Thema 6:Onderzoeksstrategieën en validiteit Flashcards

1
Q

Onderzoeksstrategie

A

algemene aanpak en doel van een onderzoek
–> Hangt af van de onderzoeksvraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijvende onderzoeksstrategie

A
  • Onderzoekt/beschrijft individuele variabelen
  • Wat is de status van individuele variabelen voor een groep individuen?
  • 1 variabele meten en gemiddelde, %, proportie, etc. berekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Correlationeel onderzoeksstrategie

A
  • Onderzoekt relaties tussen variabelen
  • Relatie/verband = verandering in de ene variabele gaat gepaard met een verandering in de andere variabele
  • Beschrijft de relatie, heeft niet als doel om de relatie te verklaren

=> GEEN causale uitspraken!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 voorstellingen van correlationele verbanden

A

1) Staafdiagram (nominaal/ordinaal)
2) Positief lineair verband
3) Negatief lineair verband
4) Curve lineair verband (interval/ratio + scatter plot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Experimentele onderzoeksstrategie

A
  • Doel: oorzaak-gevolg vragen over de relatie tussen 2 variabelen beantwoorden
  • Causale uitspraken!
  • Creatie van condities die vergeleken worden
  • Individuen toegewezen aan condities, de afhankelijke variabele wordt gemeten en vergeleken tussen de condities
  • Strenge controle is nodig om de oorzaak-gevolg relatie niet-ambigu aan te kunnen tonen!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Quasi-experimentele onderzoeksstrategie

A
  • Doel: oorzaak-gevolg vragen over de relatie tussen 2 variabelen beantwoorden
    MAAR: kan nooit niet-ambigu aangetoond worden!
  • Bevat altijd fout wat een absolute duiding van de oorzaak-gevolg relatie verhindert
  • Bijna, maar niet helemaal experimenteel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Non-experimentele onderzoeksstrategie

A
  • Wil een relatie aantonen tussen variabelen, maar beoogt niet om de relatie te verklaren
  • Geen causale uitspraken
  • Vergelijkt condities zoals (quasi-)experimentele onderzoeksstrategie, maar zonder de rigoureuze controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verschil tussen correlationeel en non-experimenteel

A
  • Doel = idem, beperkingen = idem
  • Correlationeel: we meten 2 variabelen voor elk individu
  • Experimenteel: we meten 2 condities/groepen en vergelijken ze voor een bepaalde variabele
    ==> Verschillende datastructuur!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Validiteit van de studie

A

Meet onze STUDIE wat ze beoogde te meten?
-> manier om de kwaliteit van de studie te beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Externe validiteit

A
  • Kunnen de resultaten van de studie gegeneraliseerd worden? (bv. naar andere momenten, populaties)
  • Houden de bevindingen ook stand buiten deze specifieke studie?
  • Karakteristieken die de mogelijkheid om de resultaten te generaliseren beperken, is een bedreiging van de externe validiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 soorten generalisaties ivm externe validiteit

A
  • Generalisatie van steekproef naar populatie: steekpoef moet representatief zijn
  • Generalisatie van ene studie naar andere: elke studie is uniek, maar doel is dat resultaten van studie ook bekomen zullen worden met gelijkaardige studies
  • Generalisatie van studie naar “real-world” situatie: vaak worden studies uitgevoerd in gecontroleerde omgeving: zijn deze resultaten generaliseerbaar naar de echte wereld?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Interne validiteit

A
  • Is de verklaring van de resultaten de enige mogelijke verklaring?
  • Zijn er andere variabelen/factoren die een alternatieve verklaring voor de resultaten bieden?
    => bedreiging van de interne validiteit!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bedreigingen tot externe validiteit ivm generaliseren over participanten

A

GENERALISEREN OVER PARTICIPANTEN
- Selectiebias, vrijwilliger bias
- Participanten karakteristieken moeten divers genoeg zijn
- Cross-diersoort generalisatie: generaliseren van dieren naar mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Novelty effect

A
  • Bedreiging tot externe validiteit ivm kenmerken van een studie
    =deelname aan wetenschappelijke studie is nieuw, opwindend, beangstigend -> leidt tot ander gedrag dan in “gewone” situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Multiple treatment interference

A
  • Bedreiging tot externe validiteit ivm kenmerken van een studie
    =participanten die deelnemen aan een serie van condities kan de ervaring ve vorige conditie een effect hebben op deelname aan de volgende conditie (vermoeidheid, leereffecten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Proefleider karakteristieken

A
  • Bedreiging tot externe validiteit ivm kenmerken van een studie
    =kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden naar andere proefleiders? (e.g., kenmerken van vriendelijkheid/vijandigheid)
17
Q

Bedreiging tot externe validiteit ivm kenmerken van een meting

A
  • Sensitisatie
  • Generaliseerbaarheid over verschillende mogelijke metingen van variabelen: variabele kan op verschillende manieren gedefinieerd en gemeten worden
  • Meetmoment: wanneer worden de scores verzameld?
18
Q

Sensitisatie

A
  • Bedreiging tot externe validiteit ivm kenmerken van een meting
  • De meting zelf verandert de participant waardoor die zich anders gedraagt -> verhoogt bewustzijn
19
Q

Bijkomende (“extraneous”) variabelen

A

Deel van de studie, maar worden niet direct onderzocht

20
Q

Storende (“confouding”) variabelen (voor externe validiteit)

A
  • Bijkomende variabele dat resultaten beïnvloedt of vertekent
  • De geobserveerde relatie tussen 2 variabelen wordt artificieel veroorzaakt door de bijkomende variabele
    => externe validiteit bedreigen
21
Q

Storende (“confouding”) variabelen (voor interne validiteit)

A
  • Bijkomende variabele die systematisch verandert samen met de 2 bestudeerde variabelen en een alternatieve verklaring biedt voor de geobserveerde relatie tussen de 2 variabelen
    => Bedreiging van de interne validiteit!
22
Q

Omgevingsvariabelen

A
  • Confounding variabelen als bedreigingen voor interne validiteit
  • Variabelen in de omgeving (grootte kamer, geslacht proefleider, weersomstandigheden, etc.)
23
Q

Participant variabelen

A
  • Confounding variabelen als bedreigingen voor interne validiteit in studies die groepen vergelijken
  • Individuele verschillen: participanten verschillen op brede range karakteristieken
  • Indien verschillende groepen gemeten voor elke conditie -> vermijd consistente verschillen tussen groepen voor participant karakteristieken
24
Q

Tijdsgerelateerde variabelen

A
  • Confounding variabelen als bedreigingen voor interne validiteit in studies die 1 groep vergelijken over tijd
  • Participanten doorlopen alle condities -> metingen vergelijken die verzameld zijn op verschillende momenten
  • Variabelen zoals bv. weeromstandigheden, leereffecten, …; kunnen voorkomen als confounding variabelen
25
Q

Interne en externe validiteit balanceren

A
  • Beperking op validiteit
  • Max interne validiteit -> confounders minimaliseren -> strikt gecontroleerde onderzoeksomgeving -> niet langer generaliseerbaar -> externe validiteit daalt
  • Max externe validiteit -> onderzoeksomgeving die de “echte” wereld goed nabootst -> veel oncontroleerbare variabelen -> veel mogelijke confounders -> interne validiteit daalt
  • Trade-off! Doel studie bepaalt welke validiteit belangrijkste is
26
Q

Artefacten: bedreiging voor interne én externe validiteit

A
  • Artefacten = externe factor die de metingen kan beïnvloeden of vertekenen
  • Bedreigen validiteit en betrouwbaarheid van metingen => dus interne en externe validiteit van hele studie
  • vraagkarakteristieken en participant reactiviteit of proefleider bias
27
Q

Proefleider bias

A
  • Artefact
  • bedreigt externe validiteit: resultaten kunnen specifiek zijn voor deze proefleider
  • bedreigt interne validiteit: resultaten kunnen gevolg zijn van de invloed van de proefleider