Unidad 6 Flashcards
afeitarse
zich scheren
como mínimo
ten miste
¿cuánto tiempo?
hoelang?
cuidar
verzorgen
cuidarse
zich verzorgen
el escaparate
de etalage
el espejo
de spiegel
la hora
het uur
la imagen
het beeld / het uiterlijk
maquillarse
zich opmaken
menos de
minder dan
el minuto
de minuut
mirarse
zich bekijken
necesitar
nodig hebben
la ocasión
de gelegenheid
odiar
haten
la peluquería
de kapsalon
ponerse perfume
parfum opdoen
solo
alleen / slechts
todos las días
iedere dag / dagelijks
varios / varias
verschillende
a veces
soms
vestirse
zich aankleden
una vezz al mes
eens per maand
el aspecto
uiterlijk
el desastre
de ramp
la mayoría de
de meerderheid van
presumido / presimuda
ijdel
el resultado
het resultaat
la abeja
de bij
abril
april
el comilón / la comilona
de vreetzak
la comunidad
de gemeenschap
correr
rennen
diferente
verschillend
el dormilón / la dormilona
de slaapkop
dormir
slapen
durante
tijdens
estructurado / estructurada
gestructureerd
fuerte
sterk
la hormiga
de mier
el kilómetro
de kilometer
lavarse
zich wassen
levantar
optillen
limpio / limpia
schoon
octubre
oktober
el peso
het gewicht
poder
kunnen
propio / propia
eigen
rápido / rapida
snel
realizar
tot stand brengen
la velocidad
de snelheid
el volumen
de omvang
acostarse
naar bed gaan
levantarse
opstaan
lunes
maandag
martes
dinsdag
miércoles
woensdag
jueves
donderdag
viernes
vrijdag
sábado
zaterdag
domingo
zondag
a menudo
vaak
antes de
voor
despertarse
wakker worden
ducharse
douchen
llegar
aankomen
luego
later
a/al mediodía
’s middags
pedir
bestellen / verzoeken
por la mañana
’s ochtends
pronto
vroeg
servir
bedienen
tarde
laat / te laat
la tarde
(na)middag
la universidad
de universiteit
acabar
stoppen
bajar
naar beneden gaan
cuando
wanneer / als
dar
geven
dar un paseo
een wandeling maken
depeender de
afhangen van
desayunar
ontbijten
el descanso
de rust
de día
overdag
en general
in het algemeen
el horario de trabajo
de werktijden
de noche
’s nachts
parar
stoppen / ophouden
un rato
een poosje
sobre las 10h
rond 10 uur
por suerte
gelukkig
terminar
ophouden
único / única
enige
volver
teruggaan
el baño
de badkamer
la cama
het bed
hacer la cam
het bed opmaken
lavarse los dientes
tanden poetsen
intelectual
intellectueel
juerguista
feestnummer
el premio
de prijs / de beloning
sano / sana
gezond
trabajador / trabajadora
ijverig
vago / vaga
lui
la siesta
het middagdutje
entregar
uitreiken / overhandigen
amar
liefhebben
asíi
zo
borrar
wissen
la cabeza
het hoofd
la cafetera
het koffiezetapparaat
cansarse
moe worden
contraa
tegen
controlar
controleren
dar vueltas
ronddraaien
dentro de
(binnen) in
difícil
moeilijk
la eternidad
de eeuwigheid
entrar ganas de
zin krijgen in
mientras
terewijl
nada
niets
no me digas nada
zeg me niets
quemarse
(zich) verbranden
recordar
herinneren
el segundo
de seconde
simplemente
simpelweg
solo / sola
alleen
tan difícil
zo moeilijk
tanto
zo veel
la ventana
het raam
la vuelta
het rondje