Thema 3.3 Flashcards
Het centrale concept in de cognitieve psychologie is het schema. Leg uit wat een schema inhoudt, wat een schema doet en welke drie globale psychologische functies door schema’s worden ondersteund.
Zoals een computer software bevat die schematisch weergeeft wat de computer kan en moet doen, zo veronderstelt de cognitieve benadering dat het brein schema’s bevat die de menselijke gedragsmogelijkheden beschrijven. Een schema bestaat uit kennis over de buitenwereld, de persoon en de interactie daartussen. Alle kennis van personen is georganiseerd in specifieke schema’s.
De cognitieve benadering gaat ervan uit dat schema’s de informatieverwerking sturen. Dat kan op drie manieren.
Deze schema’s richten onze aandacht op bepaalde aspecten van de wereld, waardoor zij bepalen welke informatie geselecteerd wordt om te verwerken en welke informatie genegeerd wordt.
Deze schema’s beïnvloeden hoe de geselecteerde informatie geïnterpreteerd en verwerkt wordt. De bestaande inhoud van het schema zal bijvoorbeeld bepalen welke betekenis de nieuwe informatie krijgt binnen die al aanwezige kennis en hoe die nieuwe informatie getransformeerd zal worden tot nieuwe kennis.
Het schema is bepalend voor hoe die kennis wordt onthouden. Geactiveerde schema’s beïnvloeden bijvoorbeeld welke nieuwe kennis als relevant wordt aangewezen en dus wordt verwerkt in het schema.
Schema’s zijn dus een middel om informatie te selecteren, te interpreteren, te transformeren en op te slaan.
Deze schema’s zijn modellen, en dus nergens concreet aanwijsbaar. Ze zijn dus niet reëel. Het zijn modellen die gebruikt worden om menselijke cognitie te modelleren, maar zij bestaan niet anders dan in de eigen ervaring.
Van welk type bias is er volgens de huidige opvattingen sprake bij angststoornissen?
Personen met angststoornissen lijken vooral last te hebben van een aandachtsbias. Zij lijken hun aandacht automatisch op dreigende stimuli te richten. Aangezien aandacht beperkt is, gaat deze selectieve aandacht ten koste van aandacht voor andere informatie die beschikbaar is in de omgeving. Deze versterkte aandacht voor bedreigende stimuli maakt het hen gemakkelijk om aan de veronderstelde bedreiging te ontsnappen en deze verder te vermijden. Het onderkennen van en het ontsnappen aan een bedreiging houdt de angst echter in stand, want op die manier kunnen mensen geen informatie verzamelen die de angstschema’s zouden kunnen wijzigen en kunnen mensen er dus niet achter komen of de bedreiging wel terecht is.
En hoe zit dat bij depressieve stoornissen?
Bij personen met depressieve stoornissen lijkt de vertekening niet te zitten in selectieve aandacht, maar juist in een bias in hun geheugenprocessen. Zij houden selectief vast aan globale, negatieve herinneringen en vormen daardoor sterke schema’s rondom thema’s als verlies en hopeloosheid. Zij doen geen poging om de activering van hun negatieve schema’s te vermijden. Daardoor is het voor hen lastig om zich los te maken van een negatief wereldbeeld, dat bepalend wordt voor alle manieren waarop zij nieuwe informatie verwerken.
Als je de verklaringen voor angst- en depressieve stoornissen overziet, bij wiens opvattingen sluiten die dan het beste aan: bij die van Ellis, of die van Beck, en waarom?
De verklaringen voor angst en depressie passen beter bij de opvattingen van Beck, dan bij die van Ellis. Immers, ook Beck stelde dat verschillende vormen van psychopathologie ontstaan door de inhoud van specifieke cognitieve structuren. Beck spreekt in geval van angststoornissen bijvoorbeeld over specifieke ‘gevaar’-schema’s die worden gekenmerkt door een hoge verwachting van gevaar, gecombineerd met een lage verwachting van de eigen mogelijkheden om het gevaar het hoofd te bieden. Bij depressieve stoornis spreekt Beck over schema’s die draaien om lage eigenwaarde, schuld, onrechtvaardigheid en liefdeloosheid van de wereld, en over de hopeloosheid van de toekomst.
De opvattingen van Ellis passen minder goed bij de huidige benadering, omdat hij juist benadrukte dat aan alle vormen van pathologie eenzelfde verzameling universele irrationele opvattingen ten grondslag zou liggen.
Wanneer maken mensen gebruik van gecontroleerde informatieverwerking en wanneer van automatische en wat zijn de voor- en nadelen?
Voor het grootste deel van de tijd lijken mensen gebruik te maken van automatische informatieverwerking. Het voordeel van automatische informatieverwerking is dat er veel informatie tegelijk, parallel dus en zonder haperen verwerkt kan worden. Bijvoorbeeld bij het besturen van een auto, waarbij aandacht besteed moet worden aan het verkeer, aan de handelingen in de auto, aan de route en eventueel ook aan de radio of de verhalen van een gesprekspartner. Het kan allemaal tegelijk. Het voordeel hiervan is dat het merendeel van gedrag - het deel dat impliciet verloopt - niet gebonden is aan de beperkingen.
Alleen bij onverwachte gebeurtenissen kan niet gebruikgemaakt worden van automatische processen, want onverwachte en onbekende input vraagt om gecontroleerde informatieverwerking. Er moet bewust aandacht aan gegeven worden en actief gezocht worden naar de betekenis. Om bewust informatie te verwerken, moet de informatie in het werkgeheugen vastgehouden worden, en dat werkgeheugen is beperkt tot het hanteren van vijf tot zeven brokjes informatie tegelijk. Dit heeft als consequentie dat de verwerking niet parallel maar serieel plaatsvindt, na elkaar dus en niet tegelijkertijd.
Wat zegt dit over mogelijkheden om de leertheoretische en de cognitieve benadering te integreren?
De cognitieve benadering van gedrag erkent dus dat veel van ons gedrag feitelijk bestaat uit onbewuste automatismen. Dat is ook het uitgangspunt van de leertheoretische benadering. Ook al werd de een in eerste instantie gepresenteerd als alternatief voor de ander, sluiten deze twee benaderingen elkaar dus zeker niet uit. In tegendeel, zij lijken vrij eenvoudig te integreren.
Wat is het primaire doel van cognitieve therapie?
Het primaire doel van cognitieve therapie is om de persoon bewust te maken van de grotendeels automatische manieren van informatieselectie en interpretatie. Zodra deze bewustwording er is, kunnen vertekeningen in deze selectie en interpretatie blootgesteld worden aan kritische reflectie en toetsing aan de empirische werkelijkheid, zodat ze gecorrigeerd kunnen worden. Het uiteindelijke doel is blijvende veranderingen aan te brengen in de schema’s waar de persoon het eigen handelen op baseert.
De meest succesvolle variant van therapie is de zogeheten ‘cognitieve gedragstherapie’. Wat houdt deze in?
Er zijn vele varianten op de cognitieve therapie ontwikkeld, vaak toegespitst op de behandeling van specifieke vormen van psychopathologie. De meest succesvolle aanpak lijkt de cognitieve gedragstherapie te zijn, een combinatie van cognitieve therapie en gedragstherapie, afkomstig uit de leertheoretische benadering.
In het boek worden drie factoren genoemd die hebben bijgedragen aan de integratie van cognitieve therapie en gedragstherapie. Welke factoren zijn dat?
De drie factoren die hebben bijgedragen aan de integratie van cognitieve therapie en gedragstherapie zijn:
de klinische praktijk
de theorievorming
resultaten van effectonderzoek.
In de klinische praktijk gebruiken cognitieftherapeuten gedragsveranderingstechnieken om te komen tot cognitieve verandering, en gedragstherapeuten gebruiken cognitieve technieken om tot gedragsverandering te komen.
De integratie wordt ook gestimuleerd door ontwikkelingen in de theorievorming. Leertheoretici erkennen het belang van cognities en in de cognitieve benadering wordt een rol toebedeeld aan de relatie tussen gedrag en disfunctionele cognities.
Tot slot is er het effectonderzoek. Daaruit blijken gedragstherapie en cognitieve therapie telkens weer min of meer even succesvol te zijn. Ook blijkt effectieve gedragstherapie een verandering in cognities teweeg te brengen en effectieve cognitieve therapie een verandering in gedrag.
Welke rol spelen schemas volgens de cognitieve benadering in de organisatie van kennis?
Schemas zijn cognitieve structuren die kennis organiseren. Ze vormen het kader
waarbinnen binnenkomende informatie wordt geinterpreteerd en opgeslagen. Door activatie van een
schema kan automatisch aanvullende informatie worden ingevuld, wat informatieverwerking efficient
maakt, maar ook tot vertekeningen kan leiden.
Hoe dragen automatische en impliciete processen bij aan psychopathologie volgens de
cognitieve theorie?
Automatisch geactiveerde schemas sturen de waarneming, interpretatie en herinnering
van informatie zonder bewuste sturing. Dit kan leiden tot vertekeningen in informatieverwerking die
kenmerkend zijn voor bepaalde stoornissen (zoals selectieve aandacht bij angststoornissen of
negatieve interpretatie bij depressie).
Hoe onderscheiden impliciete en expliciete kennis zich, en wat is hun relevantie in
psychopathologie?
Impliciete kennis is onbewust en moeilijk verbaal toegankelijk; expliciete kennis is bewust
en verbaal uit te drukken. In psychopathologie zijn veel disfunctionele overtuigingen impliciet
aanwezig, waardoor therapie ook gericht moet zijn op het bewust maken en herstructureren van
deze kennis.
Hoe ontstaan cognitieve schemas volgens de cognitieve benadering?
Schemas ontstaan tijdens de ontwikkeling op basis van ervaringen en cognitieve
vermogens. Vroege ervaringen, zoals opvoeding of traumatische gebeurtenissen, dragen bij aan de
inhoud van schemas, die vervolgens richting geven aan interpretatie van nieuwe situaties.
Wat verklaart de hardnekkigheid van eenmaal gevormde schemas?
Schemas vertonen weerstand tegen verandering vanwege cognitieve biases zoals
confirmatiebias, vertekening in herinnering en selectieve interpretatie. Dit zorgt ervoor dat informatie
die niet past binnen het schema vaak wordt genegeerd, verkeerd geinterpreteerd of vergeten.
Wat zijn assimilatie en accommodatie in het kader van schemas?
Assimilatie is het aanpassen van nieuwe informatie zodat die binnen het bestaande
schema past. Accommodatie is het aanpassen van het schema zelf om het in lijn te brengen met
nieuwe informatie. Beide processen zijn essentieel voor schema-verandering.
Welke factoren beinvloeden de verandering van schemas?
Factoren die schema-verandering bevorderen zijn:
1. Beschikbaarheid van alternatieve schemas
2. Disconfirmatieve ervaringen vooral persoonlijke en emotioneel geladen ervaringen hebben grote
invloed
3. Persoonlijke overtuigingen en motivatie
4. Therapie en bewuste cognitieve herstructurering
Wat bedoelt Beck met de cognitieve triade bij depressie?
Beck beschrijft drie centrale negatieve schemas bij depressie: negatieve gedachten over
het zelf, de wereld en de toekomst. Deze triade vormt de kern van depressieve psychopathologie.
Hoe kunnen schemas bijdragen aan specifieke stoornissen zoals angst en agressie?
Bij angststoornissen activeren gevaar-gerelateerde schemas automatisch
dreigingsverwachtingen. Bij agressieve stoornissen kunnen schemas gericht zijn op schending van
normen en regels, wat leidt tot vijandige interpretaties van sociale situaties.
Hoe wordt cognitieve gedragstherapie toegepast in de behandeling van
psychopathologie?
CGT richt zich op het herkennen en corrigeren van disfunctionele schemas door middel
van cognitieve herstructurering en gedragsexperimenten. Het doel is om de automatische negatieve
interpretaties te vervangen door realistische, functionele denkpatronen.