Thema 4 Flashcards

1
Q

wat is spierwerking

A

spierwerking is een reactie van spieren op een prikkel.

daarom zijn spieren effectoren.

spierwerking kan een onbewuste of bewuste reactie op een prikkel zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geef enkele voobeelden van spierwerking die zich niet vasthechten aan het skelet

A
  • kloppen van het hartspier
  • haren rechtop zetten
  • peristaltiek
  • verwijden en vernauwen van bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is peristaltiek

A

is het afwisselende en ritmische samentrekking van lengte en kringspieren in de slokdarm daardoor onstaat er een golfbeweging of peristaltiek waardoor het voedselbrok zich in het wand kan verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verklaar haren rechtop zetten

A

aan elk haar zit een haarspiertje, waneer de haarspieren samentrekken komen de haren rechtop te staan en komen de haarzakjes wat omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verwijden en vernauwen van bloedvaten

A

In de wand van de slagaders komen er kringspieren voor die de bloodtoevoer gaan regelen, als ze samentrekken zal de diameter van de slagaders vernauwen of verwijden, Zo zal het bij warme weer verwijden zodat het lichaam door uitsraling va warmte afkoelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

geef één voorbeeld van een sluitspier en zijn functie

A

maagportier zorgt ervoor dat er gee maaginhoud terug in de slokdarm vloeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leg uit dat bewegingen veroorzaakt worden door spierwerking in samenwerking met het skelet

A

door het samentrekken van skelet spieren zullen beenderen ten opzichte van elkaar bewegen in de gewrichten, omdat die spieren met het skelet verbonden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geef alle functies van beenderen

A
  • steun en vorm
  • beweging
  • een opslagplaats voor miniralen
  • bescherming van weke organen
  • aanmaak van bloedcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

steun en vorm

A

geven steun en vorm aan het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beweging

A

beenderen zijn aanhechtingsplaatsen voor spieren. Als de spieren samentrekken, kunnen ze beenderen ten opzichte van elkaar laten bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een opslagplaats voor mineralen

A

calcium en fosfaat worden in de beenderen opgeslagen of vrijgemaakt, wanneer ze nodig zijn in andere plaatsen in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bescherming van weke organen

A

bv. ribben beschermen hart en longen

hersenschedel beschermt hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

aanmaak van bloedcellen

A

bij kinderen worden rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes aangemaakt in de beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een gewricht

A

een gewricht is een verbinding tussen twee beenderen die ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gewrichtskop

A

is het ronde uiteinde van het been dat een deel van het gewricht vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gewrichtskom of pan

A

het komvormige uiteinde van het been dat het andere deel van het gewricht vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gewrichtskraakbeen

A

Gladde, taaie laag die de gewrichtsvlakken bedekt.

Hierdoor kunnen de beenderuiteinden soepel bewegen ten opzichte van elkaar en wordt slijtage van de beenderen voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gewrichtskapsel

A

Bindweefsel dat de beenderuiteinden in het gewricht omhult en aansluit op het been en het kraakbeen.
Maakt gewrichtssmeer aan dat afgescheiden wordt in de gewrichtsholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gewrichtssmeer

A

Stroperige vloeistof in het gewricht, die werkt als een soort vet waardoor de beenderen soepel kunnen bewegen.

20
Q

gewrichtsbanden

A

Stevig bindweefsel aan de buitenkant van een gewricht, aangehecht op beide beenderuiteinden.
Zorgen voor extra stevigheid van het gewricht door de beenderen op hun plaats te houden.

21
Q

wat zijn skeletspieren

A

Skeletspieren zijn spieren die met pezen vastzitten aan de beenderen van het skelet.
Als skeletspieren samentrekken, dan trekken ze aan de beenderen zodat er beweging in het gewricht ontstaat.

22
Q

wat is een peesontsteking

A

(tendinitis) is een reactie van het lichaam op beschadiging van peesweefsel. Bij een peesontsteking voel je pijn op de aanhechtingsplaats van de pees aan het bot.

23
Q

oorzaken van peesontsteking

A

overbelasting door het veelvuldig herhalen van eenzelfde beweging

24
Q

behandelingen voor een peesontsteking

A
  • rusten

- afkoelen met ijs

25
Q

wat zijn pezen

A

pezen zijn het weefsel dat de skeletspieren verbindt met de beenderen

26
Q

wat zijn antagonisten

A

spieren die een tegengestelde werking hebben en daardoor een tegengestelde beweging veroorzaken, noemen we antagonistische spieren of kortweg antagonisten

27
Q

ellebooggewricht

A
biceps = buiger 
triceps = strekker
28
Q

verklaar waarom een samengetrokken biceps dikker is dan een samengetrokken triceps

A

de biceps moet meer kracht ontwikkelen om de zwaartekracht te overwinnen

29
Q

heupgewricht

A

darmbeenlendenspier = buiger

grote bilspier = strekker

30
Q

kniegewricht

A
dijbiceps = buiger
quadriceps = strekker
31
Q

enkelgewricht

A
scheenbeenspier = buiger
tweelingkuitspier = strekker
32
Q

macroscopische bouw skeletspier

A

een skeletspier is opgebouwd uit de middengedeelte de spierbuik die in twee richtingen uitloopt in pezen de spier is omgeven door een vlies de spierschede die een aantal spierbundels bevat elke spierbunel is omgeven door bundelschede die dan uitloopt in de pezen een spierbundel is een verzameling van spiervezels. tussen de spierbundels en de spiervezels liggen bloedvaten en zenuwen

33
Q

microscopische bouw spiervezel

A

een spiervezel wordt wordt begrensd door een celmembraan of sarcolemma dat het cytoplasma of sarcoplasma in de spiervezel omgeeft. In het sarcoplasma vindt je spierfibrillen e meerdere celkernen

34
Q

elektronenmicrosopische bouw spierfibril

A

een spierfibril bestaat uit draadvormige filamenten die bestaan uit twee eiwitten actine en myosine. ee spierfibril is opgedeeld in verschillende sarcomeren (van z-plaat tot z-plaat) per sarcomeer ligge er dunnne actinefilamenten die verbonden zijn aan een Z- plaat , ze zijn gedeeltelijk tussen de dikkere myosinefilamenten geschoven

35
Q

hoe ontstaan er de dwarse strepen

A

is de regelmatige schikking van actine en myosine

36
Q

drie soorten spierweefsels

A
  • dwarsgestreept spierweefsel
  • hartspierweefsel
  • glad spierweefsel
37
Q

dwarsgestreept spierweefsel

A
  • alle skeletspieren
  • geordende ligging actine en myosinefilamenten waardoor dwarse strepen voorkomen
  • meerdere celkernen per spiervezel,
  • spiervezel = enkele cm lang
  • reageert snel op impuls
  • trekt krachtig samen
  • snel vermoeid
  • bewust samentrekken
38
Q

hartspierweefsel

A
  • dwarsgestreept maar vertakte spiervezel
  • één of twee celkernen per spiervezel
  • spiervezel 50-100 micrometer lang
  • reageert snnel op een impuls en trekt snel en ritmisch samen
  • korte uithoudingsvermoge, bij snelle contracties
  • kan hele leven lang door pompen
  • niet bewust
39
Q

glad spierweefsel

A
  • alle gladde spieren ( darmspier)
  • geen geordende ligging
  • één celkern per spiercel
  • cellen 0,5 mm lang
  • reageert minder snel op een impuls en trekt langzaam samen
  • kan niet krachtig samentrekken
  • onbewust
40
Q

hoe werkt een spier

A

Een spierfibril is opgedeeld in sarcomeren die van elkaar gescheiden zijn door Z-platen per segment liggen er actine en myosinefilamenten. bij activering van de spierfibril zullen de actine en myosinefilamenten in elkaar schuiven waardoor de spier korter en dikker wordt

41
Q

leg uit dat er energie nodig is

A

wanneer we inspanning leveren stijgt de vraag naar energie in de spieren, glycogeen wordt omgezet inn afzonderlijke glucose moleculen, door deze stofomzetting komt energie vrij die nodig is om de actine en myosine filamenten in elkaar te doen schuiven

42
Q

waar wordt energie opgeslagen

A

in de spiervezel is er chemische energie aanwezig in de vorm van glycogeen, ook in de levercellen stapelen we reservehoeveelheid glycogeen op

43
Q

waarom krijg je spierpijn krijgt als je spieren onvoldoende zuurstofgas ter beschikking hebben.

A

wanneer er zuurstofgas tekort is wordt glucose omgezet naar zuurstofgas, waardoor er ook melkzuur ontstaat ophoping van melkzuur zorgt voor moeilijkheid in de samentrekking van spiervezels en leidt tot spiervermoeidheid wat dan spierkramp veroorzaakt

44
Q

leg de stofomzetting van glycogeen naar glucose in de spier

A

door het afbraak van spierglycogeen in de spiervezel onstaan er afzonderlijke glucosemoleculen door deze stofomzetting onstaat er chemische energie

45
Q

leg de stofomzetting van glycogeen naar glucose in de lever

A

door de afbraak van leverglycogeen in de levercellen onstaan er afzonderlijke glucosemoleculen die dan via de bloed glucose brengen naar de spiervezel en daar wordt die glucose verbrand waardoor er chemische energie onstaat