Grieks Spreuken Flashcards

1
Q

Κακὰ ἐν οἴκῳ κρύπτε
.

A

Verberg slechte dingen in huis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Γνῶθι σαυτόν

A

Ken jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Φθόνου μᾶλλον ἢ οἰκτίρου.

A

Word liever benijd dan beklaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Μέτρῳ χρῶ

A

Houd maat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Μηδὲν ἄγαν

A

Niets te veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Μὴ ψεύδου

A

Lieg niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Φίλους μὴ ταχὺ κτῶ
, οὓς δʹ ἂν κτήσῂ μὴ ἀποδοκίμαζε.

A

Verwerf vriend niet snel, dank degeen die je verworven hebt, niet af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Αρχε πρῶτον μαθὼν ἄρχεσθαι

A

Heers nadat je eerst geleerd hebt om overheerst te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Λόγων ἀπορρήτων ἐκφορὰν μὴ ποιοῦ

A

Breng geheime woorden niet naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Μὴ μόνον τοὺς ἁμαρτάνοντας
, ἀλλὰ καὶ τοὺς μέλλοντας6 κόλαζε

A

Straf niet alleen degenen die een fout maken, maar houd ook degenen…
die op het punt staan (er een te maken) in toom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Μέτρον ἄριστον

A

Maat (gematigheid) is het beste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Τὰς μεταβολὰς τῆς τύχης γενναίως ἐπίστασο φέρειν

A

Weet de wisselvaligheid van het lot (toeval) flink te verdragen
(… dapper te doorstaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Γυναικὶ μὴ φιλοφρονεῖσθαι, μηδὲ μάχεσθαι
, ἀλλοτρίων παρόντων

A

Flirt niet met een vrouw of ruzie maken, wanneer anderen
in de buurt zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Γαμεῖν ἐκ τῶν ὁμοίων· ἐὰν γὰρ ἐκ τῶν κρειττόνων λάβῃς
, δεσπότας κτήσῃ
τοὺς συγγενεῖς

A

Trouw met mensen van gelijke komaf, want als je iemand uit
hogere kringen neemt, zal je de familieden er als meesters bij krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Φιλήκοον εἶναι μᾶλλον ἢ φιλόλαλον.

A

Wees veeleer luisterbereid dan babbelziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Εὐποροῦντα μὴ ὑπερήφανον εἶναι, ἀποροῦντα μὴ ταπεινοῦσθαι.

A

Wees niet arrogant wanneer je het goed stelt, en niet klaag
wanneer je in de problemen zit

17
Q

Μὴ ἀπειλεῖν μηδενί γυναικῶδες γάρ.

A

Bedreig niemand, want dat is onmannelijk

18
Q

Ταχύτερον ἐπὶ τὰς ἀτυχίας τῶν φίλων ἢ ἐπὶ τὰς εὐτυχίας πορεύεσθαι

A

Richt je sneller op de tegenslagen van je vrienden dan op
hun succesen

19
Q

Τὴν γλῶτταν μὴ προτρέχειν τοῦ νοῦ

A

je tong loopt niet sneller dan je verstand

20
Q

Θυμοῦ κρατεῖν

A

Beheers je woede

21
Q

Λέγοντα μὴ κινεῖν τὴν χεῖρα μανικὸν γάρ

A

Beweeg je hand niet wanneer je spreekt, want dat is
hysterisch

22
Q

Πείσας λάβε, μὴ βιασάμενος.

A

Neem doordat je overtuigd hebt, niet doordat je geweld gebruikt hebt

23
Q

Βραδέως ἐγχείρει· ὃ δʹ ἂν ἄρξῃ διαβεβαιοῦ

A

Pak (de dingen) traag aan. Hou vol wat je begint

24
Q

Καιρὸν γνώθι

A

Ken het juiste moment, je kans

25
Q

Ὃ μέλλεις πράττειν
, μὴ πρόλεγε· ἀποτυχὼν γὰρ γελασθήσῃ
.

A

Verklap niet wat je van plan bent te doen: want als je faalt zal je
uitgelachen worden

26
Q

Ἀνέχου ὑπὸ τῶν πλησίων μικρὰ ἐλαττούμενος

A

Verdraag het wanneer je door je medemensen een klein beetje
tekortgedaan wordt