Thema 7 Flashcards

1
Q

waarom is het hormonaal stelsel een conductor

A

omdat het hormonaal stelsel een signaalstof via het bloed naar het effector stuurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een hormoon

A

een hormoon is een chemische molecule die wordt gemaakt in een endocriene klier als reactie op een prikkel, die wordt afgegeven aan het bloed, die gaat dan via het bloed naar een doelcel, doelweefsel of doelorgaan, deze hormoon zal dan bij zijn doel een speciefieke werking hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

is het aanwezigheid van een hormoon in het bloed tijdelijk

A

ja, in de lever en de nieren worden hormonen, die via het bloed worden aangevoerd afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe weet een hormoon aan welke doelwitcel hij moet zijn

A

in het celmembraan van doelwitcellen zijn er membraanreceptoren, dit zijn moleculen die passen bij de moleculenstructuur van een bepaald hormoon, wanneerhet hormoon langs het celmembraan van de doelwitcel passeert, zal er een binding met de membraanreceptoronstaan, hierop volgt er een reactie van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

doelwitcellen

A

hormoongevoelige cellen die door aanwezigheid van het hormoon een reactie kan uitlokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat kan je zeggen over het grote van gehalte van een bepaald hormoon in het bloed

A

er zal een grotere effect zijn omdat er meer bindingen zullen gemaakt worden tussen de membraanreceptors van een doelwitcel en een bepaald hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke hormonen staan onder controle van de hypofyse

A
  • groeihormoon = rechtstreeks hypofyse
  • prolactine is voor melkklieren
  • schildklierstimulerend hormoon (TSH) is voor schildklier
  • Folikelstimulerend hormoon (FSH) is voor teelbal en eierstok
  • luteïniserend hormoon (LH) is voor eiersok en teelbal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

groeihormoon

A
  • wordt aangemaakt in de hypofyse
  • stimuleert celstofwisseling
  • bevordert de lichaamsgroei door de celdeling in de weefsels te activeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

prolactine

A
  • wordt aangemaakt in de hypofyse
  • bevordert ontwikkeling van bostklierweefsel
  • stimuleert melkproductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schildklierstimulerend hormoon

A
  • wordt aangemaakt in de hypofyse
  • zet de schildklier aan tot productie van
    schildklierhormoon of thyroxine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

folikelstimulerend hormoon

A
  • wordt aangemaakt in de hypofyse
  • stimuleert bij vrouw de folikelgroei en eicelrijping en zet de eierstok aan tot het afgeven van oestrogeen
  • stimuleert bij de man de vorming van zaadcellen in de teelballen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

luteïniserend hormoon

A
  • wordt aangemaakt in de hypofyse
  • stimuleert bij de vrouw de eiersprong en de omvorming
  • bevordert de afgeving van geslachtshormonen door de eierstokken en de teelballen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

schildklier

A
  • maakt thyroxine aan

- regelt de intensiteit van de stofwisseling en de celgroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eilandjes van langerhans in de alvleesklier

A
  • maakt insuline en glucagon aan
  • insuline: stimuleert lichaamscellen tot opname van glucose uit het bloed bij een te hoge bloedsuikerwaarde
  • glucagon: stimulleert lever en spiercellen tot omzetting van glycogeen naar glucose (reservesuiker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bijnier

A
  • maakt adrenaline aan
  • lichaam past zich aan in acute stress-situatie door
    - hartslag en ademfrequentie te verhogen
    - stijging van het glucosegehalte in het bloed
    - verhoogde bloedtoever naar het hart, de spieren en de hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

eierstokken

A
  • maakt oestrogeen en progesteron
  • oestrogeen: stimuleert ontwikkeling van vrouwlijke geschlachtsorganen, secundaire geslachtskenmerken en gedrag, het bevordert ook aangroei van het baarmoederslijmvlies tijdens de menstruatiecyclus
  • progesteron: bereidt het baarmoederslijmvlies voor de innesteling van hete embryo en helpt zwangerschap onderhouden
17
Q

teelballen

A
  • maakt testosteron aan
  • stimuleert de ontwikkeling van mannelijke geslachtsorganen, de secundaire geslachtskenmerken en verandert gedrag
  • bevordert aanmaak van zaadcellen
18
Q

wat zijn stofwisselingsreacties

A

stofwisselingsreacties zijn het geheel van alle chemische reacties in ons lichaam. om deze reacties onder controle te houden en goed af te leggen zijn er regelsystemen zoals het hormonaal en zenuwstelsel

19
Q

geef 3 voorbeelden van stofwisselingsreacties

A
  • de stofomzetting van glucose voor energieproductie
    glucose + zuurstofgas = koolstofdioxide + water + energie
  • de stofomzetting van spierglycogeen naar afzonderlijke glucosemoleculen, wanneer er inspanning is en de spieren energie nodig hebben
  • de stofomzetting van zetmeel naar afzonderlijke glucosemoleculen, wanneer zetmeel in contact komt met spijsverteringssappen
20
Q

wat is het negatieve terugkoppeling systeem

A

negatieve terugkoppeling is als het effect van iets bereikt is dan zal de productie van het geen dat het effect veroorzaakte afremmen, het doel van negative terugkoppeming is om het efficiënt te laten werken dus zo weinig mogelijk energie gebruiken. In ons lichaam is er ook zo een systeem, wanneer een bepaald hormoon wordt geproduceerd om een reactie van het lichaam uit te lokken, op een bepaald ogenblik zal de toename van dat hormoon zijn eigen hormoonproductie afremmen, tegengesteld zal de afname van dat hormoon zijn hormoonproductie stimuleren

21
Q

wat is het bloedsuikerspiegel

A

het bloedsuikerspiegel is de glucosegehalte in het bloedplasma, voor het goed functioneren van ons lichaam is het belangerijk dat bloedsuikerspiegel constant blijft deze verandert door je voeding en energieverbruik, de hormonen die dit regelen zijn insuline en glucagon

22
Q

leg de werking van insuline uit wanneer het glucosegehalte doet dalen

A

na het eten stijgt de bloedsuikerspiegel boven de drempelwaarde (1g/l) de beta cellen in de eilandjes van langerhans zullen dan insuline produceren, lever spier en vetcellen zijn gevoelig voor insuline omdat hun membraanreceptoren insuline herkennen, wanneer insuline zal binden met de membraanreceptoren van spier en levercellen, zullen ze gestimuleerd worden om het glucose uit het bloed te halen en om te zetten in glycogeen, de vetcellen worden ook gestimuleerd en zij zeten de glucose om in vet, naarmate de bloedsuikerspiegel dichter bij de drempelwaarde komt zal de insulineproductie afnemen, door negatieve terugkoppeling.

23
Q

leg de werking uit van glucagon in het glucosegehalte

A

als je inspanning levert of een lange tijd niet eet, kan de bloedsuikerspiegel onder de drempelwaarde dalen. de alpha cellen in de eilandjes van langerhans zullen dan glucagon aanmaken deze zal zich binden met de membraanreceptoren van de levercellen, de levercellen worden hierdoor gestimuleerd, ze gaan dan glycogeen omzetten naar glucose die komt dan in het bloedplasma terecht, waardoor de bloedsuikerspiegel weer stijgt, naarmate de glucosegehalte dichter bij het drempelwaarde komt, neemt de glucagonproductie af dit komt door negatieve terugkoppeling

24
Q

leg negatieve terugkoppeling met thyroxine uit

A

er is een stijging van de schildklierhormoon bover de drempelwaarde, dit stuurt een signaal naar de hypothalamus die dan een signaal stuurt naar de hypofyse, de hypofyse gaat dan de productie van schildklierhormoon afremmen

25
Q

wat is diabetes

A

diabetes is een ziekte waarbij de spontane regeling van het glucosegehalte in het bloed verstoord is

26
Q

diabetes type 1

A

dit komt door de afbraak van insulineproducerende beta cellen, omdat er door dit bijna geen insuline wordt aangemaakt spreken we van insulineafhankelijke diabetes, deze patienten mogen niet teveel glucose consumeren, en ze moeten elke maaltijd insuline toedienen om de bloedsuikerspiegel onder controle te houden, als je teveel insuline toedient, kan de bloedsuiker spiegel onder de drempelwaarde dalen, dit noemen we hypoglycemie, de symptomen van hypoglycemie zijn zweten, duizeligheid en bewusteloosheid, bij hoge bloedsuikerspiegel gaan de nieren glucose uitscheiden dit gaat gepaard met uitscheiden van veel water, waardoor je voortdurende moet plassen, je hebt hierdoor veel dorst, je zal ook vermageren en voortdurend honger hebben

27
Q

diabetes type 2

A

deze patienten produceren wel nog insuline, maar de doelwitcellen reageren er te weiig op, hier spreekt men van insulineonafhankelijk diabetes. dit krijg je door verkeerde levensstijl, dit is een traag evoluerend proces, als het onderhandeld blijft kan het leiden tot afbraak van myeline, waardoor de impulsgeleiding wordt verstoord, het tast ook de wanden van de bloedvaten aan, vooral de haarvaten aan de ogen en nieren waardoor er blindheid en uitvallen van de nierfunctie kan worden veroorzaakt