Making Friends Flashcards
1
Q
What’s your name
A
Wat is jouw naam
wat is youw nahm
2
Q
My name is….
A
Mijn naam is
mein nahm is…
3
Q
I’m … years old
A
Ik ben ….
Ik ben ….
3
Q
How old are you
A
hoe oud ben je
hoo oud ben yu
4
Q
Are you Dutch?
A
Ben je Nederlander
ben yu nay-der-lan-der
5
Q
I’m English / Scotittsh / Welsh
A
Ik ben Engelsman (Engelse) / Schot (Schotse) / Wels (Welse)
6
Q
I live in London
A
Ik woon in Londen
ik woon in Londen
in wohn in lon-dun
7
Q
We live in Glasgow
A
Wij wonen in Glasgow
wei woh-nu in glas-gou
8
Q
I’m still studying
A
Ik studeer nog
ik stuu-daye noCh
9
Q
i work
A
ik werk
10
Q
I’m retired
A
Ik ben gepensioneerd
ik ben CHu-pen-see-oh-nayrd
11
Q
I’m ….
A
Ik ben
ik ben….
12
Q
Single
A
alleen
al-layn
13
Q
Married
A
getrouwd
CHu-trouwd
14
Q
Divorced
A
gescheiden
CHu-schei-du