Thema 1 Flashcards

1
Q

Definitie Intelligentie - Edwin Boring

A

“Intelligentie is wat door intelligentietests wordt gemeten”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene Intelligentie - General Factor (G-factor) - General Mental Ability (GMA)

A

Charles Spearman
- behoorlijk betrouwbaar/nauwkeurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Binet & Simon ontwikkelden 1e valide intelligentie test

A

traditionele tests cognitief vermogen en intelligentie worden gewoonlijk op gestandaardiseerde wijze afgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sternberg: Praktische Intelligentie

A
  • vermogen problemen uit de praktijk oplossen adhv informatie die niet noodzakelijkerwijs in de formulering van het probleem is vervat
  • matige correlatie met traditionele IQ tests
  • Wél voorspellende factor voor significante hoeveelheid variantie in academische/beroepsprestaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cattell & Horn

A

Vloeibare Intelligentie (fluid): vermogen om na te denken, daarin ook beweeglijk te zijn (puzzles oplossen) en het vermogen tot abstract redeneren.
- Genetisch component, neemt af naarmate ouder worden

Gekristalliseerde Intelligentie (Crystalized): vermogen te lereen van ervaringen, ook tekst begrip en woordenschat vallen hieronder
- neemt toe naarmate ouder worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Howard Gardner: Theorie van Meervoudige Intelligentie (9 factoren)

A

1) Linguistisch - vermogen om jezelf effectief te uiten met behulp van taal

2) Ruimtelijk - vermogen om mentale beelden te creëren en te manipuleren voor probleem oplossen en je te oriënteren in de ruimte

3) Muzikaal - het vermogen om toonhoogtes en ritmes te herkennen en toe te passen en zo een instrument te bespelen zingen of componeren

4) Logisch/Mathmatisch - vermogen om patronen waar te nemen, conlcusies te trekken uit gegevens en logisch te redeneren

5) Kinesthetisch - vermogen om mentale vermogens te gebruiken om de eigen lichaamsbewegingen te coordineren

6) Interpersoonlijk - vermogen om gevoelens en bedoelingen van anderen op te vangen en te begrijpen

7) Intrapersoonlijk - vermogen om gevoelens en bedoelingen van anderen op te vangen en te begrijjpen

8) Natuurgericht - vermogen om objeecten in de natuurlijke wereld te herkennen en categoriseren

9) Existentieel - vermogen om eigen positie in het menselijk bestaan te bepalen, zoals je houding tov leven en dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Triarchische Intelligentie theorie Stenberg (nieuwe definitie, waar component praktische kennis in zit)

A

1) Analytische Deeltheorie: abstracte probleemoplossing en de denk strategieën die iemand daarbij gebruikt (controleren + coderen van informatie). Lerend vermogen.

2) Creatieve Deeltheorie: creatieve/experimentele intelligentiie heeft te maken met de inzichten die mensen hebben, hun vermogen om te synthetiseren en om op nieuwe situaties en prikkels te reageren

3) Praktische Deeltheorie: het vermogen om alleedaagse taken te begijpen en uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

John Carroll - Drielagentheorie van Cognitieve Vermogens

A

Cognitief vermogen kan consistent in 3 lagen (strata) worden geclusterd:

1) beperkt (stratum I)
2) breed (statum II)
3) algemeen cognitief vermogen (stratum III)

3) stratum 3 lijkt het meest op “G”
2) stratum 2 verdeeld in brede vermogens, zoals fluid/crystallized, algemeen geheugen en visuele perceptie
1) stratum 1 specifieke vermogens zoals beeldherkenning en taalbeheersing

  • meest levensvatbare beschrijving van menselijke vermogens
  • verbindend model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cattell-Horn-Carroll Model is 1 van de beste manieren om een beschrijving van algemene intelligentie te geven

A

Het model is een smanevoeging van fluid/crystallized + 3lagen theorie van cognitieve vermogens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Daniel Goleman: Emotionele Intelligentie

A

“het vermogen jezelf te motiveren en vol te houden in het geval van tegenslag: om impulsen te beheersen en niet direct toe te geven aan bevrediging: om je stemmingen te beheersen en te voorkomen dat je vermogen tot denken door hevige emoties wordt verstoord om je in te leven in anderen en hoopvol te blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kritiek op Goleman’s EI

A

nogal breed + oude wijn in nieuwe zakken.
- het model van Goleman is ebaseerd op competentieanalyses in verschillende organisatie sen heeft direct betrekking op de werkvloer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emotionele Competentie:

A

een aangeleerd, op emotionele intelligentie gebaseerd vermogen dat tot uitstekende prestaties op het werk leidt
1) zelfbewustzijn
2) zelfmanagement
3) sociaal bewustzijn
4) relatiemanagement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Joseph + Newman suggereren dat emotieregulatie in theorie gerelateerd is aan arbeidsprestaties via het genereren van een affectieve toestand (stemming) die gunstig is voor de arbeidsprestaties (zoals plezier/enthousiasme). 4 benaderingen:

A

1) emotieperceptie
2) emotie inzicht
3) emotie regulatie
4) arbeidsprestatie

!! E.I. is nog geen valide concept!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kernelementen/persoonlijkheidskenmerken

A

vertegenwoordigen neigingen of voorkeuren om je in een specifieke situatie op een bepaalde manier te gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Big 5 Persoonlijkheidsdimensies

A

OCEAN
Openheid voor nieuwe situaties
Consciëntieusheid
Extraversie
Altruïsme
Neuroticisme

HEXACO = + honesty/humbleness (eerlijkheid/nederigheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Organisationeel Burgerschapsgedrag

A

-organisational citizenship behaviour
- prestaties die medewerkers op het werk verrichten, maar die niet in functieomschrijvingen staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

COTAN

A

Commissie Testaangelegenheden Nederland, onderdeel van NIP
- beoordeelt psychodiagnostische instrumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Creativiteit

A

Genereren van Nieuwe en geheel originele ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Innovatie

A

Breder. Behelst ook de toepassing en implementatie van bestaande ideeën met als doel iets nieuws en nuttigs te produceren (in de context van groepen, organisaties of maatschappijen
- innovatie wordt gezien als proces, omdat implementatie gepaard gaat met beïnvloeding van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Intrinsieke motivatie

A

als een activiteit wordt gewaardeerd en uitgevoerd vanwege de activiteitt zelf en wanneer de betrokkene een werkelijke passie en belangstelling heeft voor de innovatie op zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Extrinsieke motivatie

A

iemand die een taak uitvoert met het doel een bleoning te verkrijgen, die van de taak kan worden onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kennis, intrinsieke motivatie, een hoge vloeibare intelligentie en een hoge score op openheid bevorderen iemands creativiteit. Consciëntieusheid belemmert dit eerder

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Affect

A

subjectief gevoel, dat zowel een algemene (en langdurige) toestand omvat - zoals monterheid of depressie- aals een meer specifieke toestand, zoals geluk of woede

  • stemming en emotie kunnen worden beschouwd als subtypes van het affect, waarbij emoties meestal direct op een specifieke prikkel zijn gericht (b een persoon, object of gebeurtenis); stemmingen missen deze gerichtheid meestal
24
Q

Persoonlijkheidskenmerken - op cognitie gebaseerd

A
  • proactiviteit
  • persoonlijk initiatief
  • vertrouwen in eigen kunnen
  • attributie stijl
  • locus of control

= motivatie

25
Q

2 psychologische principes bij personeelsselectie - en beoordeling in de organisatie

A

1) mensen verschillen van elkaar v.w.b. aanleg, vaardigheiden en andere kwaliteiten
2) toekomstig gedrag is deels voorspelbaar

26
Q

Functie analyse

A

is bedoeld om systematisch inforrmatie oer een functie te verzamelen (info over de aard van de werkzaamheden, verantwoordelijkheden, de mate van zelfstandigheid, het gebruik van specifieke apparatuur/programmatuur/werkomstandigheden en de positie van de functie binnen de structuur van de organisatie

  • uitkomst wordt gebruikt voor het opstellen van een functieomschrijving en/of persoonsspecificatie
  • nodig voor beslissingen over activiteiten
  • functiewaardering en inschaling
  • ontwerpen van werkomgevingen
  • analyse van opleidingsbehoeften
27
Q

De bronnen waaruit geput kan worden bij een functieanalyse, kun je in 4 categorieën verdelen:

A

1) schriftelijk materiaal en bestaande documentatie
2) interviews en vragen
3) gegevens van collega’s of andere betrokkenen
4) directe observatie

28
Q

Functieprestatie

A

gericht op specifieke verantwoordelijkheden van de functie

29
Q

Contextuele Prestatie

A

b.v. gedragingen van organisationeel burgerschap, zoals hoffelijkheid, pro-sociaal gedrag en altruïsme

30
Q

Succesvolle functieanalyse - Sanchez en Levine (3 elementen)

A

1) factoren van werk/functie
2) factoren van de werknemer
3) contextuele factoren

31
Q

Competentie

A

de verzameling specifieke kenmerken en gedragingen die een werknemer in een bepaalde functierol moet vertonen, om de relevante functietgaken naar behoren te kunnen uitvoeren

32
Q

Competentieprofiel

A

een lijst van alle bij een bepaalde functierol behorende commpetenties

33
Q

Observeerbare gedragingen

A

Gedragsindicatoren

34
Q

Flanagan ontwikkelde de Critical Incident Technique

A

een incident wat kenmerkend is voor uitermate effectieve/ineffectieve prestaties ( in een interview)

35
Q

PAQ = Position Analysis Questionnaire

A

wordt gebruikt voor taakanalyse

36
Q

validatie onderzoek

A

uitvinden of de verschillende onderdelen van de selectieprocedure effect hadden

37
Q

Schmidt en Hunter - General Mental Ability (GMA)

A

is een zeer valide indicator (zeker icm met andere methoden van selecteren):

  • worksample tests
  • integriteits tests
  • gestructureerde interviews (STAR - Situatie Taak Actie Reflectie)
38
Q

Kosteneffectiviteit van selectieprocedure wordt bepaald door 2 factoren

A

1) de selectieratio (aantal functies/aantal kandidaten)
2) financiële voordelen van betere werkprestaties

39
Q

Selectiemethodes

A

1) sollicitatiegesprek (gestructureerd/ongestructureerd)
2) psychometrische tests
3) opvragen van referenties
4) biografische vragenlijst
5) praktische opdrachten en simulaties
6) assessmentonderzoek
7) CV
8) sollicitatie

40
Q

Evaluatiecriteria voor effectiviteit selectiemethodes

A

1) onderscheid op functierelevante criteria
2) validiteit en betrouwbaarheid
3) rechtvaardigheid en eerlijkheid
4) administratief werkbaar
5) professioneel
6) kosten en ontwikkelingstijd
7) reacties van kandidaten
8) feedback

41
Q

validatieonderzoek

A

goede en voldoende steekproef
betrouwbaar verkregen scores
voldoenderuim scorebereik (scores mogen niet te dicht bij elkaar liggen)

42
Q

Schmidt - Hunter, beste selectiemethodes

A
  • cognitieve vermogenstest (GMA/G-factor) + worksampletest+ gestructureerd interview
43
Q

Sollicitatiegesprek valide wanneer

A

1) de vragen van de ondervrager gebaseerd zijn op de functieanalsyse
2) dezelfde ondervragers dezelfde vragen stellen aan verschillende kandidaten
3) de ondervragers een consistente reeks criteria gebruiken om de antwoorden van de kandidaat te beantwoorden

44
Q

Gestructureerd interview is beter dan niet-gestructureerd interview

A

i.c.m. persoonlijkheidstests+ test cognitieve vermogens = hoge predictieve validiteit
1) gedragsgerichte gesprekken (STAR)
2) situationele gesprekken

45
Q

Beoordelingsschalen met gedrags indicatoren = B A R S

A

Behaviourally Anchored Rating Scale

46
Q

Psychometrische tests

A

1) Cognitieve capaciteitstest (relatief goedkoop, beste voorspeller)
- algemene intelligentie
- ruimtelijk inzicht
- taal - en rekenkundige vermogens

2) persoonlijkheidsmeetinstrumenten (gebaseerd op trait model van persoonlijkheid - big 5)
- benadelen minderheidsgroepen
- negatieve reacties kandidaten

47
Q

1)Persoonlijkheidsmeetinstrumenten

A
  • trait model
  • type model
48
Q

Er zijn bepaalde criteria waaraan een assessmentprocedure moet voldoen oom te worden gekenmerkt als een assessment center.

A

1) er zijn uit een functienalayse afgeleide expliciete dimensies of competenties, die de belangrirjkste kennis, vaardigheden en capaciteiten benoemen waarover een kandidaat moet beschikken om de functierol uite te voeren waarvoor zij wordt getest

2) er zijn diverse technieken/methodes om de informatie te verstrekken die relevant is voor de te testen dimensies/competenties en voor de context waarin die mmoeten worden aangetoond (bv verschillende aspecten van de functierol)

3) er zijn meerdere assessoren die elke kandidaat observeren en evalueren

4) er is een systematische procedrue om specifieke gedragingen vast te leggen en ze te waarderen als de kadnidaat ze vertoond.

  • vervolgens brengen de assessoren tijdens de moderatie sessie (wash-up) voor elke kandidaat de afzonderlijke waarderingen en rapporten smaen in een eindwaardering
49
Q

Bowler en Woehr

A

ontdekten dat AC oefeningen een betere verklaring bieden voor de variantie van de prestaties van de kandidaten dan competenties (AC dimensies)

50
Q

Harde & zachte biografische gegevens

A

Hard: controleerbare informatie zoals behaalde kwalificaties
Zacht: interesses/hobby’s

50
Q

Situationele Beoordelingstest

A

Situational Judgement Test
- test beoordelingsvermogen, maar minder goed voorspellend
- relatief makkelijk en kostenefficiënt te ontwikkelen
- veelzijdig in presentatievorm
- een SJT waarbij empathie, integriteit en veerkracht worden bepaald is de beste enkelvoudige voorspeller voor arbeidsprestaties

51
Q

Worksamples (postbakoefening)

A

praktische opdrachten en worksamples - simulaties zijn een altternatief voor de psychometrische test)

52
Q

Werkpraktijktest

A

tests waar je een deel van de functie daadwerkelijk uitvoert, zodat je vaardigheden met dat deel van de functie kunnen worden beoordeeld

53
Q

Vaardigheidstest

A

tests die je intelligentie beoordelen ten aanzien van je redenatie, verbalen of wiskundige vermogen

54
Q

Meest recente beroepscode van het NIP

A

2015