Overig Flashcards

1
Q

Meervoudige Intelligentietheorie van Garnder

A

1) Linguïstisch
2) Muzikaal
3) Kinestetisch
4) Logisch-Mathematisch
5) Ruimtelijk
6) Interpersoonlijk
7) Intrapersoonlijk
8) Natuurgericht
9) Existentieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Triarchische intelligentietheorie Stenberg

A

3 gerellateerde subtehorieën, elk m.b.t. een specifieke vorm van intelligentie:
1) Analytische Deeltheorie: vermogen problemen op te lossen

2) Creatieve Deeltheorie: vermogen om met nieuwe situaties/problemen om te gaan

3) Praktische Deeltheorie: Alledaagse taken begrrijpen en uit te voeren (hoe iemand in de externe wereld staat en kan omgaan met mensen en gebeurtenissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Drielagentheorie van cognitieve vermogens CARROLL

A

Cognitief vermogen wordt consistent in 3 lagen (strata) geclusterd

Stratum 1 (smal/nauw): specificeert naar specifieke vermogens (taalbeheersing

Stratum 2 (breed): verdeelt de algemene factor in brede vermogens (gekristalliseerde of vloeiende intelligentie)

Stratum 3 (algemeen cognitief vermogen): lijkt op de G factor en vormt en reflectie van algemene intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Evalueren effectiviteit Selectiemethodes

A

1) onderscheidend vermogen
2) betrouwbaarheid/validiteit
3) eerlijkheid
4) werkbaar
5) kosten v.s. ontwikkelingstijd
6) professionaliteit
7) ervaring van kandidaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Alleen als uit de functie-analyse (en de daaruit volgende commpetentieprofiel en functie-eisen) is gebleken dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken vereist zijn voor de functie,

A

kan gekozen worden voor een persoonlijkheidsvragenlijst.

  • uitkomsten kunnen medebepalend zijn voor het inrichten van het gestructureerd interview, waardoor gedragsvalidatie mogelijk is
  • kosten laag/gebruiksgemak hoog/kandidaten matig positief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 stappen selectieprocedure

A

Functieanalyse
Ontwikkel competentieprofiel
creëer persoonsspecificatie
benoem selectiecriteria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Grootste nadelen aan werken in een groep voorkomen

A

1) Sociaal meeliften: voorkomen door ze het gevoel te geven dat hun bijdrage erkend wordt, verschil maakt en zij verantwoordelijk zijn

2) Productieblokkering: gebeurt als 1 iemand aan het woord is, dan ontwikkelt de rest niet zijn ideeën

3) Angst voor beoordeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 perspectieven op diversiteit Ely en Thomas

A

integration & learning
access & legitimacy (diverss personeelsbestand)
discrimination & fairness (nadruk verchillen en scheidingslijnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Trait theorieën (oa. Cattells 16 personality en big 5 personality model)

A

kijken naar welke eigenscahppen effectieve leiders bezitten

Contingentietheoriën gaan ervan uit dat het optimale gedrag van een leider afhankelijk is van de situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Situationele Leiderschapstheorie Hersey en Blanchard/Blanchard et all

A
  • leiderschapsstijlen moeten afgestemd zijn op ontwikkelingsniveau van ondergeschikten
  • directieve stijl past bij lage competentie en hoge betrokkenheid
  • coachende stijl past bij enige competentie en lage betrokkenheid
  • Delegerende stij past bij hoge competentie, hoge betrokkenheid
  • Ondersteunende stijl past bij middelhoge competentie en lage betrokkenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is het Demand Control Support Model beter toetsbaar dan b.v. het Person-Environment-Fit model?

A

er hoeven slechts 3 begrippen (taakeisen/controle/sociale steun) gemeten te worden om een uitspraa te doen over de mate waarin een functie stressrisico’s bevat.

  • het Person Environment Fit model bevat een groot aantal variabelen (taakeisen/controle/ondersteuning/baanonzekerheid/mate van participatie/ persoonlijkheid/capaiteiten/andere individuele kenmerken

PEF model + Michigan model zijn structurele modellen lijkt het. Ze bevatten veel structurelen werkkenmerken, maar ook een aantal belangrijke, subjectieve percepties en zijn dus niet zozeer structureel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werktevredenheid (expliciete attitudes)

A

meten met Occupational Stress Indicator

werktevredenheid wordt theoretisch beschouwd als een gevolg van werkkenmerken (informatieverwerkingsbenadering),
de opvattingen van andere over het werk (sociale informatieverwerkingsbendaering) en van het karakter van de werknemer (dispositionele benadering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Organisationele Toewijding

A

meten met de Organisational Commitment Questionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Volgens het Job Characteristics Model van Hackman en Oldham kunnen werkgevers de volgende werkkenmerken beïnvloeden (biedt punten voor intrinsiek motiverend werk):

A

1) taakidentiteit
2) afwisseling van vaardigheden
3) taakbelang
4) autonomie
5) feedback

Job Crafting medwerkers stemmen baan af op behoeftes (eigen initiatief medewerkers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de best onderbouwde motivatietheorie in de arbeidspsychologie

A

Doeltheorie van Locke

Centrale stelling is dat, in vergelijking met andere of geen doelen, prestaties doorgaans worden bevorderd door uitdagende en toch haalbare doelen te stellen, waarbij duidelij is welk prestatieniveau moet worden geleverd. Dit stimuleert het besteden van veel tijd aan werk én hard werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geïntegreerde regulatie

A

Vorm van extrinsieke motivatie in de zelfbeschikkingstheorie van Ryan en Deci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bevrediging van de behoefte

A

volgens de zelfbeschikkingstheorie van Ryan en Deci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Specificiteit

A

Doeltheorie Locke, ook een vereiste voor prestatiedoelen

18
Q

Informationele Rechtvaardigheid

A

element van interactionele rechtvaardigheid, zoals Cropanzano beschrijft

19
Q

Mogelijke gevolgen (voor arbeidspsychologie) mbt wereldveranderingen

A
  • Vergrijzing & Vergroening: onderwijs/life-long learning/ life-long development/duurzaame inzetbaarhed/ diversiteit
  • Toenemende werkdruk en mentale belasting: tevredenheid/voorspellers uitval/ work-life balance/ arbeidsvoorwaardebegeleiding/ coaching
  • Streven efficientie + specialisatie = aandacht voor innovatie
  • Digitalisering + Robotisering = nieuwe werkeisen en taakontwerpen
  • Mondialisering = intensieve interculturele samenwerking
20
Q

Behavioristische Leertheorie

A

resultaat = conditionering

21
Q

Sociale Leertheorie

A

1) Geattendeerd worden op gedoeld gedrag
2) observeren/imiteren + feedback
3) Internaliseren door herhaling en praktijkoefening

minder nuttig als taken niet gemodelleerd kunnen worden.

22
Q

Cognitieve Psychologische Leertheorie

A

factoren die ons belemmeren begrijpen (belang van eenduidige communicatie, oog voor ruis en feedback)

23
Q

Sociaal-Constructivistische Leertheorie

A

Co-Creatie

24
Q

4 evaluatieniveaus van het model van Kirkpatrick

A

1) respons (verzamelen van feedback)
2) Leren (nieuwe kennis en vaardigheden - KSA’s) + toets
3) Gedrag (toepassing praktijk/gedragsverandering)
4) Resultaten

25
Q

Kraiger = meest geschikte evaluatiemethode vaststellen door te kijken naar specifieke leerresultaten per expertisefase

A

1) cognitieve resultaten
2) vaardigheden
3) affectieve resultaten

26
Q

Emotionele intelligentie

A

Aanwijzigen dat het een positieve voorspeller is van werkprestatie ontbreken, m.u.v. het onderzoek van Joseph & Newman

  • vooralsnog geen valide concept en kan niet wetenschappelijk (als persoonkenmerk/selectie instrument worden gebruikt)
27
Q

Functieanalyse

A

Onderzoek bij klanten is een zinvolle bron

  • Functieanalyses zijn ook nuttig voor het vaststellen van opleidingsbehoeften
28
Q

Betrouwbaarheid

A

Of een test relatief vrij is van meetfouten

29
Q

Validiteit

A

de mate waarin een test meet wat ie moet meten (geldigheid)

30
Q

Waarom vinden onderzoekers zoald Judge dat onderzoek gericht moet zijn op het facetniveau van persoonlijkheid ipv op de brede factoren

A

significante relaties op het facet niveau van de persoonlijkheid worden mogelijk gemaskeerd door een zwakke algemene relatie met arbeidsprestaties

31
Q

Welke functie heeft de attitude werktevredenheid het meest

A

het duiden van de omgeving en hierin effectief kunnen handelen

32
Q

Overeenkomst tussen Gevangen Blijvers en Contractuele Blijvers (Hom et al)

A

ze blijven bij de werkgevers om negatieve ervaringen te voorkomen

33
Q

Uit welke 3 elementen bestaat Motivatie

A

richting - inspanning - volharding

34
Q

Connectie met anderen speelt de grootste rol in

A

Zelfbeschikkingstheorie Ryan en deci
Behoeftenhiërarchie Maslow

35
Q

In tegenstelling tot het Job Characteristics Model van Hackman en Oldham hebben taakkenmerken in het Geïntegreerde Mode van Werkmotivatie (Locke)

A

Geen invloed op prestaties

36
Q

Duiveltjeseffect

A

bij prestatie beoordeling wordt veroorzaakt dat doordat onze hersenen werken met cognitieve heuristieken

37
Q

n welk stressmodel speelt het risico op een onrechtvaardige behandeling een belangrijke rol?

A

in het Effort-Reward-Imbalance model van Siegrist

38
Q

primaire stressinterventie pakt bron aan

A

secundaire: verbeteren aanpassings vermogen (bijv. ACT)
tertiaire: hulp bij geleden schade

39
Q

Framing Bias

A

fenomeen waarbij mensen belsissingen maken, gebaseerd op de manier waarop de opties gepresenteerd worden (positief/negatief)

omzeilen door Causale Frraming: hun gedachten over factoren die relevant zijn voor hun beslissing in een diagram weergeven voorda tde beslissing genomen wordt

40
Q

4 factoren Team Climate Inventory (anderson & west)

A

1) visie
2) participatieve veiligheid
3) taakoriëntatie
4) steun voo rinnovatie

41
Q

Hoegl +Gemuenden Model van Kwaliteit van Teamwork

A

6 dimensies die verband houden met de beoordeling van teamleiders over de effectiviteit van het team

de verbanden tussen teamwork en effetiviteit zijn sterker wanneer de effectiviteit beoordeeld wordt door teamledene zelf dan door managers

42
Q

Democratisch en op partticipatie gericht leiderschap

A

heeft een positief effect op de bedrijfresultaten, tenzij teamleden weinig ervaring en zelfvertrouwen hebben

43
Q

Charismatisch Leiderschap

A

1) Strategische Visie
2) Persoonlijke risico’s
3) Gevoelig voor mogelijkheden + beperkingen
4) gevoelig voor behoeften anderen
5) doet soms ongebruikelijkee en onverwachte dingen