Train Flashcards
1
Q
Dutch national railways
A
NS (Nederlandse Spoorwegen)
2
Q
intercity
A
intercity
3
Q
fast train
A
sneltrein
4
Q
slow train
A
stoptrein
5
Q
allowance
A
toeslag
6
Q
platform
A
perron/spoor
7
Q
What time does the next train leave for
A
hoe laat vertrekt de volgende trein naar
8
Q
two return tickets to…
A
twee retourtickets naar…
9
Q
a one-way ticket to
A
een enkeltje naar….
10
Q
1st/ 2nd class
A
eerste/tweede klas
11
Q
smoking
A
roken
12
Q
non smoking
A
net roken
13
Q
is there a surcharge
A
is er een toeslag
14
Q
i want to book a seat on the international train to….
A
Ik will een plaats reserveren op de internationale trein naar
15
Q
when does it arrive in….
A
hoe laat komt hij aan in….