het terrein van consumentenbescherming. Het doel van de richtlijnen is om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van een hoog en zo uniform mogelijk niveau van consumentenbescherming door een aantal aspecten in het overeenkomstenrecht voor consumenten te harmoniseren. Eenduidige en geharmoniseerde regels binnen de lidstaten kunnen een positief effect hebben op het vergroten van grensoverschrijdende handel. Dit maakt het voor handelaren eenvoudiger om hun producten op de interne markt te verkopen en daarbij kosten te besparen. Tegelijkertijd krijgen consumenten meer zekerheid over hun rechten bij grensoverschrijdende aankopen – bijvoorbeeld bij de levering van een defect product – en worden daarmee in staat gesteld meer te profiteren van online grensoverschrijdend winkelen.

Onderdelen die in de Richtlijn zijn veranderd, zijn:
* De belangrijkste wijziging voor de praktijk is een verplichting voor handelaren om updates te verstrekken.
* Verder gaat de Richtlijn uit van een periode van één jaar waarbinnen sprake is van omkering van de bewijslast.
* Een andere wijziging die voortvloeit uit de Richtlijn betreft het onderscheid tussen subjectieve en objectieve conformiteitsvereisten.
* Met betrekking tot de subjectieve conformiteitsvereisten specificeert de Richtlijn verkoop goederen dat een goed wat betreft de beschrijving, het type, de hoeveelheid en kwaliteit, functionaliteit, compatibiliteit, interoperabiliteit en andere kenmerken moet voldoen aan de koopovereenkomst.
* Met objectieve conformiteitsvereisten wordt bedoeld dat een goed geschikt moet zijn voor de doeleinden waarvoor goederen van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt, en dat een goed moet beschikken over de kwaliteit van en beantwoorden aan de beschrijving van een monster of model dat de handelaar de consument ter beschikking heeft gesteld.
* Ten slotte stelt de richtlijn eisen aan commerciële garanties.

A

Onderwerp 6: Richtlijn 2019/771
Een groot deel van de verbintenisrechtelijke regels die consumenten beschermen, is van Europese afkomst. De EU stelt regels vast om de veiligheid en de rechten van de consument te beschermen. Om dit te bewerkstelligen, is er onlangs een Europese richtlijn vastgesteld: Richtlijn (EU) 2019/71 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen (hierna: de Richtlijn).

De richtlijn maakt deel uit van het geheel van Europese richtlijnen op het terrein van consumentenbescherming. Het doel van de richtlijnen is om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van een hoog en zo uniform mogelijk niveau van consumentenbescherming door een aantal aspecten in het overeenkomstenrecht voor consumenten te harmoniseren. Eenduidige en geharmoniseerde regels binnen de lidstaten kunnen een positief effect hebben op het vergroten van grensoverschrijdende handel. Dit maakt het voor handelaren eenvoudiger om hun producten op de interne markt te verkopen en daarbij kosten te besparen. Tegelijkertijd krijgen consumenten meer zekerheid over hun rechten bij grensoverschrijdende aankopen – bijvoorbeeld bij de levering van een defect product – en worden daarmee in staat gesteld meer te profiteren van online grensoverschrijdend winkelen.

Onderdelen die in de Richtlijn zijn veranderd, zijn:
* De belangrijkste wijziging voor de praktijk is een verplichting voor handelaren om updates te verstrekken.
* Verder gaat de Richtlijn uit van een periode van één jaar waarbinnen sprake is van omkering van de bewijslast.
* Een andere wijziging die voortvloeit uit de Richtlijn betreft het onderscheid tussen subjectieve en objectieve conformiteitsvereisten.
* Met betrekking tot de subjectieve conformiteitsvereisten specificeert de Richtlijn verkoop goederen dat een goed wat betreft de beschrijving, het type, de hoeveelheid en kwaliteit, functionaliteit, compatibiliteit, interoperabiliteit en andere kenmerken moet voldoen aan de koopovereenkomst.
* Met objectieve conformiteitsvereisten wordt bedoeld dat een goed geschikt moet zijn voor de doeleinden waarvoor goederen van hetzelfde type gewoonlijk worden gebruikt, en dat een goed moet beschikken over de kwaliteit van en beantwoorden aan de beschrijving van een monster of model dat de handelaar de consument ter beschikking heeft gesteld.
* Ten slotte stelt de richtlijn eisen aan commerciële garanties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ambtshalve toetsing
Het Hof van Justitie heeft in meerdere zaken aangegeven dat de nationale rechter richtlijnen die consumentenbescherming ten doel hebben, ambtshalve moet toepassen. Zie in dat verband ook HR Heesakkers/Voets.

A

Ambtshalve toetsing
Het Hof van Justitie heeft in meerdere zaken aangegeven dat de nationale rechter richtlijnen die consumentenbescherming ten doel hebben, ambtshalve moet toepassen. Zie in dat verband ook HR Heesakkers/Voets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HR Mol/Meijer Beheer

Relevantie: Indien sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis, kan de schuldeiser in beginsel kiezen tussen nakoming, ontbinding en schadevergoeding. In geval van een tekortkoming in de nakoming van een of meer verbintenissen heeft de schuldeiser recht op ontbinding, tenzij de bijzondere aard of de geringe betekenis van de tekortkoming daaraan in de weg staat (art. 6:265 BW).

In dit arrest accepteert de Hoge Raad dat niet alleen de bijzondere aard of geringe ernst van de tekortkoming de bevoegdheid tot ontbinding kan aantasten, maar ook de redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad voegt daar direct aan toe dat voor de werking van de redelijkheid en billijkheid slechts beperkte ruimte is.

Relevante feiten: De gebroeders Mol zijn de aandeelhouders van de aardappelverwerkende vennootschap Provamo B.V.. Tot aan maart 1992 zijn er grote hoeveelheden vervuild water illegaal in het riool geloosd. Meijer Beheer heeft op 26 juni 1992 de aandelen gekocht van Provamo. Aan Meijer was niet medegedeeld dat Provamo illegale activiteiten had uitgevoerd. In de koopovereenkomst hebben de broers Mol garanties verstrekt, voor onder andere de juistheid van de jaarrekening. Na de aandelenoverdracht kreeg Meijer hoge aanslagen van het Waterschap. De koper, Meijer Beheer, vordert ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding. Het hof ontbindt vervolgens de overeenkomst.

Rechtsvraag: Kan een beroep op ontbinding mislukken vanwege een zelfstandig beroep op redelijkheid en billijkheid?

Beoordeling door de Hoge Raad: Het (tweede) cassatiemiddel bestaat uit meerdere middelen en onderdelen. Wij bespreken alleen het tweede middel en daarvan het eerste en het vierde onderdeel.
1. Het eerste onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat er ‘terughoudend’ gebruik van de mogelijkheid van ontbinding van een overeenkomst moet worden gemaakt.

  1. Het vierde onderdeel doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid, wegens de zwaarwegende gevolgen van de ontbinding van de overeenkomst.

Oordeel van de Hoge Raad
1. Omtrent het eerste onderdeel oordeelt de Hoge Raad dat het recht van ontbinding niet terughoudend gebruikt hoeft te worden. De bevoegdheid tot ontbinding hoeft niet verder beperkt te worden dan genoemd in art. 6:265 lid 1 BW.

  1. Omtrent het tweede onderdeel oordeelt de Hoge Raad dat er slechts een beperkte ruimte is voor de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in combinatie met art. 6:265 lid 1 BW, omdat de bewoordingen van het artikel zelf al weinig ruimte overlaten voor de werking van de redelijkheid en billijkheid. De tenzij-clausule van art. 6:265 lid 1 BW vormt al een beperking op de bevoegdheid tot ontbinding. Een beroep op de redelijkheid en billijkheid ter afwering van de ontbinding is slechts ‘in beperkte mate’ mogelijk.
A

HR Mol/Meijer Beheer

Relevantie: Indien sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis, kan de schuldeiser in beginsel kiezen tussen nakoming, ontbinding en schadevergoeding. In geval van een tekortkoming in de nakoming van een of meer verbintenissen heeft de schuldeiser recht op ontbinding, tenzij de bijzondere aard of de geringe betekenis van de tekortkoming daaraan in de weg staat (art. 6:265 BW).

In dit arrest accepteert de Hoge Raad dat niet alleen de bijzondere aard of geringe ernst van de tekortkoming de bevoegdheid tot ontbinding kan aantasten, maar ook de redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad voegt daar direct aan toe dat voor de werking van de redelijkheid en billijkheid slechts beperkte ruimte is.

Relevante feiten: De gebroeders Mol zijn de aandeelhouders van de aardappelverwerkende vennootschap Provamo B.V.. Tot aan maart 1992 zijn er grote hoeveelheden vervuild water illegaal in het riool geloosd. Meijer Beheer heeft op 26 juni 1992 de aandelen gekocht van Provamo. Aan Meijer was niet medegedeeld dat Provamo illegale activiteiten had uitgevoerd. In de koopovereenkomst hebben de broers Mol garanties verstrekt, voor onder andere de juistheid van de jaarrekening. Na de aandelenoverdracht kreeg Meijer hoge aanslagen van het Waterschap. De koper, Meijer Beheer, vordert ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding. Het hof ontbindt vervolgens de overeenkomst.

Rechtsvraag: Kan een beroep op ontbinding mislukken vanwege een zelfstandig beroep op redelijkheid en billijkheid?

Beoordeling door de Hoge Raad: Het (tweede) cassatiemiddel bestaat uit meerdere middelen en onderdelen. Wij bespreken alleen het tweede middel en daarvan het eerste en het vierde onderdeel.
1. Het eerste onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat er ‘terughoudend’ gebruik van de mogelijkheid van ontbinding van een overeenkomst moet worden gemaakt.

  1. Het vierde onderdeel doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid, wegens de zwaarwegende gevolgen van de ontbinding van de overeenkomst.

Oordeel van de Hoge Raad
1. Omtrent het eerste onderdeel oordeelt de Hoge Raad dat het recht van ontbinding niet terughoudend gebruikt hoeft te worden. De bevoegdheid tot ontbinding hoeft niet verder beperkt te worden dan genoemd in art. 6:265 lid 1 BW.

  1. Omtrent het tweede onderdeel oordeelt de Hoge Raad dat er slechts een beperkte ruimte is voor de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in combinatie met art. 6:265 lid 1 BW, omdat de bewoordingen van het artikel zelf al weinig ruimte overlaten voor de werking van de redelijkheid en billijkheid. De tenzij-clausule van art. 6:265 lid 1 BW vormt al een beperking op de bevoegdheid tot ontbinding. Een beroep op de redelijkheid en billijkheid ter afwering van de ontbinding is slechts ‘in beperkte mate’ mogelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HR Ploum/Smeets II

Relevantie: Art. 7:23 lid 1 BW stelt een straffe sanctie op inactiviteit van de koper: als de koper niet op tijd klaagt bij de verkoper over zijn non-conforme zaak, dan vervallen al zijn rechten. Dit arrest geeft invulling aan de schending van de klachtplicht van de koper en in het specifiek geeft dit arrest context over de klachttermijn in combinatie met een onderzoekstermijn.

Relevante feiten: Ploum verkoopt aan Smeets een perceel grond met een tankstation. Enige jaren voorafgaand aan de verkoop was het tankstation verbouwd. Bij die werkzaamheden was al duidelijk dat de bodem verontreinigd was. De bevoegde autoriteiten, de Gedeputeerde Staten, hebben het perceel vervolgens opgenomen in een saneringsprogramma. Maar op dat moment was het perceel al gekocht en geleverd aan Smeets. Bij de verkoop van het perceel werd Smeets een saneringsverklaring overlegd, die onjuist bleek te zijn.

Smeets beklaagde zich over het feit dat het gekochte niet de kwaliteiten bezat die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten (art. 7:17 BW). Smeets heeft echter pas geklaagd bij Ploum, een jaar nadat hij op de hoogte was gesteld dat het perceel in het saneringsprogramma is opgenomen. Ploum verweert zich door te stellen dat Smeets te laat is met zijn klacht en niet aan de klachtplicht van art. 7:23 BW heeft voldaan. Van belang in deze zaak is dat de koper eerst onderzoek had gedaan of de bodem daadwerkelijk verontreinigd was. De koper, Smeets, had informatie opgevraagd bij de toenmalige huurder BP. Toen BP uiteindelijk had gereageerd, deed Smeets direct zijn beklag bij de verkoper.

Rechtsvraag: Wanneer kan de ‘verkoper’ zich beroepen op schending van de klachtplicht van art. 7:23 BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat de onderzoeks- en klachtplicht niet los kunnen worden gezien van de aard van de gekochte zaak en de overige omstandigheden. In het licht van de klachtplicht is altijd van belang of de belangen van de verkoper zijn geschaad door het tijdsverloop. Als de verkoper niet in zijn belangen is geschaad, dan zal de koper niet snel verweten kunnen worden dat hij zijn klachtplicht heeft geschonden.

De Hoge Raad verlengt als het ware de klachttermijn door er in bepaalde gevallen een onderzoekstermijn aan te plakken. De gedachte hierachter is dat wanneer de koper een gebrek vermoedt, hem een redelijke termijn gegund moet worden om dit gebrek te onderzoeken. Hoe lang de onderzoekstermijn mag zijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad geeft in r.o. 3.3.2 enkele criteria. De Hoge Raad komt vervolgens tot de conclusie dat Smeets niet onredelijk lang de tijd heeft genomen voor het onderzoek en daarbij hecht de Hoge Raad waarde aan het feit dat de verkoper onjuiste mededelingen heeft gedaan (r.o. 3.3.5). Smeets heeft op tijd geklaagd en zijn rechten zijn niet vervallen.

A

HR Ploum/Smeets II

Relevantie: Art. 7:23 lid 1 BW stelt een straffe sanctie op inactiviteit van de koper: als de koper niet op tijd klaagt bij de verkoper over zijn non-conforme zaak, dan vervallen al zijn rechten. Dit arrest geeft invulling aan de schending van de klachtplicht van de koper en in het specifiek geeft dit arrest context over de klachttermijn in combinatie met een onderzoekstermijn.

Relevante feiten: Ploum verkoopt aan Smeets een perceel grond met een tankstation. Enige jaren voorafgaand aan de verkoop was het tankstation verbouwd. Bij die werkzaamheden was al duidelijk dat de bodem verontreinigd was. De bevoegde autoriteiten, de Gedeputeerde Staten, hebben het perceel vervolgens opgenomen in een saneringsprogramma. Maar op dat moment was het perceel al gekocht en geleverd aan Smeets. Bij de verkoop van het perceel werd Smeets een saneringsverklaring overlegd, die onjuist bleek te zijn.

Smeets beklaagde zich over het feit dat het gekochte niet de kwaliteiten bezat die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten (art. 7:17 BW). Smeets heeft echter pas geklaagd bij Ploum, een jaar nadat hij op de hoogte was gesteld dat het perceel in het saneringsprogramma is opgenomen. Ploum verweert zich door te stellen dat Smeets te laat is met zijn klacht en niet aan de klachtplicht van art. 7:23 BW heeft voldaan. Van belang in deze zaak is dat de koper eerst onderzoek had gedaan of de bodem daadwerkelijk verontreinigd was. De koper, Smeets, had informatie opgevraagd bij de toenmalige huurder BP. Toen BP uiteindelijk had gereageerd, deed Smeets direct zijn beklag bij de verkoper.

Rechtsvraag: Wanneer kan de ‘verkoper’ zich beroepen op schending van de klachtplicht van art. 7:23 BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat de onderzoeks- en klachtplicht niet los kunnen worden gezien van de aard van de gekochte zaak en de overige omstandigheden. In het licht van de klachtplicht is altijd van belang of de belangen van de verkoper zijn geschaad door het tijdsverloop. Als de verkoper niet in zijn belangen is geschaad, dan zal de koper niet snel verweten kunnen worden dat hij zijn klachtplicht heeft geschonden.

De Hoge Raad verlengt als het ware de klachttermijn door er in bepaalde gevallen een onderzoekstermijn aan te plakken. De gedachte hierachter is dat wanneer de koper een gebrek vermoedt, hem een redelijke termijn gegund moet worden om dit gebrek te onderzoeken. Hoe lang de onderzoekstermijn mag zijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad geeft in r.o. 3.3.2 enkele criteria. De Hoge Raad komt vervolgens tot de conclusie dat Smeets niet onredelijk lang de tijd heeft genomen voor het onderzoek en daarbij hecht de Hoge Raad waarde aan het feit dat de verkoper onjuiste mededelingen heeft gedaan (r.o. 3.3.5). Smeets heeft op tijd geklaagd en zijn rechten zijn niet vervallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HvJ Christian Fülla/Toolport GmbH

Relevantie: Volgens art. 3 Richtlijn Consumentenkoop[footnoteRef:1] heeft de consument aan wie een goed is geleverd dat niet overeenstemt met de koopovereenkomst, in eerste instantie recht op kosteloos herstel of kosteloze vervanging. De Richtlijn vermeldt echter niet dat het goed met het oog op herstel naar de verkoper moet worden verzonden. De vraag die in dit arrest rijst is of de consument het product moet brengen naar de vestigingsplaats van de verkoper voor herstel, of de verkoper het product moet herstellen op de plek waar het product zich bevindt? [1: Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen]

Relevante feiten: Fülla, de koper, heeft bij Toolport telefonisch een tent gekocht. Na levering van die tent op het woonadres van Fülla heeft Fülla een gebrek ontdekt aan de tent en dit medegedeeld aan de verkoper. Ook heeft Fülla verzocht om herstel op zijn woonplaats. De verkoper had de klacht afgewezen als ongegrond. Fülla stelde vervolgens een vordering in tot ontbinding van de overeenkomst. De verkoper stelde echter dat het herstel diende plaats te vinden op zijn vestigingsplaats. De verkoper verweert zich door te stellen dat Fülla de tent niet had aangeboden op zijn vestigingsplaats, waardoor de koper de verkoper niet kan verwijten dat de verkoper niet tot herstel is overgegaan.

Rechtsvraag: Waar moet het goed voor herstel worden aangeboden: de vestigingsplaats van de verkoper of de plaats waar het goed zich bevindt? Meer specifiek: wie draagt de kosten?

Beoordeling door het Hof:
* Het Hof oordeelt dat het in beginsel aan de lidstaten is om de plaats vast te stellen waar de consument een op afstand gekocht goed ter beschikking van de verkoper moet stellen, met het oog op herstel van een non-conformiteit (r.o. 46). Het nationale recht moet dus regelen waar de consument zijn non-conforme product moet afgeven.
* Die plaats moet wel geschikt zijn om het kosteloos herstel, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument te garanderen, rekening houdend met de aard van het goed en het gebruik dat de consument ervan wenst, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van elk concreet geval (r.o. 45).
* Het Hof heeft enkele criteria gegeven om te beoordelen wanneer het herstel buiten verhouding is en wanneer de verkoper een andere remedie mag aanbieden, zoals vervanging. Het Hof noemt: ‘De criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of dergelijke kosten onredelijk zijn, die in artikel 3, lid 3, tweede alinea, van deze richtlijn worden opgesomd, verwijzen echter naar de waarde die het goed zou hebben zonder het gebrek aan overeenstemming, naar de ernst van het gebrek aan overeenstemming en naar de vraag of de alternatieve vorm van genoegdoening concreet mogelijk is zonder ernstige overlast voor de consument en zij worden toegepast ongeacht de plaats waar de consument een op afstand gekocht goed ter beschikking moet stellen van de verkoper teneinde het in overeenstemming te brengen’ (r.o. 35).

A

HvJ Christian Fülla/Toolport GmbH

Relevantie: Volgens art. 3 Richtlijn Consumentenkoop[footnoteRef:1] heeft de consument aan wie een goed is geleverd dat niet overeenstemt met de koopovereenkomst, in eerste instantie recht op kosteloos herstel of kosteloze vervanging. De Richtlijn vermeldt echter niet dat het goed met het oog op herstel naar de verkoper moet worden verzonden. De vraag die in dit arrest rijst is of de consument het product moet brengen naar de vestigingsplaats van de verkoper voor herstel, of de verkoper het product moet herstellen op de plek waar het product zich bevindt? [1: Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen]

Relevante feiten: Fülla, de koper, heeft bij Toolport telefonisch een tent gekocht. Na levering van die tent op het woonadres van Fülla heeft Fülla een gebrek ontdekt aan de tent en dit medegedeeld aan de verkoper. Ook heeft Fülla verzocht om herstel op zijn woonplaats. De verkoper had de klacht afgewezen als ongegrond. Fülla stelde vervolgens een vordering in tot ontbinding van de overeenkomst. De verkoper stelde echter dat het herstel diende plaats te vinden op zijn vestigingsplaats. De verkoper verweert zich door te stellen dat Fülla de tent niet had aangeboden op zijn vestigingsplaats, waardoor de koper de verkoper niet kan verwijten dat de verkoper niet tot herstel is overgegaan.

Rechtsvraag: Waar moet het goed voor herstel worden aangeboden: de vestigingsplaats van de verkoper of de plaats waar het goed zich bevindt? Meer specifiek: wie draagt de kosten?

17
Q

HR Heesakkers/Voets

Relevantie: In dit arrest heeft de Hoge Raad opgemerkt dat de rechtspraak van het Europese hof gevolgen heeft voor het Nederlandse consumentenrecht. Indien een rechter namelijk vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (blauwe lijst), is de rechter gehouden het beding te vernietigen. Dus ook als een consument zich niet expliciet beroept op zijn bescherming, dient de rechter uit eigen beweging (ambtshalve) het oneerlijke beding te vernietigen.

Relevante feiten: Heesakkers heeft Voets opdracht gegeven voor de verbouwing van zijn woning. In de algemene voorwaarden van de aannemingsovereenkomst staat dat bij te late betaling een rente van 2% per maand verschuldigd is. Voets vordert betaling van een volgens hem nog door Heesakkers verschuldigd bedrag, vermeerderd met de contractueel bedongen rente van 2% per maand.

Het cassatiemiddel stelt dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. Heesakkers betoogt dat het hof, gelet op Richtlijn 93/13/EEG, ambtshalve had moeten onderzoeken of het beding tot betaling van 2% rente per maand oneerlijk was.

Rechtsvraag: Moet de rechter ambtshalve toetsen of een contractueel beding valt onder Richtlijn 93/13/EEG en zo ja, moet de rechter dan onderzoeken of dit beding oneerlijk is?

Beoordeling door de Hoge Raad: Gelet op de rechtspraak van het HvJ EU (Europese rechter) is de nationale rechter gehouden om ambtshalve na te gaan of een contractueel beding valt onder Richtlijn 93/13 en, zo ja, te onderzoeken of dit oneerlijk is, indien hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt, ook indien daarop gerichte stellingen niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd.

Hoger beroep (appelprocesrecht)

Voor het Nederlandse recht brengt de Europese rechtspraak met zich mee dat de appelrechter (rechter in hoger beroep) is gehouden ambtshalve na te gaan of een beding uit het oogpunt van de in Richtlijn 93/13 EEG gegeven criteria oneerlijk is, ook indien hij daarbij buiten de grieven treedt. Volgens het Nederlands appelprocesrecht moet de rechter namelijk het recht van openbare orde in beginsel ook toepassen buiten het door de grieven ontsloten gebied.

Eerste aanleg

Richtlijn 93/13 EEG is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg van het Nederlandse recht brengt echter mee dat de Nederlandse rechter op grond van art. 6:233 BW gehouden is het hiervoor bedoelde onderzoek ambtshalve te verrichten en het beding te vernietigen indien hij vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 EEG. Dit lijdt alleen uitzondering indien de consument zich ertegen verzet dat de rechter een contractueel beding dat hij als oneerlijk oordeelt, buiten toepassing laat. Indien de rechter over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt om te vermoeden dat een overeenkomst onder het bereik van Richtlijn 93/13 EEG valt en een beding bevat dat oneerlijk is in de hiervoor genoemde zin, dient hij daarnaar onderzoek te doen, ook indien daarop gerichte stellingen niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd.

Voor het Nederlandse recht betekent dit dus dat indien de rechter vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, hij gehouden is het beding te vernietigen.

In de onderstaande zaak betekent dit dat het hof ambtshalve had moeten onderzoeken of Richtlijn 93/13 op de overeenkomst van partijen van toepassing is en of het rentebeding van Voets oneerlijk is in de zin van die richtlijn. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.

A

HR Heesakkers/Voets

Relevantie: In dit arrest heeft de Hoge Raad opgemerkt dat de rechtspraak van het Europese hof gevolgen heeft voor het Nederlandse consumentenrecht. Indien een rechter namelijk vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (blauwe lijst), is de rechter gehouden het beding te vernietigen. Dus ook als een consument zich niet expliciet beroept op zijn bescherming, dient de rechter uit eigen beweging (ambtshalve) het oneerlijke beding te vernietigen.

Relevante feiten: Heesakkers heeft Voets opdracht gegeven voor de verbouwing van zijn woning. In de algemene voorwaarden van de aannemingsovereenkomst staat dat bij te late betaling een rente van 2% per maand verschuldigd is. Voets vordert betaling van een volgens hem nog door Heesakkers verschuldigd bedrag, vermeerderd met de contractueel bedongen rente van 2% per maand.

Het cassatiemiddel stelt dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. Heesakkers betoogt dat het hof, gelet op Richtlijn 93/13/EEG, ambtshalve had moeten onderzoeken of het beding tot betaling van 2% rente per maand oneerlijk was.

Rechtsvraag: Moet de rechter ambtshalve toetsen of een contractueel beding valt onder Richtlijn 93/13/EEG en zo ja, moet de rechter dan onderzoeken of dit beding oneerlijk is?

Beoordeling door de Hoge Raad: Gelet op de rechtspraak van het HvJ EU (Europese rechter) is de nationale rechter gehouden om ambtshalve na te gaan of een contractueel beding valt onder Richtlijn 93/13 en, zo ja, te onderzoeken of dit oneerlijk is, indien hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt, ook indien daarop gerichte stellingen niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd.

Hoger beroep (appelprocesrecht)

Voor het Nederlandse recht brengt de Europese rechtspraak met zich mee dat de appelrechter (rechter in hoger beroep) is gehouden ambtshalve na te gaan of een beding uit het oogpunt van de in Richtlijn 93/13 EEG gegeven criteria oneerlijk is, ook indien hij daarbij buiten de grieven treedt. Volgens het Nederlands appelprocesrecht moet de rechter namelijk het recht van openbare orde in beginsel ook toepassen buiten het door de grieven ontsloten gebied.

Eerste aanleg

Richtlijn 93/13 EEG is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg van het Nederlandse recht brengt echter mee dat de Nederlandse rechter op grond van art. 6:233 BW gehouden is het hiervoor bedoelde onderzoek ambtshalve te verrichten en het beding te vernietigen indien hij vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 EEG. Dit lijdt alleen uitzondering indien de consument zich ertegen verzet dat de rechter een contractueel beding dat hij als oneerlijk oordeelt, buiten toepassing laat. Indien de rechter over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt om te vermoeden dat een overeenkomst onder het bereik van Richtlijn 93/13 EEG valt en een beding bevat dat oneerlijk is in de hiervoor genoemde zin, dient hij daarnaar onderzoek te doen, ook indien daarop gerichte stellingen niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd.

Voor het Nederlandse recht betekent dit dus dat indien de rechter vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, hij gehouden is het beding te vernietigen.

In de onderstaande zaak betekent dit dat het hof ambtshalve had moeten onderzoeken of Richtlijn 93/13 op de overeenkomst van partijen van toepassing is en of het rentebeding van Voets oneerlijk is in de zin van die richtlijn. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.

18
Q

HvJ Dexia

Relevantie: Het HvJ beantwoordt prejudiciële vragen over Richtlijn 93/13/EEG.

Relevante feiten: In deze zaak gaat het om consumenten die een effectenleaseovereenkomst hadden gesloten bij (een rechtsvoorganger van) Dexia. De consument leent zo geld, waarmee de bank aandelen verwerft voor de consument. In de overeenkomst stond een bepaling dat de bank, in geval van ontbinding, aanspraak kon maken op een gefixeerde rente van 5% per jaar over het onbetaalde saldo uit de overeenkomt. De verwijzende rechter stelt prejudiciële vragen aan het HvJ.

Vraag 1
Ten eerste, moet Richtlijn 93/13/EEG zo worden uitgelegd dat een beding reeds oneerlijk is indien het, beoordeeld naar alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, de enkele mogelijkheid van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht in zich draagt afhankelijk van de omstandigheden gedurende de looptijd van de overeenkomst, in het bijzonder doordat het beding voor de verkoper een mogelijk voordeel oplevert bij vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst door het bij voorbaat fixeren van een bepaald percentage van de resterende leasesom, in afwijking van de toepasselijke regels van nationaal recht waarbij dat voordeel niet bij voorbaat is gefixeerd?

Vraag 1 ging over naar welk moment moet worden beoordeeld of een beding oneerlijk is. Ook wordt de vraag gesteld welke omstandigheden bij die beoordeling daarbij in aanmerking genomen mogen worden.

Vraag 2
Ten tweede, kan de gebruiker van een vernietigd oneerlijk beding dat strekte tot schadevergoeding een beroep doen op een bij wege van regelend recht geldende wettelijke schadevergoeding?

Vraag 2 doelde op de consequenties van een vernietigd beding op grond van Richtlijn 93/13. De vraag was of het mogelijk was om het vernietigde beding te ‘vervangen’ door een ander beding dat niet oneerlijk zou zijn of door een beding dat de wet geeft. In de onderstaande zaak wilde de bank dus in plaats van de 5% contractuele rente, een aanspraak maken op de wettelijke schadevergoeding (wettelijke rente).

Antwoord vraag 1: Richtlijn 93/13/EEG moet aldus worden uitgelegd dat een beding in een risicodragende overeenkomst tussen een verkoper en een consument, zoals effectenleaseovereenkomsten, als oneerlijk moet worden beschouwd wanneer, gelet op de omstandigheden rond de sluiting van de betrokken overeenkomst en uitgaande van de datum van die sluiting, dat beding gedurende de uitvoering van die overeenkomst het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk kan verstoren, ook al zou deze verstoring alleen onder bepaalde omstandigheden tot uiting kunnen komen of zou dat beding in andere omstandigheden zelfs ten goede kunnen komen aan de consument (zie r.o. 60).

Antwoord vraag 2: Richtlijn 93/13/EEG moet aldus worden uitgelegd dat een verkoper die — in die hoedanigheid — de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, wanneer de overeenkomst zonder dat beding kan voortbestaan, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest (zie r.o. 67).

Het hof zegt dus in zoveel woorden dat wanneer sprake is van een oneerlijk beding, er geen aanspraak bestaat op een (daarvoor in de plaats komende) wettelijke schadevergoeding. Het vernietigde beding kan dus niet vervangen worden door de rechter, indien de overeenkomst zonder dat beding in stand kan blijven.

A

HvJ Dexia

Relevantie: Het HvJ beantwoordt prejudiciële vragen over Richtlijn 93/13/EEG.

Relevante feiten: In deze zaak gaat het om consumenten die een effectenleaseovereenkomst hadden gesloten bij (een rechtsvoorganger van) Dexia. De consument leent zo geld, waarmee de bank aandelen verwerft voor de consument. In de overeenkomst stond een bepaling dat de bank, in geval van ontbinding, aanspraak kon maken op een gefixeerde rente van 5% per jaar over het onbetaalde saldo uit de overeenkomt. De verwijzende rechter stelt prejudiciële vragen aan het HvJ.

Vraag 1
Ten eerste, moet Richtlijn 93/13/EEG zo worden uitgelegd dat een beding reeds oneerlijk is indien het, beoordeeld naar alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, de enkele mogelijkheid van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht in zich draagt afhankelijk van de omstandigheden gedurende de looptijd van de overeenkomst, in het bijzonder doordat het beding voor de verkoper een mogelijk voordeel oplevert bij vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst door het bij voorbaat fixeren van een bepaald percentage van de resterende leasesom, in afwijking van de toepasselijke regels van nationaal recht waarbij dat voordeel niet bij voorbaat is gefixeerd?

Vraag 1 ging over naar welk moment moet worden beoordeeld of een beding oneerlijk is. Ook wordt de vraag gesteld welke omstandigheden bij die beoordeling daarbij in aanmerking genomen mogen worden.

Vraag 2
Ten tweede, kan de gebruiker van een vernietigd oneerlijk beding dat strekte tot schadevergoeding een beroep doen op een bij wege van regelend recht geldende wettelijke schadevergoeding?

Vraag 2 doelde op de consequenties van een vernietigd beding op grond van Richtlijn 93/13. De vraag was of het mogelijk was om het vernietigde beding te ‘vervangen’ door een ander beding dat niet oneerlijk zou zijn of door een beding dat de wet geeft. In de onderstaande zaak wilde de bank dus in plaats van de 5% contractuele rente, een aanspraak maken op de wettelijke schadevergoeding (wettelijke rente).

Antwoord vraag 1: Richtlijn 93/13/EEG moet aldus worden uitgelegd dat een beding in een risicodragende overeenkomst tussen een verkoper en een consument, zoals effectenleaseovereenkomsten, als oneerlijk moet worden beschouwd wanneer, gelet op de omstandigheden rond de sluiting van de betrokken overeenkomst en uitgaande van de datum van die sluiting, dat beding gedurende de uitvoering van die overeenkomst het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk kan verstoren, ook al zou deze verstoring alleen onder bepaalde omstandigheden tot uiting kunnen komen of zou dat beding in andere omstandigheden zelfs ten goede kunnen komen aan de consument (zie r.o. 60).

Antwoord vraag 2: Richtlijn 93/13/EEG moet aldus worden uitgelegd dat een verkoper die — in die hoedanigheid — de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, wanneer de overeenkomst zonder dat beding kan voortbestaan, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest (zie r.o. 67).

Het hof zegt dus in zoveel woorden dat wanneer sprake is van een oneerlijk beding, er geen aanspraak bestaat op een (daarvoor in de plaats komende) wettelijke schadevergoeding. Het vernietigde beding kan dus niet vervangen worden door de rechter, indien de overeenkomst zonder dat beding in stand kan blijven.

19
Q

Rechtspraak HvJ-EU (zie Heesakkers/Voets, r.o. 3.5.1)
- Consumenten relatief zwakke onderhandelingspositie, minder informatie
- Art. 6 lid 1 Richtlijn 93/13/EEG (oneerlijke bedingen), gaat om vervangen “formele evenwicht rechten en verplichtingen” met “reëel evenwicht dat gelijkheid partijen herstelt”
dat evenwicht moet worden gecorrigeerd bij consumenten en ondernemers. Formeel is dat contractenrecht dat lijkt dat alles op gelijk niveau is, maar in werkelijkheid niet zo is
.
Ratio (zie Richtlijn (EU) 2019/771, considerans)
- (2) bevorderen interne markt (art. 25 VWEU), hoog niveau consumentenbescherming (art. 169 VWEU) via maatregelen ter voltooiing interne markt (art. 114 VWEU)
- (4) overeenkomstenrecht is cruciaal voor bevorderen grensoverschrijdende transacties
- (41) vertrouwen in interne markt vergroten met rechtszekerheid (ondernemer) en bescherming (consument)
Met name betrekking tot consumenten is het op EU niveau geregeld.
ene kant is het EU optreden gelegitimeerd als het gaat om interne markt.

A

Rechtspraak HvJ-EU (zie Heesakkers/Voets, r.o. 3.5.1)
- Consumenten relatief zwakke onderhandelingspositie, minder informatie
- Art. 6 lid 1 Richtlijn 93/13/EEG (oneerlijke bedingen), gaat om vervangen “formele evenwicht rechten en verplichtingen” met “reëel evenwicht dat gelijkheid partijen herstelt”
dat evenwicht moet worden gecorrigeerd bij consumenten en ondernemers. Formeel is dat contractenrecht dat lijkt dat alles op gelijk niveau is, maar in werkelijkheid niet zo is.
Ratio (zie Richtlijn (EU) 2019/771, considerans)
- (2) bevorderen interne markt (art. 25 VWEU), hoog niveau consumentenbescherming (art. 169 VWEU) via maatregelen ter voltooiing interne markt (art. 114 VWEU)
- (4) overeenkomstenrecht is cruciaal voor bevorderen grensoverschrijdende transacties
- (41) vertrouwen in interne markt vergroten met rechtszekerheid (ondernemer) en bescherming (consument)
Met name betrekking tot consumenten is het op EU niveau geregeld.
ene kant is het EU optreden gelegitimeerd als het gaat om interne markt.

20
Q

Uitleg bij consumentenovereenkomsten is contra preferentum art. 6:238 lid 2 BW. beginsel uitgelegd op basis van mede de tekst /verklaringen over en weer. Maar hier komt bij (als er uitlegsvraag over is) dan moet je het in het voordeel van de consument uitleggen.

A

Uitleg bij consumentenovereenkomsten is contra preferentum art. 6:238 lid 2 BW. beginsel uitgelegd op basis van mede de tekst /verklaringen over en weer. Maar hier komt bij (als er uitlegsvraag over is) dan moet je het in het voordeel van de consument uitleggen.

21
Q

|Consumentenbescherming bij koopovereenkomsten
Afwijking aanvullend karakter contractenrecht
- Consumentenkoop art. 7:1 – 7:38 BW
is goeddeels van semi-dwingend recht (ex art. 7:6 lid 1 BW)
N.B. zie lid 2!
Dwingend recht betekent partijen kunnen niet afwijken en
als je afwijkt heb je geen geldige overeenkomst.
Semi dwingend je mag afwijken ten aanzien van 1 partij
de verkoper, maar niet ten nadele van de andere partij
de consument.

  • Sanctie art. 7:6 BW is vernietigbaarheid, zie
    art. 3:40 lid 2 BW
  • Ambtshalve toetsing!
  • Vernietigbaarheid exoneratiebeding ex art. 7:6 BW geldt voor alle bedingen, incl. algemene voorwaarden (dus samenloop met art. 6:233 sub a jo. 6:237 sub f BW)
    bij art. 7:6 BW is handiger dan dat je op algemene voorwaarden gaat zitten met tegenbewijs dat het niet onredelijk bezwarend is.
A

|Consumentenbescherming bij koopovereenkomsten
Afwijking aanvullend karakter contractenrecht
- Consumentenkoop art. 7:1 – 7:38 BW
is goeddeels van semi-dwingend recht (ex art. 7:6 lid 1 BW)
N.B. zie lid 2!
Dwingend recht betekent partijen kunnen niet afwijken en
als je afwijkt heb je geen geldige overeenkomst.
Semi dwingend je mag afwijken ten aanzien van 1 partij
de verkoper, maar niet ten nadele van de andere partij
de consument.

  • Sanctie art. 7:6 BW is vernietigbaarheid, zie
    art. 3:40 lid 2 BW
  • Ambtshalve toetsing!
  • Vernietigbaarheid exoneratiebeding ex art. 7:6 BW geldt voor alle bedingen, incl. algemene voorwaarden (dus samenloop met art. 6:233 sub a jo. 6:237 sub f BW)
    bij art. 7:6 BW is handiger dan dat je op algemene voorwaarden gaat zitten met tegenbewijs dat het niet onredelijk bezwarend is.