Verbintenissenrecht w2 + arresten Flashcards

1
Q

De grondbeginselen van het verbintenissenrecht

a) contractsvrijheid
De contractsvrijheid houdt in dat het partijen vrijstaat een overeenkomst te sluiten met wie ze willen, waarover zij willen en op het moment dat zij willen. Men heeft de bevoegdheid om op eigen termen een rechtsverhouding aan te gaan en rechtsgevolgen in het leven te roepen. Je kunt dus in beginsel over alles en met iedereen een overeenkomst sluiten.

Later zullen we zien dat er grenzen zijn aan de contractsvrijheid. In sommige gevallen komt de contractsvrijheid in conflict met hogere belangen. Voorbeelden:
- Art. 3:40 BW de rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de openbare orde of goede zeden is nietig. In dat geval gaat de maatschappelijke aanvaardbaarheid boven de contractsvrijheid.

  • Ook de overheid kan de contractsvrijheid beperken. Een belangrijke voorbeeld is de consumentenwetgeving. De overheid wil de ‘economisch zwakke’ (de consument) beschermen tegen het overwicht van zijn wederpartij (producent).

Contractsvrijheid op gespannen voet met de aansprakelijkheid wegens het afbreken van onderhandelingen.

b) Vormvrijheid
De vormvrijheid staat beschreven in art. 3:37 lid 1 BW: tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen in iedere vorm geschieden en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen. De wet kent echter voor sommige bijzondere overeenkomsten een vormvoorschrift. Een voorbeeld is de koop van een woning. Art. 7:2 BW eist voor deze koop een schriftelijke overeenkomst.

c) De verbindende kracht van de overeenkomst
Dit beginsel houdt in dat een overeenkomst de rechtsgevolgen heeft die door de partijen zijn overeengekomen. De partijen zijn gebonden aan de overeenkomst. Dit wordt ook wel weergegeven met de regel ‘pacta sunt servanda’.

Deze drie grondbeginselen leiden samen tot het uitgangspunt dat iedere overeenkomst rechtens als verbindend zal worden aangemerkt.

b) vormvrijheid

c) verbindende kracht van de overeenkomst

A

De grondbeginselen van het verbintenissenrecht

a) contractsvrijheid
De contractsvrijheid houdt in dat het partijen vrijstaat een overeenkomst te sluiten met wie ze willen, waarover zij willen en op het moment dat zij willen. Men heeft de bevoegdheid om op eigen termen een rechtsverhouding aan te gaan en rechtsgevolgen in het leven te roepen. Je kunt dus in beginsel over alles en met iedereen een overeenkomst sluiten.

Later zullen we zien dat er grenzen zijn aan de contractsvrijheid. In sommige gevallen komt de contractsvrijheid in conflict met hogere belangen. Voorbeelden:
- Art. 3:40 BW de rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de openbare orde of goede zeden is nietig. In dat geval gaat de maatschappelijke aanvaardbaarheid boven de contractsvrijheid.

  • Ook de overheid kan de contractsvrijheid beperken. Een belangrijke voorbeeld is de consumentenwetgeving. De overheid wil de ‘economisch zwakke’ (de consument) beschermen tegen het overwicht van zijn wederpartij (producent).

Contractsvrijheid op gespannen voet met de aansprakelijkheid wegens het afbreken van onderhandelingen.

b) Vormvrijheid
De vormvrijheid staat beschreven in art. 3:37 lid 1 BW: tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen in iedere vorm geschieden en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen. De wet kent echter voor sommige bijzondere overeenkomsten een vormvoorschrift. Een voorbeeld is de koop van een woning. Art. 7:2 BW eist voor deze koop een schriftelijke overeenkomst.

c) De verbindende kracht van de overeenkomst
Dit beginsel houdt in dat een overeenkomst de rechtsgevolgen heeft die door de partijen zijn overeengekomen. De partijen zijn gebonden aan de overeenkomst. Dit wordt ook wel weergegeven met de regel ‘pacta sunt servanda’.

Deze drie grondbeginselen leiden samen tot het uitgangspunt dat iedere overeenkomst rechtens als verbindend zal worden aangemerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Faciliterend karakter (vergemakkelijken)
Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen verschillende (rechts)personen. Het verbintenissenrecht is in veel gevallen van regelend of aanvullend recht. Het verbintenissenrecht geeft partijen daarmee de ruimte om af te wijken van de verbintenisrechtelijke regels van het BW.

Wat partijen niet nader zijn overeengekomen in hun overeenkomst, wordt door het verbintenissenrecht aangevuld. Er wordt daarom gezegd dat het verbintenissenrecht een ‘faciliterend karakter’ heeft.

A

Faciliterend karakter (vergemakkelijken)
Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen verschillende (rechts)personen. Het verbintenissenrecht is in veel gevallen van regelend of aanvullend recht. Het verbintenissenrecht geeft partijen daarmee de ruimte om af te wijken van de verbintenisrechtelijke regels van het BW.

Wat partijen niet nader zijn overeengekomen in hun overeenkomst, wordt door het verbintenissenrecht aangevuld. Er wordt daarom gezegd dat het verbintenissenrecht een ‘faciliterend karakter’ heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De uitleg van de overeenkomst
Het kan gebeuren dat partijen na het sluiten van een overeenkomst een geschil krijgen over hoe de overeenkomst moet worden begrepen. Alle uitingen van de taal zijn namelijk alleen in hun context te begrijpen. Sinds de jaren zeventig is het vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat niet kan worden volstaan met een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van een overeenkomst. De bewoordingen waarin de overeenkomst is vervat, zijn nooit op zichzelf beslissend. Het gaat erom wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs omtrent elkanders bedoelingen mochten afleiden. Het is in Nederland algemeen aanvaard dat voor de uitleg van overeenkomsten de wilsvertrouwensleer (art. 3:33 BW jo. art. 3:35 BW) gebruikt wordt. Deze gedachtegang heeft de Hoge Raad bevestigd in het arrest ‘Haviltex’. In dit arrest is de befaamde Haviltex-norm ontstaan:

“Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld (en of dit een contract een leemte laat die moet worden aangevuld), komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”

Het gaat er dus om wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden. Er moet dus ook gekeken worden of men te goeder trouw was in de zin van art. 3:11 BW. Van belang kan zijn welke vaardigheden men bij de ander mag veronderstellen. Daarnaast kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook het gedrag van partijen in de uitvoeringsfase is van belang voor de uitleg van de overeenkomst. De bewoordingen zullen wel een extra grote rol spelen als er sprake is van een uitvoerig en gedetailleerd contract, waarover de partijen met deskundige bijstand intensief hebben onderhandeld.

Overeenkomst voor derden
De Haviltex-norm kan niet eenvoudig worden toegepast wanneer het gaat om een overeenkomst voor derden. Zij waren namelijk geen partij bij de overeenkomst. Vaak hebben derden ook geen inzicht in wat er zich tussen partijen heeft afgespeeld. Neem bijv. de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) waaruit rechten en verplichtingen van werknemers en werkgevers voortvloeien. Deze arbeidsovereenkomst wordt niet individueel onderhandeld tussen de werkgever en werknemer. Deze overeenkomst kan niet worden uitgelegd door hetgeen wat partijen in de gegeven omstandigheden van elkaar mochten verwachten. De werknemer was namelijk geen partij bij het opmaken van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft voor de uitleg van zulke overeenkomsten een norm opgesteld.

Volgens de Hoge Raad zijn in dat geval de bewoordingen van de cao, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van ‘doorslaggevende betekenis’. Dit wordt de ‘CAO-norm’ genoemd (zie ook HR DSM/Fox, r.o. 4.3.

Tussen Haviltex-norm en de CAO-norm bestaat echter geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang. Beiden hebben namelijk volgens de Hoge Raad een gemeenschappelijke grondslag, namelijk dat voor de uitleg van de overeenkomst alle omstandigheden van het geval beslissend zijn, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen. Dus ook bij de CAO-norm zijn alle omstandigheden van het geval relevant, behalve de niet-kenbare bedoeling van partijen die de overeenkomst hebben geformuleerd.

Kwalificatie
Voor bepaalde typen overeenkomsten biedt het BW (in het bijzonder boek 7 BW) bijzondere regels. Denk aan huur, pacht, arbeids of schenkingsovereenkomsten. Om te weten of deze regels van toepassing zijn op de overeenkomst, is het belangrijk om te weten hoe een overeenkomst dient te worden gekwalificeerd.

De Hoge Raad heeft in het Arrest HR Inscharing een stappenplan gemaakt voor de kwalificatie van de overeenkomst. Kort gezegd stelt de HR dat ten eerste de gesloten overeenkomst moet worden uitgelegd. Pas daarna moet de overeenkomst worden gekwalificeerd. De overeengekomen rechten en verplichtingen worden dus eerst uitgelegd en daarna gekwalificeerd aan de hand van een wettelijke omschrijving van de overeenkomst. Bij de kwalificatie is niet van belang of partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de regeling van de bijzondere overeenkomst te laten vallen.
Relevant is alleen of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldaan aan de wettelijke omschrijving van de bijzondere overeenkomst.

A

De uitleg van de overeenkomst
Het kan gebeuren dat partijen na het sluiten van een overeenkomst een geschil krijgen over hoe de overeenkomst moet worden begrepen. Alle uitingen van de taal zijn namelijk alleen in hun context te begrijpen. Sinds de jaren zeventig is het vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat niet kan worden volstaan met een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van een overeenkomst. De bewoordingen waarin de overeenkomst is vervat, zijn nooit op zichzelf beslissend. Het gaat erom wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs omtrent elkanders bedoelingen mochten afleiden. Het is in Nederland algemeen aanvaard dat voor de uitleg van overeenkomsten de wilsvertrouwensleer (art. 3:33 BW jo. art. 3:35 BW) gebruikt wordt. Deze gedachtegang heeft de Hoge Raad bevestigd in het arrest ‘Haviltex’. In dit arrest is de befaamde Haviltex-norm ontstaan:

“Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld (en of dit een contract een leemte laat die moet worden aangevuld), komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”

Het gaat er dus om wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden. Er moet dus ook gekeken worden of men te goeder trouw was in de zin van art. 3:11 BW. Van belang kan zijn welke vaardigheden men bij de ander mag veronderstellen. Daarnaast kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook het gedrag van partijen in de uitvoeringsfase is van belang voor de uitleg van de overeenkomst. De bewoordingen zullen wel een extra grote rol spelen als er sprake is van een uitvoerig en gedetailleerd contract, waarover de partijen met deskundige bijstand intensief hebben onderhandeld.

Overeenkomst voor derden
De Haviltex-norm kan niet eenvoudig worden toegepast wanneer het gaat om een overeenkomst voor derden. Zij waren namelijk geen partij bij de overeenkomst. Vaak hebben derden ook geen inzicht in wat er zich tussen partijen heeft afgespeeld. Neem bijv. de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) waaruit rechten en verplichtingen van werknemers en werkgevers voortvloeien. Deze arbeidsovereenkomst wordt niet individueel onderhandeld tussen de werkgever en werknemer. Deze overeenkomst kan niet worden uitgelegd door hetgeen wat partijen in de gegeven omstandigheden van elkaar mochten verwachten. De werknemer was namelijk geen partij bij het opmaken van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft voor de uitleg van zulke overeenkomsten een norm opgesteld.

Volgens de Hoge Raad zijn in dat geval de bewoordingen van de cao, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van ‘doorslaggevende betekenis’. Dit wordt de ‘CAO-norm’ genoemd (zie ook HR DSM/Fox, r.o. 4.3.

Tussen Haviltex-norm en de CAO-norm bestaat echter geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang. Beiden hebben namelijk volgens de Hoge Raad een gemeenschappelijke grondslag, namelijk dat voor de uitleg van de overeenkomst alle omstandigheden van het geval beslissend zijn, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen. Dus ook bij de CAO-norm zijn alle omstandigheden van het geval relevant, behalve de niet-kenbare bedoeling van partijen die de overeenkomst hebben geformuleerd.

Kwalificatie
Voor bepaalde typen overeenkomsten biedt het BW (in het bijzonder boek 7 BW) bijzondere regels. Denk aan huur, pacht, arbeids of schenkingsovereenkomsten. Om te weten of deze regels van toepassing zijn op de overeenkomst, is het belangrijk om te weten hoe een overeenkomst dient te worden gekwalificeerd.

De Hoge Raad heeft in het Arrest HR Inscharing een stappenplan gemaakt voor de kwalificatie van de overeenkomst. Kort gezegd stelt de HR dat ten eerste de gesloten overeenkomst moet worden uitgelegd. Pas daarna moet de overeenkomst worden gekwalificeerd. De overeengekomen rechten en verplichtingen worden dus eerst uitgelegd en daarna gekwalificeerd aan de hand van een wettelijke omschrijving van de overeenkomst. Bij de kwalificatie is niet van belang of partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de regeling van de bijzondere overeenkomst te laten vallen.
Relevant is alleen of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldaan aan de wettelijke omschrijving van de bijzondere overeenkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Week 2 Inhoud & Gelding EXTRA LITERATUUR

Empirisch onderzoek
Aangehaalde literatuur: L. Smeehuijzen & J. de Haan, ‘Een empirisch onderzoek naar feitenrechtspraak over uitleg’, NJB 2020/2569, afl. 38, p. 2923-2930.

1 Inleiding
Publicaties over uitleg van overeenkomsten gaan zelden over de feitelijke dimensie van uitleg. Vrijwel alle aandacht gaat uit naar rechtspraak van de Hoge Raad. In dit artikel staat een empirische analyse van de feitenrechtspraak centraal.

Smeehuijzen en De Haan hebben een analyse gemaakt van alle uitspraken uit feitelijke instanties over 2018 waarin de uitleg van een overeenkomst een centrale rol speelt. Deze uitspraken werden op drie punten onderzocht:

  1. Hoe vaak oordeelt de rechter in afwijking van de door de tekst van de overeenkomst gesuggereerde uitleg?
  2. Hoe vaak is het vinden van de uitlegmaatstaf problematisch?
  3. Welke uitlegmatraven zien wij met welke frequentie terug in de feitenrechtspraak?

2 Bevindingen
Tip van Lawbooks
Raadpleeg voor de bevindingen en een korte toelichting van deze bevindingen het origineel. Dit stuk leent zich namelijk niet voor een samenvatting.

3 Een korte leidraad
De Haviltex-maatstaf verplicht de rechter niet alleen naar de tekst, maar ook naar de overige omstandigheden te kijken: zowel subjectieve als objectieve. We zijn allemaal wel bekend met de Haviltex-maatstaf. Er zijn daarnaast drie typen situaties te onderscheiden die om een bijzondere uitlegmaatstaf vragen:

  1. Grammaticale uitleg: Indien het gaat om professionele partijen die met behulp van juristen en advocaten een overeenkomst hebben gesloten zal er meer waarde worden gehecht aan de grammaticale interpretatie. Zeker als dergelijke contracten ook nog een entire agreement clause bevatten. Let wel, ook in deze gevallen is de tekst heen alleenheerser. Kortom, grammaticale uitleg in absolute zin bestaat niet in Nederland.
  2. Objectieve uitleg: De totstandkoming van een overeenkomst kent vaak enen geschiedenis en hier kan men vaak de wil van de betrokken partijen uit afleiden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Soms zijn er alleen maar objectieve factoren en de rechter kan in dergelijke gevallen niets anders doen dan objectief uitleggen.
  3. CAO-Maatstaf: Deze maatstaf lijkt op de objectieve uitleg en wordt gehanteerd in het geval dat twee partijen rechtsgevolgen scheppen voor een partij die niet bij de totstandkoming van die overeenkomt is betrokken. Het standaardvoorbeeld is natuurlijk de CAO.

Tip van Lawbooks
De objectieve uitleg lijkt sterk op de CAO-maatstaf, maar de gedachte erachter is anders. Bij de objectieve methode moet de rechter wel een objectieve maatstraf hanteren omdat subjectieve handvatten ontbreken. Bij de CAO-maatstaf kunnen de subjectieve omstandigheden wel aanwezig zijn, maar ze worden expliciet buiten de deur gehouden in de strijd tussen de twee conflicterende partijen.

4 Drie beschouwingen naar aanleiding van de empirische bevindingen
De empirische bevindingen gaven aanleiding tot de volgende drie beschouwingen.

  1. Dat in 96,7% van de uitspraken conform de tekst wordt geoordeeld, is niet in overeenstemming met het beeld dat het Nederlandse uitlegdebat oproept. En: het meest actieve Haviltexen geschiedt daar waar de tekst geen richting geeft.
  2. Rechtsontwikkeling door de Hoge Raad; terughoudendheid lijkt verstandig.
  3. De vooruitgang zit niet in rechtspraak van de Hoge Raad, maar in een beter feitelijk debat.

5 Methodologische opmerkingen en vragen voor vervolgonderzoek
Niet relevant.

6 Conclusie
Anders dan men op grond van de Haviltex-maatstaf zou verwachten, oordeelt de rechter in de overgrote meerderheid van de gevallen (96,7%) conform de tekst van de overeenkomst. Wie wil bepleiten dat de partijwil afwijkt van de tekst van de overeenkomst, moet een tamelijk hoge hindernis over. Ook bleek dat in veel gevallen (ongeveer een derde) de tekst van de overeenkomst helemaal geen oplossing suggereert. Het bestaan van die categorie wordt veelal onvoldoende onderkend, terwijl daar het ‘Haviltexen’ het meest uitgesproken gebeurt: daar waar de tekst zwijgt, is een actieve zoektocht vereist naar andere omstandigheden die de zaak kunnen beslissen. Het is van belang het voorgaande in het beeld van de Nederlandse uitlegpraktijk te verdisconteren. Dat geldt als men studenten of practici over het Nederlandse uitlegrecht voorlicht, maar het is ook van belang voor reflecties op het uitlegrecht.

Het onderzoek laat, ten tweede, zien dat in de Nederlandse uitlegpraktijk het vinden van de juiste uitlegmaatstaf nauwelijks een probleem vormt. Slechts in een van de 268 gevallen kon men naar ons oordeel over de toepasselijke uitlegmaatstaf twijfelen.

Analyse van de feitenrechtspraak geeft ons reden te denken dat voor verbetering van de kwaliteit van het Nederlandse uitlegdebat nadere rechtsontwikkeling door de Hoge Raad niet behulpzaam is; die lijkt ons wel min of meer voltooid. De praktijk kan met de bestaande uitlegregels goed uit de voeten. Een nader argument is dat de problematische gevallen eindeloos divers zijn, zodat het ondoenlijk is een regel te formuleren met een voldoende bepaald toepassingsgebied. De ‘uitlegkunde’ die zich thans in de literatuur ontwikkelt, illustreert die moeilijkheid.

Potentieel tot verbetering van uitleg van overeenkomsten in de Nederlandse praktijk ligt met name in de verbetering van de kwaliteit van het feitelijke debat. Van niet-tekstuele omstandigheden wordt door partijen veelal weinig werk gemaakt. Ook de rechter heeft een rol in verrijking van het debat, met name door tijdens de mondelinge behandeling door te vragen op voor uitleg relevante thema’s. Dit kan partijen aanzetten tot verbetering van hun feitelijke stellingen.

Eendentest of stappenplan
Aangehaalde literatuur: W.H. van Boom, ‘Uitleg en kwalificatie: stappenplan of eendentest?’, NTBR2021/5.

1 Van uitscharing en participatieplaatsing
Dwingendrechtelijke wetsbepalingen hebben gelding. Andersluidende contractsbepalingen zijn nietig of vernietigbaar. Er moet eerst een contract zijn waar dwingende regels op kunnen worden losgelaten. Dus moet er eerst wilsovereenstemming zijn. De verklaringen en gedragingen die partijen in vrije wil uiten en zoals zij die over en weer redelijkerwijs mogen begrijpen, bepalen goeddeels de contractsinhoud. Om die inhoud te bepalen, moeten we het contract uitleggen. En die inhoud moet dan worden getoetst aan de dwingendrechtelijke kaders. Maar de toegangspoort tot die toetsing is vaak de kwalificatie van de overeenkomst als een bepaald benoemd contract. Hoe bepaal je of iets een contract is?

In HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034 HR (Inscharing) was sprake van een afspraak waarbij een grondeigenaar een stuk grond ter beschikking stelde aan een paardenfokker voor begrazing. De eerste jaren was de afspraak mondeling. Partijen stelden pas na enkele jaren een schriftelijk contract op, dat ze het opschrift ‘overeenkomst van uitscharing’ gaven. Het contract duidde de paardenfokker aan als uitschaarder en de grondeigenaar als inschaarder. Het begrazingscontract hield in dat de uitschaarder geld betaalde en de inschaarder toeliet dat zijn grond begraasd werd en er dus vee van een ander op aanwezig was. Toen de contractperiode afliep, vorderde de inschaarder dat de uitschaarder zijn paarden van zijn land weghaalde. Deze weigerde. In het geding dat volgde, stelde de uitschaarder zich op het standpunt dat sprake was van een pachtovereenkomst in de zin van art. 7:311 BW en dat de overeenkomst dus aan het dwingendrechtelijk kader van de pachtregeling onderworpen was. Het hof kwam in deze zaak tot het oordeel dat van pacht geen sprake was. Met behulp van de Haviltex-maatstaf oordeelde het hof kort gezegd dat geen sprake was van een pachtovereenkomst, omdat partijen hun contractsverhouding waren begonnen met een mondelinge afspraak, zij die overeenkomst blijkens de latere schriftelijke overeenkomst met het opschrift ‘uitscharing’ ook later niet als pacht beschouwden, en zij het verschil tussen pacht en uitscharing moeten hebben gekend.

In cassatie wordt geklaagd dat het hof aldus ten onrechte de gerichtheid van de wil van partijen op het sluiten van een pachtovereenkomst heeft meegewogen. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond:

De Hoge Raad doceert vervolgens een eenvoudig stappenplan:

“De hiervoor (…) besproken vraag naar de kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de inhoud van de overeenkomst heeft vastgesteld, kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een pachtovereenkomst”.

Kortom, de gesloten overeenkomst moet dus eerst worden uitgelegd en daarna vindt kwalificatie plaats. Dat partijen misschien niet de bedoeling hebben gehad om een pachtovereenkomst aan te gaan of misschien zelfs de bedoeling hadden om niet een pachtovereenkomst aan te gaan, is voor de kwalificatie van de overeenkomst niet van belang.

De Hoge Raad hecht veel aan het stappenplan ‘eerst uitleggen dan kwalificeren’. Het stappenplan zal vermoedelijk veelal genoeg houvast bieden. Maar ik kan mij gevallen voorstellen waarin het stappenplan iets té simpel is en er nog iets meer denkwerk nodig is of een heen-en-weer-gaan tussen uitleg en kwalificatie.

2 en 3: Eendentest of stappenplan?
Het stappenplan dat de Hoge Raad hanteert, kan volgens Van Boom behulpzaam zijn bij het voorkomen van die verrassingen. Maar we mogen niet al te veel vertrouwen hebben in het stappenplan van de Hoge Raad: soms moet voorbij de wettelijke omschrijving worden gekeken naar het geheel van de wettelijke regeling, om dan weer terug te keren naar het contract om te bezien of de strekking daarvan toch niet ook voldoet aan de essentiële elementen van het benoemde contract. Soms is dus ook de eendentest nodig als de overeenkomst op het eerste gezicht niet aan de wettelijke omschrijving voldoet: if it looks like a duck, swims like a duck and quacks like a duck, then it probably is a duck.

A

Week 2 Inhoud & Gelding EXTRA LITERATUUR

Empirisch onderzoek
Aangehaalde literatuur: L. Smeehuijzen & J. de Haan, ‘Een empirisch onderzoek naar feitenrechtspraak over uitleg’, NJB 2020/2569, afl. 38, p. 2923-2930.

1 Inleiding
Publicaties over uitleg van overeenkomsten gaan zelden over de feitelijke dimensie van uitleg. Vrijwel alle aandacht gaat uit naar rechtspraak van de Hoge Raad. In dit artikel staat een empirische analyse van de feitenrechtspraak centraal.

Smeehuijzen en De Haan hebben een analyse gemaakt van alle uitspraken uit feitelijke instanties over 2018 waarin de uitleg van een overeenkomst een centrale rol speelt. Deze uitspraken werden op drie punten onderzocht:

  1. Hoe vaak oordeelt de rechter in afwijking van de door de tekst van de overeenkomst gesuggereerde uitleg?
  2. Hoe vaak is het vinden van de uitlegmaatstaf problematisch?
  3. Welke uitlegmatraven zien wij met welke frequentie terug in de feitenrechtspraak?

2 Bevindingen
Tip van Lawbooks
Raadpleeg voor de bevindingen en een korte toelichting van deze bevindingen het origineel. Dit stuk leent zich namelijk niet voor een samenvatting.

3 Een korte leidraad
De Haviltex-maatstaf verplicht de rechter niet alleen naar de tekst, maar ook naar de overige omstandigheden te kijken: zowel subjectieve als objectieve. We zijn allemaal wel bekend met de Haviltex-maatstaf. Er zijn daarnaast drie typen situaties te onderscheiden die om een bijzondere uitlegmaatstaf vragen:

  1. Grammaticale uitleg: Indien het gaat om professionele partijen die met behulp van juristen en advocaten een overeenkomst hebben gesloten zal er meer waarde worden gehecht aan de grammaticale interpretatie. Zeker als dergelijke contracten ook nog een entire agreement clause bevatten. Let wel, ook in deze gevallen is de tekst heen alleenheerser. Kortom, grammaticale uitleg in absolute zin bestaat niet in Nederland.
  2. Objectieve uitleg: De totstandkoming van een overeenkomst kent vaak enen geschiedenis en hier kan men vaak de wil van de betrokken partijen uit afleiden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Soms zijn er alleen maar objectieve factoren en de rechter kan in dergelijke gevallen niets anders doen dan objectief uitleggen.
  3. CAO-Maatstaf: Deze maatstaf lijkt op de objectieve uitleg en wordt gehanteerd in het geval dat twee partijen rechtsgevolgen scheppen voor een partij die niet bij de totstandkoming van die overeenkomt is betrokken. Het standaardvoorbeeld is natuurlijk de CAO.

Tip van Lawbooks
De objectieve uitleg lijkt sterk op de CAO-maatstaf, maar de gedachte erachter is anders. Bij de objectieve methode moet de rechter wel een objectieve maatstraf hanteren omdat subjectieve handvatten ontbreken. Bij de CAO-maatstaf kunnen de subjectieve omstandigheden wel aanwezig zijn, maar ze worden expliciet buiten de deur gehouden in de strijd tussen de twee conflicterende partijen.

4 Drie beschouwingen naar aanleiding van de empirische bevindingen
De empirische bevindingen gaven aanleiding tot de volgende drie beschouwingen.

  1. Dat in 96,7% van de uitspraken conform de tekst wordt geoordeeld, is niet in overeenstemming met het beeld dat het Nederlandse uitlegdebat oproept. En: het meest actieve Haviltexen geschiedt daar waar de tekst geen richting geeft.
  2. Rechtsontwikkeling door de Hoge Raad; terughoudendheid lijkt verstandig.
  3. De vooruitgang zit niet in rechtspraak van de Hoge Raad, maar in een beter feitelijk debat.

5 Methodologische opmerkingen en vragen voor vervolgonderzoek
Niet relevant.

6 Conclusie
Anders dan men op grond van de Haviltex-maatstaf zou verwachten, oordeelt de rechter in de overgrote meerderheid van de gevallen (96,7%) conform de tekst van de overeenkomst. Wie wil bepleiten dat de partijwil afwijkt van de tekst van de overeenkomst, moet een tamelijk hoge hindernis over. Ook bleek dat in veel gevallen (ongeveer een derde) de tekst van de overeenkomst helemaal geen oplossing suggereert. Het bestaan van die categorie wordt veelal onvoldoende onderkend, terwijl daar het ‘Haviltexen’ het meest uitgesproken gebeurt: daar waar de tekst zwijgt, is een actieve zoektocht vereist naar andere omstandigheden die de zaak kunnen beslissen. Het is van belang het voorgaande in het beeld van de Nederlandse uitlegpraktijk te verdisconteren. Dat geldt als men studenten of practici over het Nederlandse uitlegrecht voorlicht, maar het is ook van belang voor reflecties op het uitlegrecht.

Het onderzoek laat, ten tweede, zien dat in de Nederlandse uitlegpraktijk het vinden van de juiste uitlegmaatstaf nauwelijks een probleem vormt. Slechts in een van de 268 gevallen kon men naar ons oordeel over de toepasselijke uitlegmaatstaf twijfelen.

Analyse van de feitenrechtspraak geeft ons reden te denken dat voor verbetering van de kwaliteit van het Nederlandse uitlegdebat nadere rechtsontwikkeling door de Hoge Raad niet behulpzaam is; die lijkt ons wel min of meer voltooid. De praktijk kan met de bestaande uitlegregels goed uit de voeten. Een nader argument is dat de problematische gevallen eindeloos divers zijn, zodat het ondoenlijk is een regel te formuleren met een voldoende bepaald toepassingsgebied. De ‘uitlegkunde’ die zich thans in de literatuur ontwikkelt, illustreert die moeilijkheid.

Potentieel tot verbetering van uitleg van overeenkomsten in de Nederlandse praktijk ligt met name in de verbetering van de kwaliteit van het feitelijke debat. Van niet-tekstuele omstandigheden wordt door partijen veelal weinig werk gemaakt. Ook de rechter heeft een rol in verrijking van het debat, met name door tijdens de mondelinge behandeling door te vragen op voor uitleg relevante thema’s. Dit kan partijen aanzetten tot verbetering van hun feitelijke stellingen.

Eendentest of stappenplan
Aangehaalde literatuur: W.H. van Boom, ‘Uitleg en kwalificatie: stappenplan of eendentest?’, NTBR2021/5.

1 Van uitscharing en participatieplaatsing
Dwingendrechtelijke wetsbepalingen hebben gelding. Andersluidende contractsbepalingen zijn nietig of vernietigbaar. Er moet eerst een contract zijn waar dwingende regels op kunnen worden losgelaten. Dus moet er eerst wilsovereenstemming zijn. De verklaringen en gedragingen die partijen in vrije wil uiten en zoals zij die over en weer redelijkerwijs mogen begrijpen, bepalen goeddeels de contractsinhoud. Om die inhoud te bepalen, moeten we het contract uitleggen. En die inhoud moet dan worden getoetst aan de dwingendrechtelijke kaders. Maar de toegangspoort tot die toetsing is vaak de kwalificatie van de overeenkomst als een bepaald benoemd contract. Hoe bepaal je of iets een contract is?

In HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034 HR (Inscharing) was sprake van een afspraak waarbij een grondeigenaar een stuk grond ter beschikking stelde aan een paardenfokker voor begrazing. De eerste jaren was de afspraak mondeling. Partijen stelden pas na enkele jaren een schriftelijk contract op, dat ze het opschrift ‘overeenkomst van uitscharing’ gaven. Het contract duidde de paardenfokker aan als uitschaarder en de grondeigenaar als inschaarder. Het begrazingscontract hield in dat de uitschaarder geld betaalde en de inschaarder toeliet dat zijn grond begraasd werd en er dus vee van een ander op aanwezig was. Toen de contractperiode afliep, vorderde de inschaarder dat de uitschaarder zijn paarden van zijn land weghaalde. Deze weigerde. In het geding dat volgde, stelde de uitschaarder zich op het standpunt dat sprake was van een pachtovereenkomst in de zin van art. 7:311 BW en dat de overeenkomst dus aan het dwingendrechtelijk kader van de pachtregeling onderworpen was. Het hof kwam in deze zaak tot het oordeel dat van pacht geen sprake was. Met behulp van de Haviltex-maatstaf oordeelde het hof kort gezegd dat geen sprake was van een pachtovereenkomst, omdat partijen hun contractsverhouding waren begonnen met een mondelinge afspraak, zij die overeenkomst blijkens de latere schriftelijke overeenkomst met het opschrift ‘uitscharing’ ook later niet als pacht beschouwden, en zij het verschil tussen pacht en uitscharing moeten hebben gekend.

In cassatie wordt geklaagd dat het hof aldus ten onrechte de gerichtheid van de wil van partijen op het sluiten van een pachtovereenkomst heeft meegewogen. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond:

De Hoge Raad doceert vervolgens een eenvoudig stappenplan:

“De hiervoor (…) besproken vraag naar de kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de inhoud van de overeenkomst heeft vastgesteld, kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een pachtovereenkomst”.

Kortom, de gesloten overeenkomst moet dus eerst worden uitgelegd en daarna vindt kwalificatie plaats. Dat partijen misschien niet de bedoeling hebben gehad om een pachtovereenkomst aan te gaan of misschien zelfs de bedoeling hadden om niet een pachtovereenkomst aan te gaan, is voor de kwalificatie van de overeenkomst niet van belang.

De Hoge Raad hecht veel aan het stappenplan ‘eerst uitleggen dan kwalificeren’. Het stappenplan zal vermoedelijk veelal genoeg houvast bieden. Maar ik kan mij gevallen voorstellen waarin het stappenplan iets té simpel is en er nog iets meer denkwerk nodig is of een heen-en-weer-gaan tussen uitleg en kwalificatie.

2 en 3: Eendentest of stappenplan?
Het stappenplan dat de Hoge Raad hanteert, kan volgens Van Boom behulpzaam zijn bij het voorkomen van die verrassingen. Maar we mogen niet al te veel vertrouwen hebben in het stappenplan van de Hoge Raad: soms moet voorbij de wettelijke omschrijving worden gekeken naar het geheel van de wettelijke regeling, om dan weer terug te keren naar het contract om te bezien of de strekking daarvan toch niet ook voldoet aan de essentiële elementen van het benoemde contract. Soms is dus ook de eendentest nodig als de overeenkomst op het eerste gezicht niet aan de wettelijke omschrijving voldoet: if it looks like a duck, swims like a duck and quacks like a duck, then it probably is a duck.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Empirisch onderzoek
Aangehaalde literatuur: L. Smeehuijzen & J. de Haan, ‘Een empirisch onderzoek naar feitenrechtspraak over uitleg’,

3 Een korte leidraad
De Haviltex-maatstaf verplicht de rechter niet alleen naar de tekst, maar ook naar de overige omstandigheden te kijken: zowel subjectieve als objectieve. We zijn allemaal wel bekend met de Haviltex-maatstaf. Er zijn daarnaast drie typen situaties te onderscheiden die om een bijzondere uitlegmaatstaf vragen:

  1. Grammaticale uitleg: Indien het gaat om professionele partijen die met behulp van juristen en advocaten een overeenkomst hebben gesloten zal er meer waarde worden gehecht aan de grammaticale interpretatie. Zeker als dergelijke contracten ook nog een entire agreement clause bevatten. Let wel, ook in deze gevallen is de tekst heen alleenheerser. Kortom, grammaticale uitleg in absolute zin bestaat niet in Nederland.
  2. Objectieve uitleg: De totstandkoming van een overeenkomst kent vaak enen geschiedenis en hier kan men vaak de wil van de betrokken partijen uit afleiden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Soms zijn er alleen maar objectieve factoren en de rechter kan in dergelijke gevallen niets anders doen dan objectief uitleggen.
  3. CAO-Maatstaf: Deze maatstaf lijkt op de objectieve uitleg en wordt gehanteerd in het geval dat twee partijen rechtsgevolgen scheppen voor een partij die niet bij de totstandkoming van die overeenkomt is betrokken. Het standaardvoorbeeld is natuurlijk de CAO.

Tip van Lawbooks
De objectieve uitleg lijkt sterk op de CAO-maatstaf, maar de gedachte erachter is anders. Bij de objectieve methode moet de rechter wel een objectieve maatstraf hanteren omdat subjectieve handvatten ontbreken. Bij de CAO-maatstaf kunnen de subjectieve omstandigheden wel aanwezig zijn, maar ze worden expliciet buiten de deur gehouden in de strijd tussen de twee conflicterende partijen.

4 Drie beschouwingen naar aanleiding van de empirische bevindingen
De empirische bevindingen gaven aanleiding tot de volgende drie beschouwingen.

  1. Dat in 96,7% van de uitspraken conform de tekst wordt geoordeeld, is niet in overeenstemming met het beeld dat het Nederlandse uitlegdebat oproept. En: het meest actieve Haviltexen geschiedt daar waar de tekst geen richting geeft.
  2. Rechtsontwikkeling door de Hoge Raad; terughoudendheid lijkt verstandig.
  3. De vooruitgang zit niet in rechtspraak van de Hoge Raad, maar in een beter feitelijk debat.

6 Conclusie
Anders dan men op grond van de Haviltex-maatstaf zou verwachten, oordeelt de rechter in de overgrote meerderheid van de gevallen (96,7%) conform de tekst van de overeenkomst. Wie wil bepleiten dat de partijwil afwijkt van de tekst van de overeenkomst, moet een tamelijk hoge hindernis over. Ook bleek dat in veel gevallen (ongeveer een derde) de tekst van de overeenkomst helemaal geen oplossing suggereert. Het bestaan van die categorie wordt veelal onvoldoende onderkend, terwijl daar het ‘Haviltexen’ het meest uitgesproken gebeurt: daar waar de tekst zwijgt, is een actieve zoektocht vereist naar andere omstandigheden die de zaak kunnen beslissen. Het is van belang het voorgaande in het beeld van de Nederlandse uitlegpraktijk te verdisconteren. Dat geldt als men studenten of practici over het Nederlandse uitlegrecht voorlicht, maar het is ook van belang voor reflecties op het uitlegrecht.

Het onderzoek laat, ten tweede, zien dat in de Nederlandse uitlegpraktijk het vinden van de juiste uitlegmaatstaf nauwelijks een probleem vormt. Slechts in een van de 268 gevallen kon men naar ons oordeel over de toepasselijke uitlegmaatstaf twijfelen.

Analyse van de feitenrechtspraak geeft ons reden te denken dat voor verbetering van de kwaliteit van het Nederlandse uitlegdebat nadere rechtsontwikkeling door de Hoge Raad niet behulpzaam is; die lijkt ons wel min of meer voltooid. De praktijk kan met de bestaande uitlegregels goed uit de voeten. Een nader argument is dat de problematische gevallen eindeloos divers zijn, zodat het ondoenlijk is een regel te formuleren met een voldoende bepaald toepassingsgebied. De ‘uitlegkunde’ die zich thans in de literatuur ontwikkelt, illustreert die moeilijkheid.

Potentieel tot verbetering van uitleg van overeenkomsten in de Nederlandse praktijk ligt met name in de verbetering van de kwaliteit van het feitelijke debat. Van niet-tekstuele omstandigheden wordt door partijen veelal weinig werk gemaakt. Ook de rechter heeft een rol in verrijking van het debat, met name door tijdens de mondelinge behandeling door te vragen op voor uitleg relevante thema’s. Dit kan partijen aanzetten tot verbetering van hun feitelijke stellingen.

A

Empirisch onderzoek
Aangehaalde literatuur: L. Smeehuijzen & J. de Haan, ‘Een empirisch onderzoek naar feitenrechtspraak over uitleg’,

3 Een korte leidraad
De Haviltex-maatstaf verplicht de rechter niet alleen naar de tekst, maar ook naar de overige omstandigheden te kijken: zowel subjectieve als objectieve. We zijn allemaal wel bekend met de Haviltex-maatstaf. Er zijn daarnaast drie typen situaties te onderscheiden die om een bijzondere uitlegmaatstaf vragen:

  1. Grammaticale uitleg: Indien het gaat om professionele partijen die met behulp van juristen en advocaten een overeenkomst hebben gesloten zal er meer waarde worden gehecht aan de grammaticale interpretatie. Zeker als dergelijke contracten ook nog een entire agreement clause bevatten. Let wel, ook in deze gevallen is de tekst heen alleenheerser. Kortom, grammaticale uitleg in absolute zin bestaat niet in Nederland.
  2. Objectieve uitleg: De totstandkoming van een overeenkomst kent vaak enen geschiedenis en hier kan men vaak de wil van de betrokken partijen uit afleiden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Soms zijn er alleen maar objectieve factoren en de rechter kan in dergelijke gevallen niets anders doen dan objectief uitleggen.
  3. CAO-Maatstaf: Deze maatstaf lijkt op de objectieve uitleg en wordt gehanteerd in het geval dat twee partijen rechtsgevolgen scheppen voor een partij die niet bij de totstandkoming van die overeenkomt is betrokken. Het standaardvoorbeeld is natuurlijk de CAO.

Tip van Lawbooks
De objectieve uitleg lijkt sterk op de CAO-maatstaf, maar de gedachte erachter is anders. Bij de objectieve methode moet de rechter wel een objectieve maatstraf hanteren omdat subjectieve handvatten ontbreken. Bij de CAO-maatstaf kunnen de subjectieve omstandigheden wel aanwezig zijn, maar ze worden expliciet buiten de deur gehouden in de strijd tussen de twee conflicterende partijen.

4 Drie beschouwingen naar aanleiding van de empirische bevindingen
De empirische bevindingen gaven aanleiding tot de volgende drie beschouwingen.

  1. Dat in 96,7% van de uitspraken conform de tekst wordt geoordeeld, is niet in overeenstemming met het beeld dat het Nederlandse uitlegdebat oproept. En: het meest actieve Haviltexen geschiedt daar waar de tekst geen richting geeft.
  2. Rechtsontwikkeling door de Hoge Raad; terughoudendheid lijkt verstandig.
  3. De vooruitgang zit niet in rechtspraak van de Hoge Raad, maar in een beter feitelijk debat.

6 Conclusie
Anders dan men op grond van de Haviltex-maatstaf zou verwachten, oordeelt de rechter in de overgrote meerderheid van de gevallen (96,7%) conform de tekst van de overeenkomst. Wie wil bepleiten dat de partijwil afwijkt van de tekst van de overeenkomst, moet een tamelijk hoge hindernis over. Ook bleek dat in veel gevallen (ongeveer een derde) de tekst van de overeenkomst helemaal geen oplossing suggereert. Het bestaan van die categorie wordt veelal onvoldoende onderkend, terwijl daar het ‘Haviltexen’ het meest uitgesproken gebeurt: daar waar de tekst zwijgt, is een actieve zoektocht vereist naar andere omstandigheden die de zaak kunnen beslissen. Het is van belang het voorgaande in het beeld van de Nederlandse uitlegpraktijk te verdisconteren. Dat geldt als men studenten of practici over het Nederlandse uitlegrecht voorlicht, maar het is ook van belang voor reflecties op het uitlegrecht.

Het onderzoek laat, ten tweede, zien dat in de Nederlandse uitlegpraktijk het vinden van de juiste uitlegmaatstaf nauwelijks een probleem vormt. Slechts in een van de 268 gevallen kon men naar ons oordeel over de toepasselijke uitlegmaatstaf twijfelen.

Analyse van de feitenrechtspraak geeft ons reden te denken dat voor verbetering van de kwaliteit van het Nederlandse uitlegdebat nadere rechtsontwikkeling door de Hoge Raad niet behulpzaam is; die lijkt ons wel min of meer voltooid. De praktijk kan met de bestaande uitlegregels goed uit de voeten. Een nader argument is dat de problematische gevallen eindeloos divers zijn, zodat het ondoenlijk is een regel te formuleren met een voldoende bepaald toepassingsgebied. De ‘uitlegkunde’ die zich thans in de literatuur ontwikkelt, illustreert die moeilijkheid.

Potentieel tot verbetering van uitleg van overeenkomsten in de Nederlandse praktijk ligt met name in de verbetering van de kwaliteit van het feitelijke debat. Van niet-tekstuele omstandigheden wordt door partijen veelal weinig werk gemaakt. Ook de rechter heeft een rol in verrijking van het debat, met name door tijdens de mondelinge behandeling door te vragen op voor uitleg relevante thema’s. Dit kan partijen aanzetten tot verbetering van hun feitelijke stellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Algemene voorwaarden
Iedereen kent de algemene voorwaarden wel: bijvoorbeeld in de vorm van het vakje dat je moet aankruisen om door te gaan met je bestelling. In de praktijk gaat de consument meestal met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden akkoord zonder deze te lezen. Maar in deze algemene voorwaarden kunnen bedingen staan die nadelig kunnen uitpakken voor de consument. Om dit te voorkomen, heeft de wetgever een wettelijke regeling gemaakt die is bedoeld ter bescherming van de personen jegens wie de algemene voorwaarden worden gebruik

Wettelijk kader
Het wettelijk kader van de algemene voorwaarden is te vinden in afdeling 6.5.3 (art. 6:231-247 BW). Deze afdeling is toepasselijk ten aanzien van alle obligatoire overeenkomsten, met uitzondering van arbeidsovereenkomsten en collectieve overeenkomsten (zie art. 6:245 BW). Dit wettelijk kader heeft in het specifiek aandacht voor de consument, maar er moet benadrukt worden dat deze wettelijke regeling niet is beperkt tot consumenten. Ook jegens niet-consumenten (bijv. bedrijven) kunnen algemene voorwaarden worden gehanteerd. De wettelijke regeling beschermt (behoudens uitzonderingen) ook de niet-consument jegens wie de algemene voorwaarden worden gebruikt.

Er liggen aan deze wettelijke afdeling drie doeleinden ten grondslag:
1 De rechterlijke controle op de inhoud van de algemene voorwaarden versterken om de personen tegen wie de voorwaarden worden gebruikt te beschermen.
2 Het bieden van een zo groot mogelijke mate rechtszekerheid. Ten aanzien van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, maar ook ten aanzien van de (on)geoorloofdheid van hun inhoud.
3 De stimulering van overleg tussen belanghebbenden over de inhoud van de algemene voorwaarden.

Het wettelijk kader van de algemene voorwaarden heeft een dwingend karakter. Dit houdt in dat partijen deze wettelijke regeling niet contractueel kunnen uitsluiten. Art. 6:246 BW bepaalt namelijk dat niet van art. 6:231-244 BW kan worden afgeweken.

Wat zijn algemene voorwaarden?
De wet omschrijft algemene voorwaarden als ‘één of meer bedingen die zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.’ (zie art. 6:231 sub a BW).

Uit deze definitie zijn meerdere componenten te ontleden:
1 Eén of meer bedingen: Met een ‘beding’ wordt iedere contractuele afspraak bedoeld.

2 De bedingen moeten voor meermalig gebruik bestemd zijn: Daarmee wordt bedoeld dat de bedingen bedoeld moeten zijn om in een aantal overeenkomsten opgenomen te worden. In de parlementaire geschiedenis wordt een aantal van ongeveer vijf genoemd. Omdat de voorwaarden ‘bestemd’ moeten zijn voor meerdere overeenkomsten, wordt er ook wel gesproken over het ‘bestemmingscriterium’. De bewijslast inzake het bestemmingscriterium ligt bij de partij jegens wie de voorwaarden zijn gehanteerd.

3 Bedingen die de kern aangeven van de prestatie zijn geen algemene voorwaarden: Dit worden ook wel de ‘kernbedingen’ genoemd. De kern van de prestatie zijn de essentiële punten van een overeenkomst. Bij een koopovereenkomst kan gedacht worden aan de prijs en de aanwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelt dat het begrip ‘kernbeding’ zo beperkt mogelijk moet worden opgevat. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat de ‘kernbedingvraag’ naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld. Het subjectieve inzicht van partijen is niet van belang.

Wie zijn de gebruiker en de wederpartij?
De wet definieert naast de algemene voorwaarden, ook de ‘gebruiker’ en de ‘wederpartij’ in art. 6:231 sub b en sub c BW.
* Gebruiker: De gebruiker is degene die de algemene voorwaarden in een overeenkomst gebruikt. Een vuistregel is daarbij dat de gebruiker degene is die de ander de algemene voorwaarden laat tekenen. Vaak is dat dus de verkoper.
* Wederpartij: De wederpartij is degene die door ondertekening van een geschrift of op andere wijze de gelding van algemene voorwaarden heeft aanvaard. Vaak is dat de koper.
Vindplaats: Hijma, p. 252-256. Net als bij elke contractuele bepaling, ben je pas gebonden aan iets door aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW). Dit geldt ook voor de algemene voorwaarden. De Hoge Raad heeft overwogen dat voor het overeenkomen van algemene voorwaarden geen andere eisen gelden dan voor het tot stand komen van overeenkomsten in het algemeen. Het is dus belangrijk om telkens eerst vast te stellen of de algemene voorwaarden weldegelijk zijn aanvaard.

Gebondenheid
Net als bij elke contractuele bepaling, ben je pas gebonden aan iets door aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW). Dit geldt ook voor de algemene voorwaarden. De Hoge Raad heeft overwogen dat voor het overeenkomen van algemene voorwaarden geen andere eisen gelden dan voor het tot stand komen van overeenkomsten in het algemeen. Het is dus belangrijk om telkens eerst vast te stellen of de algemene voorwaarden weldegelijk zijn aanvaard.

  • Aanbod: De gebruiker moet bij of voor het sluiten van de overeenkomst kenbaar hebben gemaakt dat hij de algemene voorwaarden deel wil laten uitmaken van de overeenkomst.
  • Aanvaarding: De wederpartij moet dat op zijn beurt hebben aanvaard. Dat doet de koper door een vormvrije wilsverklaring (art. 3:33 jo. 3:37 BW). Ook hier heerst de wilsvertrouwensleer
    .
    Zoals hierboven al is beschreven, worden in de praktijk de algemene voorwaarden klakkeloos geaccepteerd zonder deze te lezen. Als je dit beargumenteert vanuit het oogpunt van de wilsvertrouwensleer, dan zou je kunnen betogen dat de wil van de wederpartij niet ziet op de niet-gelezen algemene voorwaarden. Kan de gebruiker er dan wel gerechtvaardigd op vertrouwen dat de wil van de wederpartij ziet op de algemene voorwaarden die de wederpartij niet heeft gelezen?
    Daarom heeft de wetgever art. 6:232 BW bedacht.

De wederpartij is, wanneer hij de algemene voorwaarden heeft aanvaard, gebonden aan de algemene voorwaarden, ook al heeft hij deze niet gelezen. De wederpartij kan zich daarom niet verweren met het argument dat hij de algemene voorwaarden niet heeft gelezen. Onbekendheid van de algemene voorwaarden speelt dus geen rol. Het vraagstuk van wil en vertrouwen ziet dan ook echt op de voorwaarden in hun algemeenheid (als complex) en niet op de inhoud van ieder beding afzonderlijk.

Dit lijkt tegenstrijdig, aangezien hiervoor juist is gesteld dat deze regeling beoogt de consument te beschermen. De bescherming wordt echter pas zichtbaar, zodra de bedingen worden aangemerkt als algemene voorwaarden, met name ten aanzien van de onredelijk bezwarende bedingen. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de wederpartij snel te binden aan de algemene voorwaarden, ook al heeft de wederpartij deze niet gelezen.

Vernietigingsgronden
In art. 6:233 BW staan vernietigingsgronden voor een beding in de algemene voorwaarden. Art. 6:233 BW geeft twee gronden waarop in een overeenkomst opgenomen algemene voorwaarden door de wederpartij kunnen worden vernietigd. Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien:

  • het beding, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (sub a);
  • de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (sub b).
A

Algemene voorwaarden
Iedereen kent de algemene voorwaarden wel: bijvoorbeeld in de vorm van het vakje dat je moet aankruisen om door te gaan met je bestelling. In de praktijk gaat de consument meestal met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden akkoord zonder deze te lezen. Maar in deze algemene voorwaarden kunnen bedingen staan die nadelig kunnen uitpakken voor de consument. Om dit te voorkomen, heeft de wetgever een wettelijke regeling gemaakt die is bedoeld ter bescherming van de personen jegens wie de algemene voorwaarden worden gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn algemene voorwaarden
- Leerstuk: algemene voorwaarden: art. 6:231 BW, 3 vereisten:
1 een of meer bedingen (aanbod en aanvaarding is ervoor nodig, het is immers een overeenkomst)
2 in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen (bestemmingscriterium, dus is niet voor specifiek 1 overeenkomst)
3 Het mogen geen kernbedingen zijn. (geen essentiële punten zoals prijs)

A

Wat zijn algemene voorwaarden
- Leerstuk: algemene voorwaarden: art. 6:231 BW, 3 vereisten:
1 een of meer bedingen (aanbod en aanvaarding is ervoor nodig, het is immers een overeenkomst)
2 in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen (bestemmingscriterium, dus is niet voor specifiek 1 overeenkomst)
3 Het mogen geen kernbedingen zijn. (geen essentiële punten zoals prijs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Exoneratiebedingen
Er zijn verschillende manieren waardoor iemand schadevergoeding moet betalen aan een ander. De twee belangrijkste gronden zijn de wanprestatie art. 6:74 BW en de onrechtmatige daad art. 6:162 BW. Een exoneratiebeding is een beding tot uitsluiting van aansprakelijkheid. Dit kan in verschillende vormen voorkomen: door aansprakelijkheid in zijn geheel uit te sluiten, of door zijn aansprakelijkheid te beperken tot een bepaalde bedrag. Het gevolg is dat aan de partij die de schade aanricht, niet de schade kan worden toegerekend en daardoor hoeft deze partij de schade niet te betalen.

Exoneratiebeding in algemene voorwaarden
Een exoneratiebeding heeft echter niet in alle gevallen het gewenste effect. Een exoneratiebeding in de algemene voorwaarden wordt tegenover consumenten vermoed onredelijk bezwarend te zijn (zie art. 6:233 sub a jo. art. 6:237 sub f BW). Dat brengt met zich mee dat de gebruiker moet bewijzen dat het beding niet onredelijk bezwarend is. Indien het beding onredelijk bezwarend is, is het beding vernietigbaar. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de open norm van art. 6:233 sub a BW: ‘‘indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij;’

Bij de beoordeling moeten alle belangen worden afgewogen, waarbij het belang van de gebruiker tot afwenteling van de schade op de consument moet worden afgewogen tegen het belang van de consument bij het verkrijgen van (volledige) schadevergoeding.

Redelijkheid en billijkheid
De regeling van art. 6:233 sub a jo. art. 6:237 sub f BW is niet altijd in te roepen. Zo is de regeling niet in te roepen als het exoneratiebeding geen deel uitmaakt van de algemene voorwaarden. Daarnaast kunnen bepaalde wederpartij geen beroep doen op de werking van art. 6:233 BW, zoals bepaalde grote ondernemers (art. 6:235 lid 1 BW). De exacte werking van de vernietigingsgronden zal later aan bod komen.

In de gevallen dat er geen beroep gedaan kan worden op art. 6:233 BW, rest alleen nog de algemene bepaling van art. 6:248 BW: de redelijkheid en billijkheid. Het kan namelijk zo zijn dat een beroep door de schuldenaar op een exoneratiebeding, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Of een beroep op een exoneratiebeding rechtmatig is, hangt volgens de HR af van de beoordeling van een aantal gezichtspunten Zie HR Saladin/HBU:

  • De zwaarte van de schuld
  • Mede i.v.m. de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen
  • De aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt
  • De maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen
  • De wijze waarop het beding tot stand is gekomen
  • De mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest
    De weging van deze punten hangt samen met alle omstandigheden van het geval.

Een veel gebruikte vorm van een exoneratiebeding is een groot bord met daaro: ‘X is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade’. Denk bijv. aan garderobes of kleedkamers. In HR Geurtzen/Kampstaal, r.o. 3.4. is bepaald dat een eenvoudige exoneratie-clausule (Zoals zo’n bord) die duidelijk aan klanten wordt gepresenteerd, een geldige uitvoering is van de eis art. 6:233 sub b BW. De gebruiker voldoet daarmee aan zijn plicht om de algemene voorwaarden ter hand te stellen.

A

Exoneratiebedingen
Er zijn verschillende manieren waardoor iemand schadevergoeding moet betalen aan een ander. De twee belangrijkste gronden zijn de wanprestatie art. 6:74 BW en de onrechtmatige daad art. 6:162 BW. Een exoneratiebeding is een beding tot uitsluiting van aansprakelijkheid. Dit kan in verschillende vormen voorkomen: door aansprakelijkheid in zijn geheel uit te sluiten, of door zijn aansprakelijkheid te beperken tot een bepaalde bedrag. Het gevolg is dat aan de partij die de schade aanricht, niet de schade kan worden toegerekend en daardoor hoeft deze partij de schade niet te betalen.

Exoneratiebeding in algemene voorwaarden
Een exoneratiebeding heeft echter niet in alle gevallen het gewenste effect. Een exoneratiebeding in de algemene voorwaarden wordt tegenover consumenten vermoed onredelijk bezwarend te zijn (zie art. 6:233 sub a jo. art. 6:237 sub f BW). Dat brengt met zich mee dat de gebruiker moet bewijzen dat het beding niet onredelijk bezwarend is. Indien het beding onredelijk bezwarend is, is het beding vernietigbaar. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de open norm van art. 6:233 sub a BW: ‘‘indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij;’

Bij de beoordeling moeten alle belangen worden afgewogen, waarbij het belang van de gebruiker tot afwenteling van de schade op de consument moet worden afgewogen tegen het belang van de consument bij het verkrijgen van (volledige) schadevergoeding.

Redelijkheid en billijkheid
De regeling van art. 6:233 sub a jo. art. 6:237 sub f BW is niet altijd in te roepen. Zo is de regeling niet in te roepen als het exoneratiebeding geen deel uitmaakt van de algemene voorwaarden. Daarnaast kunnen bepaalde wederpartij geen beroep doen op de werking van art. 6:233 BW, zoals bepaalde grote ondernemers (art. 6:235 lid 1 BW). De exacte werking van de vernietigingsgronden zal later aan bod komen.

In de gevallen dat er geen beroep gedaan kan worden op art. 6:233 BW, rest alleen nog de algemene bepaling van art. 6:248 BW: de redelijkheid en billijkheid. Het kan namelijk zo zijn dat een beroep door de schuldenaar op een exoneratiebeding, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Of een beroep op een exoneratiebeding rechtmatig is, hangt volgens de HR af van de beoordeling van een aantal gezichtspunten Zie HR Saladin/HBU:

  • De zwaarte van de schuld
  • Mede i.v.m. de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen
  • De aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt
  • De maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen
  • De wijze waarop het beding tot stand is gekomen
  • De mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest
    De weging van deze punten hangt samen met alle omstandigheden van het geval.

Een veel gebruikte vorm van een exoneratiebeding is een groot bord met daaro: ‘X is niet aansprakelijk voor eventueel verlies of schade’. Denk bijv. aan garderobes of kleedkamers. In HR Geurtzen/Kampstaal, r.o. 3.4. is bepaald dat een eenvoudige exoneratie-clausule (Zoals zo’n bord) die duidelijk aan klanten wordt gepresenteerd, een geldige uitvoering is van de eis art. 6:233 sub b BW. De gebruiker voldoet daarmee aan zijn plicht om de algemene voorwaarden ter hand te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HR Ermes c.s./Haviltex
Relevantie: Hoe moet een overeenkomst worden uitgelegd?

Relevante feiten: Ermes en Langerwerf (Ermes c.s.) verkopen in februari 1976 een machine voor het snijden van steekschuim voor bloemen aan Haviltex BV. In de koopovereenkomst werd een beding opgenomen waarin staat dat de koper het recht heeft de machine terug te geven voor 20.000 gulden. De machine wordt bij Haviltex geïnstalleerd. Een half jaar later wilde Haviltex de machine teruggeven, zodat hij zijn geld terugkreeg. De verkopers (Ermes c.s.) accepteerden dit echter niet, omdat Haviltex geen goede reden aangaf waarom hij de machine terug wilde geven. De verkopers stelden dat zij met het beding niet hebben bedoeld dat de koopovereenkomst zonder goede reden ontbonden zou kunnen worden. Haviltex stelde dat er in het beding enkel stond dat de machine voor het eind van het jaar teruggegeven kan worden. In het beding stond niet dat voor de teruggave een goede reden vereist was.

Rechtsvraag: Hoe moet ‘teruggeven’ worden uitgelegd?
Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt als volgt:
“Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld (en of dit een contract een leemte laat die moet worden aangevuld), komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”

Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen de partijen behoren, en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht. Het hof heeft een onjuiste maatstaf gehanteerd door te oordelen dat er louter gekeken moet worden naar de taalkundige uitleg van de bepalingen. Het gaat erom wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs (gerechtvaardigd vertrouwen) omtrent elkanders bedoelingen mochten afleiden. Het arrest van het hof wordt vernietigd.

A

HR Ermes c.s./Haviltex
Relevantie: Hoe moet een overeenkomst worden uitgelegd?

Relevante feiten: Ermes en Langerwerf (Ermes c.s.) verkopen in februari 1976 een machine voor het snijden van steekschuim voor bloemen aan Haviltex BV. In de koopovereenkomst werd een beding opgenomen waarin staat dat de koper het recht heeft de machine terug te geven voor 20.000 gulden. De machine wordt bij Haviltex geïnstalleerd. Een half jaar later wilde Haviltex de machine teruggeven, zodat hij zijn geld terugkreeg. De verkopers (Ermes c.s.) accepteerden dit echter niet, omdat Haviltex geen goede reden aangaf waarom hij de machine terug wilde geven. De verkopers stelden dat zij met het beding niet hebben bedoeld dat de koopovereenkomst zonder goede reden ontbonden zou kunnen worden. Haviltex stelde dat er in het beding enkel stond dat de machine voor het eind van het jaar teruggegeven kan worden. In het beding stond niet dat voor de teruggave een goede reden vereist was.

Rechtsvraag: Hoe moet ‘teruggeven’ worden uitgelegd?
Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt als volgt:
“Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld (en of dit een contract een leemte laat die moet worden aangevuld), komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”

Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen de partijen behoren, en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht. Het hof heeft een onjuiste maatstaf gehanteerd door te oordelen dat er louter gekeken moet worden naar de taalkundige uitleg van de bepalingen. Het gaat erom wat partijen in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs (gerechtvaardigd vertrouwen) omtrent elkanders bedoelingen mochten afleiden. Het arrest van het hof wordt vernietigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HR DSM/FOX
Relevantie: Soms is het niet duidelijk wat er met een bepaling uit een overeenkomst bedoeld wordt. Wat het nog lastiger maakt, is als het gaat om een overeenkomst waar de betrokken persoon niet zelf partij bij was. Derden hebben namelijk geen inzicht in wat zich tussen partijen heeft afgespeeld. Denk aan een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).

Dit arrest geeft uitleg en verduidelijking over hoe bepalingen in dat geval moeten worden uitgelegd.

Relevante feiten: Een werknemer, Fox, werkt bij de Staatsmijnen, dat later DSM wordt. Fox heeft jarenlang pensioen opgebouwd bij DSM. Op een gegeven moment wordt het dienstverband met DSM beëindigd en wordt Fox passief lid bij het pensioenfonds van DSM. Dit houdt in dat hij zijn pensioen kan blijven opbouwen, zonder dat hij premie hoeft af te dragen. Fox wordt werkzaam bij de sociale werkvoorziening en ook daar doet Fox mee aan een ‘spaarregeling’. Op 1 december 1999 wordt Fox pensioengerechtigd. Het pensioenreglement van DSM kent echter een samenloopbepaling, krachtens welke het pensioen in mindering wordt gebracht als er ergens anders ook een ‘pensioen’ wordt uitgekeerd. Het pensioenfonds kort het maandelijks uit te keren pensioen van Fox. Fox gaat hier niet mee akkoord en stapt naar de rechter.

De rechtbank legt het reglement grammaticaal uit, omdat Fox geen partij was bij de onderhandelingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat ‘grammaticaal bezien, een individuele spaarregeling niet te beschouwen is als een pensioen’ en wijst de vordering van Fox toe. Het pensioenfonds stelt beroep in cassatie in: de rechtbank had tevens aandacht moeten besteden aan alle omstandigheden van het geval.

Rechtsvraag: Hoe moet een overeenkomst worden uitgelegd wanneer een persoon niet zelf betrokken was bij het opstellen van de overeenkomst?

Beoordeling door de Hoge Raad: De vraag is nu hoe dit pensioenreglement moet worden uitgelegd, waarbij moet worden opgemerkt dat de werknemer geen invloed heeft gehad op de totstandkoming van het reglement.

De Hoge Raad geeft eerst inleidende opmerkingen over de uitleg van overeenkomsten en geeft uitleg over de Haviltex-norm en de CAO-norm. De Hoge Raad overweegt dat de CAO-norm niet louter leidt tot een taalkundige uitleg; de CAO-norm leidt tot een uitleg naar objectieve maatstaven. Voor de uitleg van een pensioenreglement is de toepassing van de CAO-norm aangewezen.

De rechtbank heeft miskend dat bij toepassing van de CAO-norm niet alleen gekeken moet worden naar de grammaticale betekenis, maar ook aandacht besteed moet worden aan alle omstandigheden van het geval, met uitzondering van de niet-kenbare bedoeling van degenen die de betrokken bepaling hebben opgesteld. De rechtbank had onder andere het volgende in overweging moeten nemen: de ratio van de onderhavige regeling, de redelijkheid van de uitleg die het pensioenfonds voorstaat en de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van het pensioenreglement. De klachten treffen doel en de Hoge Raad vernietigt het vonnis.

A

HR DSM/FOX
Relevantie: Soms is het niet duidelijk wat er met een bepaling uit een overeenkomst bedoeld wordt. Wat het nog lastiger maakt, is als het gaat om een overeenkomst waar de betrokken persoon niet zelf partij bij was. Derden hebben namelijk geen inzicht in wat zich tussen partijen heeft afgespeeld. Denk aan een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).

Dit arrest geeft uitleg en verduidelijking over hoe bepalingen in dat geval moeten worden uitgelegd.

Relevante feiten: Een werknemer, Fox, werkt bij de Staatsmijnen, dat later DSM wordt. Fox heeft jarenlang pensioen opgebouwd bij DSM. Op een gegeven moment wordt het dienstverband met DSM beëindigd en wordt Fox passief lid bij het pensioenfonds van DSM. Dit houdt in dat hij zijn pensioen kan blijven opbouwen, zonder dat hij premie hoeft af te dragen. Fox wordt werkzaam bij de sociale werkvoorziening en ook daar doet Fox mee aan een ‘spaarregeling’. Op 1 december 1999 wordt Fox pensioengerechtigd. Het pensioenreglement van DSM kent echter een samenloopbepaling, krachtens welke het pensioen in mindering wordt gebracht als er ergens anders ook een ‘pensioen’ wordt uitgekeerd. Het pensioenfonds kort het maandelijks uit te keren pensioen van Fox. Fox gaat hier niet mee akkoord en stapt naar de rechter.

De rechtbank legt het reglement grammaticaal uit, omdat Fox geen partij was bij de onderhandelingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat ‘grammaticaal bezien, een individuele spaarregeling niet te beschouwen is als een pensioen’ en wijst de vordering van Fox toe. Het pensioenfonds stelt beroep in cassatie in: de rechtbank had tevens aandacht moeten besteden aan alle omstandigheden van het geval.

Rechtsvraag: Hoe moet een overeenkomst worden uitgelegd wanneer een persoon niet zelf betrokken was bij het opstellen van de overeenkomst?

Beoordeling door de Hoge Raad: De vraag is nu hoe dit pensioenreglement moet worden uitgelegd, waarbij moet worden opgemerkt dat de werknemer geen invloed heeft gehad op de totstandkoming van het reglement.

De Hoge Raad geeft eerst inleidende opmerkingen over de uitleg van overeenkomsten en geeft uitleg over de Haviltex-norm en de CAO-norm. De Hoge Raad overweegt dat de CAO-norm niet louter leidt tot een taalkundige uitleg; de CAO-norm leidt tot een uitleg naar objectieve maatstaven. Voor de uitleg van een pensioenreglement is de toepassing van de CAO-norm aangewezen.

De rechtbank heeft miskend dat bij toepassing van de CAO-norm niet alleen gekeken moet worden naar de grammaticale betekenis, maar ook aandacht besteed moet worden aan alle omstandigheden van het geval, met uitzondering van de niet-kenbare bedoeling van degenen die de betrokken bepaling hebben opgesteld. De rechtbank had onder andere het volgende in overweging moeten nemen: de ratio van de onderhavige regeling, de redelijkheid van de uitleg die het pensioenfonds voorstaat en de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van het pensioenreglement. De klachten treffen doel en de Hoge Raad vernietigt het vonnis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HR Inscharing
Relevantie: In dit arrest is de vraag hoe een overeenkomst moet worden gekwalificeerd. De Hoge Raad geeft een simpel stappenplan. De Hoge Raad stelt dat de gesloten overeenkomst eerst moet worden uitgelegd. Daarna vindt de kwalificatie pas plaats. De overeengekomen rechten en verplichtingen worden dus eerst uitgelegd en daarna gekwalificeerd aan de hand van wettelijke omschrijving van de overeenkomst.

Relevante feiten: Een grondeigenaar en een paardenfokker hebben een afspraak gemaakt. De grondeigenaar stelde een stuk grond ter beschikking aan de paardenfokker voor begrazing tegen een vergoeding van €4.000,- per jaar. Deze afspraak was de eerste jaren mondeling. Na enkele jaren stelde partijen een schriftelijk contract op met de opschrift ‘Overeenkomst van Uitscharing’. Uitscharing is de term die wordt gebruikt voor begrazing van vee van de uitschaarder op andermans grond, de inschaarder. Toen de contractperiode afliep, vorderde de inschaarder (de grondeigenaar) dat de uitschaarder (de paardenfokker) zijn paarden van zijn land weghaalde. De paardenfokker weigerde echter. Hij stelde zich op het standpunt dat sprake was van een pachtovereenkomst in de zin van art. 7:311 BW. Het gevolg van deze aanmerking zou zijn dat deze pacht op grond van art. 7:322 BW voor onbepaalde tijd geldt.

Het hof kwam tot het oordeel dat er geen sprake was van een pachtovereenkomst. Het hof kwam tot dit oordeel, mede aan de hand van de Haviltex-norm, omdat partijen hun contractsverhouding waren begonnen met een mondelinge afspraak (terwijl pacht schriftelijk moet worden aangegaan; art. 7:317 BW) en zij die overeenkomst blijkens de latere schriftelijke overeenkomst met het opschrift ‘uitscharing’ ook later niet als pacht beschouwden.

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte de wil van partijen op het sluiten van een pachtovereenkomst heeft meegewogen.

Rechtsvraag: Hoe dient de overeenkomst tussen de grondeigenaar en de paardenfokker gekwalificeerd te worden?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad acht de klacht gegrond. Art. 7:311 BW omschrijft pacht als de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een pachtovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de regeling van pacht te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de pachtovereenkomst.
Vervolgens geeft de Hoge Raad een stappenplan om een overeenkomst te kwalificeren. De Hoge Raad stelt dat de gesloten overeenkomst eerst moet worden uitgelegd. Daarna vindt de kwalificatie pas plaats. De overeengekomen rechten en verplichtingen worden dus eerst uitgelegd en daarna gekwalificeerd aan de hand van een wettelijke omschrijving van de overeenkomst.

A

HR Inscharing
Relevantie: In dit arrest is de vraag hoe een overeenkomst moet worden gekwalificeerd. De Hoge Raad geeft een simpel stappenplan. De Hoge Raad stelt dat de gesloten overeenkomst eerst moet worden uitgelegd. Daarna vindt de kwalificatie pas plaats. De overeengekomen rechten en verplichtingen worden dus eerst uitgelegd en daarna gekwalificeerd aan de hand van wettelijke omschrijving van de overeenkomst.

Relevante feiten: Een grondeigenaar en een paardenfokker hebben een afspraak gemaakt. De grondeigenaar stelde een stuk grond ter beschikking aan de paardenfokker voor begrazing tegen een vergoeding van €4.000,- per jaar. Deze afspraak was de eerste jaren mondeling. Na enkele jaren stelde partijen een schriftelijk contract op met de opschrift ‘Overeenkomst van Uitscharing’. Uitscharing is de term die wordt gebruikt voor begrazing van vee van de uitschaarder op andermans grond, de inschaarder. Toen de contractperiode afliep, vorderde de inschaarder (de grondeigenaar) dat de uitschaarder (de paardenfokker) zijn paarden van zijn land weghaalde. De paardenfokker weigerde echter. Hij stelde zich op het standpunt dat sprake was van een pachtovereenkomst in de zin van art. 7:311 BW. Het gevolg van deze aanmerking zou zijn dat deze pacht op grond van art. 7:322 BW voor onbepaalde tijd geldt.

Het hof kwam tot het oordeel dat er geen sprake was van een pachtovereenkomst. Het hof kwam tot dit oordeel, mede aan de hand van de Haviltex-norm, omdat partijen hun contractsverhouding waren begonnen met een mondelinge afspraak (terwijl pacht schriftelijk moet worden aangegaan; art. 7:317 BW) en zij die overeenkomst blijkens de latere schriftelijke overeenkomst met het opschrift ‘uitscharing’ ook later niet als pacht beschouwden.

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte de wil van partijen op het sluiten van een pachtovereenkomst heeft meegewogen.

Rechtsvraag: Hoe dient de overeenkomst tussen de grondeigenaar en de paardenfokker gekwalificeerd te worden?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad acht de klacht gegrond. Art. 7:311 BW omschrijft pacht als de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een pachtovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de regeling van pacht te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de pachtovereenkomst.
Vervolgens geeft de Hoge Raad een stappenplan om een overeenkomst te kwalificeren. De Hoge Raad stelt dat de gesloten overeenkomst eerst moet worden uitgelegd. Daarna vindt de kwalificatie pas plaats. De overeengekomen rechten en verplichtingen worden dus eerst uitgelegd en daarna gekwalificeerd aan de hand van een wettelijke omschrijving van de overeenkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HR Geurtzen/Kampstaal
Relevantie: In dit arrest bepaalt de Hoge Raad dat art. 6:234 lid 1 BW limitatief (beperkend) moet worden opgevat. De kern van het arrest zit hem in de gegeven rechtsregel, ook wel de bekendheidsformule genoemd: de wederpartij kan niet de vernietigbaarheid van het beding in de algemene voorwaarden eisen, wanneer hij bekend was of wordt geacht bekend te zijn met het beding. De Hoge Raad geeft twee voorbeelden van zulke situaties.

Relevante feiten: Geurtzen heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met Heyman. Geurtzen heeft werkzaamheden uitbesteed aan Kampstaal. Kampstaal stuurde een schriftelijke offerte naar Geurtzen waarin stond dat op alle opdrachten met Kampstaal de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn en dat deze op verzoek worden toegezonden. Tot deze voorwaarden behoort een exoneratiebeding. Geurtzen en Kampstaal hadden al eerder aannemingsovereenkomsten met elkaar gesloten, waarin op dezelfde manier verwezen wordt naar de algemene voorwaarden (Metaalunie). Kampstaal had een fout gemaakt met stalen balken en bij het inkorten met branders ontstond brand via een rieten dak, waardoor schade is ontstaan. De CAR-verzekeraar heeft aan Geurtzen geen dekking verleend, omdat Geurtzen niet had gezegd dat het bouwwerk een rieten dak had. Nu wil Geurtzen schade verhalen op Kampstaal, maar Kampstaal verwijst naar de exoneratieclausule in de Metaalunievoorwaarden. Geurtzen voert aan dat de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld en dat de algemene voorwaarden daardoor vernietigbaar zijn. Geurtzen voert aan dat terhandstelling via toezending op verzoek slechts kan gelden als terhandstelling redelijkerwijs niet mogelijk is.

Rechtsvraag: Is het verwijzen naar de algemene voorwaarden aan te merken als ‘voldoende kennisgeving’ als bedoeld in art. 6:233 sub b BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat art. 6:234 lid 1 BW, waarin geregeld is hoe de gebruiker de wederpartij zijn algemene voorwaarden ter hand kan stellen, limitatief (beperkend) is bedoeld. De manieren die worden genoemd in art. 6:234 lid 1 BW zijn dus de enige wettelijke manieren waarop de algemene voorwaarden ter hand gesteld kunnen worden. De Hoge Raad biedt echter wel een ‘op de praktijk afgestemde uitleg’. Een partij kan zich niet beroepen op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn.

Denk daarbij aan het voorbeeld dat (1) partijen vaker zaken met elkaar hebben gedaan waarbij wel de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld en (2) wanneer er gebruik is gemaakt van een eenvoudige exoneratie-clausule, die in een winkel of bedrijfsruimte op duidelijke wijze aan klanten wordt gepresenteerd. Ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op 6:233 onder b en art. 6:234 lid 1 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Het hof heeft vastgesteld dat Geurtzen niet bekend was of geacht kon worden bekend te zijn met het exoneratiebeding. Het cassatiemiddel slaagt. Kampstaal kan zich dus niet beroepen op deze clausule, aangezien er niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 6:234 lid 1 BW.

A

HR Geurtzen/Kampstaal
Relevantie: In dit arrest bepaalt de Hoge Raad dat art. 6:234 lid 1 BW limitatief (beperkend) moet worden opgevat. De kern van het arrest zit hem in de gegeven rechtsregel, ook wel de bekendheidsformule genoemd: de wederpartij kan niet de vernietigbaarheid van het beding in de algemene voorwaarden eisen, wanneer hij bekend was of wordt geacht bekend te zijn met het beding. De Hoge Raad geeft twee voorbeelden van zulke situaties.

Relevante feiten: Geurtzen heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met Heyman. Geurtzen heeft werkzaamheden uitbesteed aan Kampstaal. Kampstaal stuurde een schriftelijke offerte naar Geurtzen waarin stond dat op alle opdrachten met Kampstaal de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn en dat deze op verzoek worden toegezonden. Tot deze voorwaarden behoort een exoneratiebeding. Geurtzen en Kampstaal hadden al eerder aannemingsovereenkomsten met elkaar gesloten, waarin op dezelfde manier verwezen wordt naar de algemene voorwaarden (Metaalunie). Kampstaal had een fout gemaakt met stalen balken en bij het inkorten met branders ontstond brand via een rieten dak, waardoor schade is ontstaan. De CAR-verzekeraar heeft aan Geurtzen geen dekking verleend, omdat Geurtzen niet had gezegd dat het bouwwerk een rieten dak had. Nu wil Geurtzen schade verhalen op Kampstaal, maar Kampstaal verwijst naar de exoneratieclausule in de Metaalunievoorwaarden. Geurtzen voert aan dat de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld en dat de algemene voorwaarden daardoor vernietigbaar zijn. Geurtzen voert aan dat terhandstelling via toezending op verzoek slechts kan gelden als terhandstelling redelijkerwijs niet mogelijk is.

Rechtsvraag: Is het verwijzen naar de algemene voorwaarden aan te merken als ‘voldoende kennisgeving’ als bedoeld in art. 6:233 sub b BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelt dat art. 6:234 lid 1 BW, waarin geregeld is hoe de gebruiker de wederpartij zijn algemene voorwaarden ter hand kan stellen, limitatief (beperkend) is bedoeld. De manieren die worden genoemd in art. 6:234 lid 1 BW zijn dus de enige wettelijke manieren waarop de algemene voorwaarden ter hand gesteld kunnen worden. De Hoge Raad biedt echter wel een ‘op de praktijk afgestemde uitleg’. Een partij kan zich niet beroepen op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn.

Denk daarbij aan het voorbeeld dat (1) partijen vaker zaken met elkaar hebben gedaan waarbij wel de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld en (2) wanneer er gebruik is gemaakt van een eenvoudige exoneratie-clausule, die in een winkel of bedrijfsruimte op duidelijke wijze aan klanten wordt gepresenteerd. Ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op 6:233 onder b en art. 6:234 lid 1 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Het hof heeft vastgesteld dat Geurtzen niet bekend was of geacht kon worden bekend te zijn met het exoneratiebeding. Het cassatiemiddel slaagt. Kampstaal kan zich dus niet beroepen op deze clausule, aangezien er niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 6:234 lid 1 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HR First Data/KPN Hotspots Schiphol
Relevantie: Dit arrest geeft invulling aan de informatieplicht van art. 6:233 sub b BW. De gebruiker (degene die de algemene voorwaarden heeft opgesteld) moet het initiatief nemen om de algemene voorwaarden bekend te maken. Het plaatsen van de algemene voorwaarden op internet en de wederpartij melden dat hij de voorwaarden kan googelen, is onvoldoende om te voldoen aan de eisen van art. 6:233 sub b BW.

Relevante feiten: In 2001 sluit Attingo BV (later: KPN Hotspots Schiphol BV) een contract met First Data BV. KPN Hotspots Schiphol BV laat facturen onbetaald. First Data vordert betaling van de facturen en maakt aanspraak op de vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten op grond van de Fenit-voorwaarde (algemene voorwaarden die door ICT-brancheorganisatie Fenit ten behoeve van haar leden zijn opgesteld en gebruikt werden in contracten met klanten). KPN Hotspots Schiphol BV beweert dat deze voorwaarden niet ter hand zijn gesteld en doet een beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. First Data verweert zich door te stellen dat de voorwaarden wél ter hand zijn gesteld en wijst er bovendien op dat de voorwaarden via een zoekopdracht op het internet te vinden zijn.

Rechtsvraag: Is er voldaan aan de eis van kennisgeving als bedoeld in art. 6:233 sub b BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: Het hof oordeelde dat het onvoldoende is om erop te wijzen dat de voorwaarden op internet te vinden zijn om te voldoen aan de norm van art. 6:233 sub b BW. Indien het redelijkerwijs mogelijk is de voorwaarden ter hand te stellen, dan dient dit ook te gebeuren.

Ten eerste stelt de Hoge Raad dat het hof niet heeft vastgesteld of er sprake is van een overeenkomst die langs elektronische weg tot stand is gekomen of dat KPN Hotspots Schiphol BV uitdrukkelijk heeft ingestemd met een kennisgeving langs elektronische weg. Zelfs als de regels omtrent de elektronische terhandstelling van toepassing zouden zijn geweest, dan kon de gebruiker alsnog niet volstaan met de stelling dat de wederpartij de voorwaarden maar had moeten googelen. De gebruiker moet het initiatief nemen dat de wederpartij tot kennisgeving van de voorwaarden in staat stelt en wel op zodanige wijze dat voor de wederpartij duidelijk is welke voorwaarden van toepassing zijn en hij er eenvoudig kennis van kan nemen, ook bij een overeenkomst die langs elektronische weg tot stand is gekomen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep. De voorwaarden zijn niet (geldig) ter hand gesteld en zijn daarom vernietigbaar ex art. 6:233 sub b jo. 6:234 BW.

A

HR First Data/KPN Hotspots Schiphol
Relevantie: Dit arrest geeft invulling aan de informatieplicht van art. 6:233 sub b BW. De gebruiker (degene die de algemene voorwaarden heeft opgesteld) moet het initiatief nemen om de algemene voorwaarden bekend te maken. Het plaatsen van de algemene voorwaarden op internet en de wederpartij melden dat hij de voorwaarden kan googelen, is onvoldoende om te voldoen aan de eisen van art. 6:233 sub b BW.

Relevante feiten: In 2001 sluit Attingo BV (later: KPN Hotspots Schiphol BV) een contract met First Data BV. KPN Hotspots Schiphol BV laat facturen onbetaald. First Data vordert betaling van de facturen en maakt aanspraak op de vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten op grond van de Fenit-voorwaarde (algemene voorwaarden die door ICT-brancheorganisatie Fenit ten behoeve van haar leden zijn opgesteld en gebruikt werden in contracten met klanten). KPN Hotspots Schiphol BV beweert dat deze voorwaarden niet ter hand zijn gesteld en doet een beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. First Data verweert zich door te stellen dat de voorwaarden wél ter hand zijn gesteld en wijst er bovendien op dat de voorwaarden via een zoekopdracht op het internet te vinden zijn.

Rechtsvraag: Is er voldaan aan de eis van kennisgeving als bedoeld in art. 6:233 sub b BW?

Beoordeling door de Hoge Raad: Het hof oordeelde dat het onvoldoende is om erop te wijzen dat de voorwaarden op internet te vinden zijn om te voldoen aan de norm van art. 6:233 sub b BW. Indien het redelijkerwijs mogelijk is de voorwaarden ter hand te stellen, dan dient dit ook te gebeuren.

Ten eerste stelt de Hoge Raad dat het hof niet heeft vastgesteld of er sprake is van een overeenkomst die langs elektronische weg tot stand is gekomen of dat KPN Hotspots Schiphol BV uitdrukkelijk heeft ingestemd met een kennisgeving langs elektronische weg. Zelfs als de regels omtrent de elektronische terhandstelling van toepassing zouden zijn geweest, dan kon de gebruiker alsnog niet volstaan met de stelling dat de wederpartij de voorwaarden maar had moeten googelen. De gebruiker moet het initiatief nemen dat de wederpartij tot kennisgeving van de voorwaarden in staat stelt en wel op zodanige wijze dat voor de wederpartij duidelijk is welke voorwaarden van toepassing zijn en hij er eenvoudig kennis van kan nemen, ook bij een overeenkomst die langs elektronische weg tot stand is gekomen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep. De voorwaarden zijn niet (geldig) ter hand gesteld en zijn daarom vernietigbaar ex art. 6:233 sub b jo. 6:234 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly