Uitdrukkingen Flashcards
1
Q
aan banden leggen
A
ervoor zorgen dat iets niet verder kan uitbreiden
2
Q
over één kam scheren
A
alles en iedereen gelijk stellen
3
Q
aan de kaak stellen
A
bekend maken wat niet in orde is
4
Q
geen zoden aan de dijk zetten/brengen
A
dat helpt de zaak niet vooruit
5
Q
op zijn beloop laten
A
gewoon laten gebeuren zonder in te grijpen
6
Q
in het gedrang komen
A
met moeilijkheden te maken krijgen
7
Q
de spuigaten uitlopen
A
iets uit de hand loopt
8
Q
goede sier maken
A
vrolijk leventje leiden
9
Q
de kroon spannen
A
dat overtreft alles
10
Q
geen spaander heel laten
A
iets compleet vernielen
11
Q
finaliseren/finaal
A
definitief
12
Q
flexibiliseren/flexibel/flexibiliteit
A
aanpasbaar
13
Q
innoveren/innovatief
A
vernieuwend
14
Q
permanent/permanentie
A
blijvend
15
Q
progressie/progressief
A
vooruitgang