Ned woordjes 1-40 Flashcards

1
Q

Aanleiding

A

dat wat je direct in beweging zet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aanwenden

A

gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

abrupt

A

plotseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

absorberen

A

inzuigen, in zich opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

abstract

A

zonder bepaalde voorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

accentueren

A

de nadruk op iets legen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

accessoire

A

iets dat erbij hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

accidenteel

A

af en toe, bijkomstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

acclimatiseren

A

wennen aan bepaalde omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

accumulatie

A

opeenstapeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

accuratesse

A

nauwkeurigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

acquisitie

A

het werven van orders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

activeren

A

aanwakkeren, werkzaam maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

additief

A

wat erbij gevoegd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

additief

A

wat erbij gevoegd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

additioneel

A

bijkomend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

adequaat

A

goed passend bij de omstandigheden

17
Q

ad hoc

A

speciaal voor dit doel

18
Q

alternatief

A

andere mogelijkheid; een van de mogelijkheden bij een multiplechoicevraag

19
Q

analoog

A

Op de zelfde manier als

20
Q

analyse

A

onderzoek dat of uitleg die duidelijk maakt hoe iets in elkaar zit

21
Q

analyseren

A

een analyse van iet maken, ontleden

22
Q

Anticiperen

A

Vooruitdenken, rekening houden met iets waarvan je verwacht dat het zal gebeuren

23
Q

a priori

A

Al gelijk vooraf, van tevoren

24
Q

Arbitrair

A

Willekeurig, zoals het toevallig uitkomt

25
Q

Argument

A

Goede reden, reden om tot een bepaalde conclusie te komen

26
Q

Argumenteren

A

Argumenten aanvoeren

27
Q

Artificieel

A

Kunstmatig

28
Q

Assement

A

Een test waarbij men nagaat of iemand geschikt

29
Q

Assimilatie

A

Het in elkaar opgaan, aanpassen

30
Q

Associatie

A

Verbinding van gedachten, wat opgeroepen wordt door iets anders

31
Q

Assortiment

A

Collectie

32
Q

Aspect

A

Deel van een zaak

33
Q

Assymmetrisch

A

Niet in verhouding, niet elkaars spiegelbeeld zijn

34
Q

Attitude

A

Gedrag, de manier waarop men over iets of iemand denkt

35
Q

Attribuut

A

Karakterstiek, iets dat typisch bij iemand past, typisch kenmerk

36
Q

Autonoom

A

Zelfstandig, onafhankelijk

37
Q

Aversie

A

Weerzin

38
Q

Bagatelliseren

A

Doen alsof het onbelangrijk is

39
Q

Baisse

A

Prijsdaling, inzinking

40
Q

Beogen

A

Iets proberen te bereiken