Vaste Voorzetsels Flashcards
aandacht besteden aan
to pay attention to
Je moet meer aandacht besteden aan je huiswerk.
aandacht hebben voor
to have attention for
De leraar heeft veel aandacht voor zijn studenten.
aandacht vestigen op
to draw attention to
De spreker vestigde de aandacht op klimaatverandering.
aandringen op
to insist on
Hij bleef aandringen op een snel antwoord.
in aanmerking komen voor
to qualify for
Zij komt in aanmerking voor een studiebeurs.
in aanraking komen met
to come into contact with
Hij kwam in aanraking met gevaarlijke stoffen.
(iemand) aanspreken op
to address (someone) about
De manager sprak hem aan op zijn gedrag.
afbreuk doen aan
to detract from
Dat ene foutje doet afbreuk aan het geheel.
afgaan op
to go by
Je kunt niet alleen afgaan op uiterlijk.
afhangen van
to depend on
Het weer hangt af van het seizoen.
een afkeer hebben van
to have an aversion to
Ik heb een afkeer van spinnen.
zich afzetten tegen
to oppose
De jongeren zetten zich af tegen de regels.
afzien van
to refrain from
Ze besloten af te zien van verdere actie.
akkoord gaan met
to agree with
Ik ga akkoord met jouw voorstel.
baat hebben bij
to benefit from
Je hebt baat bij gezond eten.
bedreven zijn in
to be skilled in
Hij is bedreven in schaken.
begaan zijn met
to be concerned with
Ze is begaan met het milieu.
(iemand) behoeden voor
to protect (someone) from
We moeten kinderen behoeden voor gevaar.
behoefte hebben aan
to need
Ik heb behoefte aan rust.
belang hebben bij
to have an interest in
Hij heeft belang bij een snelle oplossing.
een beroep doen op
to appeal to
Ze deed een beroep op zijn hulp.
besluiten tot
to decide to
Ze besloot tot actie over te gaan.
bestand zijn tegen
to be resistant to
Deze jas is bestand tegen regen.
betrekking hebben op
to relate to
Deze regel heeft betrekking op iedereen.