Metro Flashcards
1
Q
entrance
A
ingang
2
Q
wat out/ exit
A
uitgang
3
Q
where is the nearest metro station
A
waar is het dichtbijzijnde metrostation
4
Q
how does the (ticket) machine work
A
hoe werkt de stempelautomaat
5
Q
i’m going to
A
ik ga naar
6
Q
how do i get to….
A
hoe kom ik in….
7
Q
do I have to change
A
moet ik overstappen
8
Q
which line is it for….
A
welke lijn gaat naar
9
Q
in which direction
A
in welke richting
10
Q
what is the next stop
A
wat is de volgende halte
11
Q
let me through, please
A
laat me erdoor, alstublieft
12
Q
i’m getting off here
A
ik stap hier uit