B Niveau les 1 Flashcards

1
Q

Eslland

A

Estonia
Eslland is een klein land in Noord-Europa. (Estonia is a small country in Northern Europe.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Montenegro

A

Montenegro
Montenegro heeft prachtige bergen en kustlijnen. (Montenegro has beautiful mountains and coastlines.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Grensovergang

A

Border crossing
We moesten wachten bij de grensovergang voordat we het land binnen mochten. (We had to wait at the border crossing before we could enter the country.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Toelaten

A

To allow
Ze besloten om hem toch toe te laten tot de universiteit. (They decided to allow him into the university after all.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uitvoeren

A

To carry out / To export
Het bedrijf voert producten uit naar andere landen. (The company exports products to other countries.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vliegen vloog gevlogen

A

To fly, flew, flown
Hij heeft naar New York gevlogen voor zijn vakantie. (He flew to New York for his vacation.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ijverig

A

Diligent
De ijverige student studeerde de hele nacht voor het examen. (The diligent student studied all night for the exam.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Goudwaard

A

Worth its weight in gold
Zijn advies was goudwaard in die situatie. (His advice was worth its weight in gold in that situation.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opvatten

A

To interpret
Hij vat de kritiek als een kans om te verbeteren op. (He interprets the criticism as a chance to improve.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onderhandeling positie

A

Negotiation position
Onze onderhandelingspositie was sterk dankzij het nieuwe contract. (Our negotiation position was strong thanks to the new contract.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inklaren

A

To clear customs
De goederen moeten worden ingeklaard voordat ze kunnen worden geleverd. (The goods must clear customs before they can be delivered.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Invoerrechten betalen

A

To pay import duties
We moesten invoerrechten betalen op de goederen die we uit het buitenland hadden gekocht. (We had to pay import duties on the goods we purchased from abroad.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Herzien

A

To revise
De auteur besloot om het hoofdstuk volledig te herzien. (The author decided to completely revise the chapter.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Speuren

A

To search
De detective was aan het speuren naar aanwijzingen. (The detective was searching for clues.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bron

A

Source
Deze krant gebruikt betrouwbare bronnen voor haar artikelen. (This newspaper uses reliable sources for its articles.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uitbesteden

A

To outsource
Het bedrijf besloot om zijn IT-diensten uit te besteden aan een extern bedrijf. (The company decided to outsource its IT services to an external firm.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rotsooi

A

Junk, mess
Zijn kamer lag vol met rotsooi, hij moest dringend opruimen. (His room was full of junk; he needed to clean up urgently.)

18
Q

Gouden sieraden

A

Gold jewelry
Ze droeg prachtige gouden sieraden naar het feest. (She wore beautiful gold jewelry to the party.)

19
Q

Naar boven klimmen

A

To climb up
We moesten uren naar boven klimmen om de top van de berg te bereiken. (We had to climb up for hours to reach the top of the mountain.)

20
Q

Wrijving

A

Friction
Er ontstond wrijving tussen de teamleden door het misverstand. (Friction arose between the team members due to the misunderstanding.)

21
Q

Bot

A

Bone
Hij brak zijn bot tijdens het skiën. (He broke his bone while skiing.)

22
Q

Rooster

A

Schedule
Kijk even op het rooster om te zien wanneer je moet werken. (Check the schedule to see when you need to work.)

23
Q

Etmaal

A

24-hour period
Een etmaal bestaat uit vierentwintig uur. (A day consists of twenty-four hours.)

24
Q

Wetenschap

A

Science
De vooruitgang in de wetenschap heeft ons leven drastisch veranderd. (The advances in science have drastically changed our lives.)

25
Q

Lappen

A

To patch / Cloths
Hij moest zijn broek lappen omdat er een scheur in zat. (He had to patch his pants because there was a tear in them.)

26
Q

Kalfslapje

A

Veal cutlet
We aten een heerlijk kalfslapje bij het diner. (We had a delicious veal cutlet for dinner.)

27
Q

Lameel

A

Lamella
De vleugel van de vogel is bedekt met fijne lameellen. (The bird’s wing is covered with fine lamellae.)

28
Q

Bidden

A

To pray
Hij bad elke avond voor het slapengaan. (He prayed every night before bed.)

29
Q

Bekleden

A

To cover / To upholster
De stoelen in het theater zijn opnieuw bekleed. (The chairs in the theater have been reupholstered.)

30
Q

Boekhouder

A

Accountant
De boekhouder zorgt voor de financiën van het bedrijf. (The accountant takes care of the company’s finances.)

31
Q

Loodgieter

A

Plumber
We moesten een loodgieter bellen om de lekkage te repareren. (We had to call a plumber to fix the leak.)

32
Q

Onaanvankelijk

A

Inaccessible
De informatie was voor ons onaanvankelijk door de technische fout. (The information was inaccessible to us due to the technical error.)

33
Q

Vakkenvuller

A

Shelf stocker
Mijn broer werkt parttime als vakkenvuller in de supermarkt. (My brother works part-time as a shelf stocker at the supermarket.)

34
Q

Voorraad

A

Stock / Inventory
We hebben voldoende voorraad om de komende maand door te komen. (We have enough stock to get through the next month.)

35
Q

Verlegen

A

Shy
Hij is altijd een beetje verlegen in grote groepen. (He is always a little shy in large groups.)

36
Q

Afstand

A

Distance
De afstand tussen de twee steden is ongeveer honderd kilometer. (The distance between the two cities is about one hundred kilometers.)

37
Q

Hagel

A

Hail
Er viel hagel tijdens de storm van gisteren. (There was hail during yesterday’s storm.)

38
Q

Ontdekken

A

To discover
Ze ontdekten een nieuw medicijn tegen de ziekte. (They discovered a new drug for the disease.)

39
Q

Indruk

A

Impression
Ze maakte een goede indruk tijdens haar sollicitatiegesprek. (She made a good impression during her job interview.)

40
Q

In het bijzonder

A

In particular
Ik vond dit boek in het bijzonder erg interessant. (I found this book particularly interesting.)

41
Q

Vooruitgang

A

Progress
Er is veel vooruitgang geboekt in het project. (A lot of progress has been made on the project.)

42
Q

Voorlezen

A

To read aloud
Mijn moeder las ons elke avond voor het slapengaan voor. (My mother read to us every night before bed.)