aflevering 13 Flashcards

1
Q

woordenschat

A

vocabulary
ongeveer 90% van de woordenschat komt overeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

streektaal

A

regional language/dialect
Een ander woord voor dialect is streektaal een taal die in een bepaalde streek gesproken wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

rijkstaal

A

national language (official state language)
We noemen dat een rijkstaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tongval

A

accent, manner of speaking
Een Vlaming heeft gewoon een andere tongval dan een Nederlander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

enerverend

A

exciting (in Netherlands) / nerve-wracking (in Belgium)
Op een enerverend nieuw jaar!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zenuwslopend

A

nerve-wracking, stressful
Oftewel: zo spannend dat het niet meer leuk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tussentaal

A

intermediate language (between standard and dialect)
In het dagelijkse leven praat een Vlaming vaak geen standaard-Nederland en ook niet altijd dialect. Wat ze spreken noemen we tussentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

klemtoon

A

emphasis, stress (in pronunciation)
waar de klemtoon gelegd wordt in een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

melodieuzer

A

more melodious, more musical
Ze zeggen wel eens dat een Vlaming vaak melodieuzer praat dan een Nederlander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

toonhoogte

A

pitch (of voice)
dus bijvoorbeeld de toonhoogte: spreek je hoog of laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vooroordelen

A

prejudices
Het was lang zo dat mensen die in dialect spraken te maken hadden met vooroordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afgeleerd

A

unlearned, broken (a habit)
Bij kinderen werden dialecten die ze spraken afgeleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verzamelnaam

A

collective name
Vlaams is een verzamelnaam voor de verschillende dialecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kenmerkende

A

characteristic, distinctive
De meest kenmerkende voorbeelden van de Vlaamse tussentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verkleinvorm

A

diminutive form
Vlamingen gebruiken een andere verkleinvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

taalgebied

A

language area/region
In het Nederlands taalgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

aanspreekvormen

A

forms of address
In Nederland hebben we twee aanspreekvormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

eindklank

A

final sound
Het weglaten van de eindklank bij bepaalde woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

medeklinkers

A

consonants
Nederlanders en Belgen spreken sommige medeklinkers soms anders uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

leenwoorden

A

loanwords
Leenwoorden dus woorden die niet origineel Nederlands zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bezittelijke

A

possessive
De uw in deze zin is dus niet formeel maar de bezittelijke vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

standaardtaal

A

standard language
Het Standaardnederlands wordt in België vooral in zeer formele situaties gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

rechtbank

A

court (of law)
hun taal te gebruiken wanneer ze contact hebben met de overheid of in de rechtbank

24
Q

grondwet

A

constitution
Tot 1984 was Afrikaans volgens de Zuid-Afrikaanse grondwet

25
Q

trakteert

A

treats (to something)
een van je nieuwe collega’s trakteert die dag op taart

26
Q

uitdrukking

A

expression, saying
De uitdrukking van deze week is: ‘met je neus in de boter vallen’

27
Q

gedefinieerd

A

defined
Het verschil tussen tussentaal en dialect is ook niet zo strak gedefinieerd

28
Q

sollicitatie

A

job interview
bijvoorbeeld bij een sollicitatie

29
Q

fragmenten

A

fragments, excerpts
laat ik een aantal fragmenten horen waarin het verschil duidelijk wordt

30
Q

ingesproken

A

recorded, spoken
De Belgische uitspraak is ingesproken door Sietske

31
Q

provincies

A

provinces
Dat geldt trouwens ook voor veel mensen uit de zuidelijke Nederlandse provincies

32
Q

onderscheid

A

distinction
Een Nederlander maakt vaak minder onderscheid tussen sommige medeklinkers

33
Q

collega-podcasts

A

fellow podcasts
Ik kan sowieso mijn collega-podcasts Op Z’n Vlaams en Rebels Nederlands aanraden

34
Q

anekdote

A

anecdote
Ik wil graag afsluiten met een anekdote

35
Q

gebeurtenisvol

A

eventful
het betekent spannend en gebeurtenisvol

36
Q

abonneren

A

to subscribe
Vergeet niet op de podcast te abonneren

37
Q

origineel

A

original
woorden die niet origineel Nederlands zijn

38
Q

regio

A

region
in de regio Vlaanderen

39
Q

kringen

A

circles (social)
Ook wordt een taal ook door hogere sociale kringen gesproken

40
Q

woordeinden

A

word endings
Bepaalde woordeinden worden ook anders uitgesproken

41
Q

aflevering

A

episode
Bedankt voor het luisteren naar deze aflevering

42
Q

noordelijke

A

northern
Nederlanders uit de noordelijke provincies

43
Q

opvallende

A

notable, striking
Maar toch zijn er een paar opvallende verschillen

44
Q

afhankelijk

A

dependent
afhankelijk met wie diegene spreekt

45
Q

aanrader

A

recommendation
Een aanrader om ook eens te luisteren!

46
Q

gelukje

A

bit of luck
onverwachts een gelukje hebben

47
Q

doorgaan

A

to continue
Voordat we doorgaan met de verschillen

48
Q

formele

A

formal
het Standaardnederlands wordt in België vooral in formele situaties gebruikt

49
Q

verwarrend

A

confusing
Om het nog extra verwarrend te maken

50
Q

simpelweg

A

simply
De uitspraak van een Vlaming is simpelweg anders

51
Q

gezellig

A

cozy, sociable
het vooroordeel van dialectsprekers is dat ze minder slim zijn maar wel gezellig

52
Q

normaler

A

more normal
is het normaler geworden dat mensen een accent hebben

53
Q

zuidelijke

A

southern
mensen uit de zuidelijke Nederlandse provincies

54
Q

lokale

A

local
wordt eigenlijk alleen op lokale tv-zenders gesproken

55
Q

belangrijkste

A

most important
wat zijn de belangrijkste verschillen