Termen Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

Absolute drempel

absolute threshold

A

In de psychofysica, de zwakste (laagste intensiteit) stimulus van een bepaalde sensatie (zoals geluid of licht) die een individu kan detecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Amplitude

A

De hoeveelheid fysieke energie of kracht die op een bepaald moment door een fysieke stimulus wordt uitgeoefend. Voor geluid houdt deze fysieke maat verband met de psychologische ervaring van luidheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Basilair membraan

A

Een flexibel membraan in het slakkenhuis van het binnenoor; de golfachtige beweging van deze structuur als reactie op geluid stimuleert de receptorcellen om te horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Slakkenhuis

cochlea

A

A coiled structure in the inner ear in which the receptor cells for hearing are located.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschildrempel

A

In de psychofysica, het minimale verschil dat moet bestaan tussen twee overigens gelijkaardige stimuli opdat een individu ze als verschillend kan detecteren; ook wel het net merkbare verschil genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Frequentie

A

Voor elke vorm van energie die cyclisch of golfachtig verandert, het aantal cycli of golven dat optreedt tijdens een standaard tijdseenheid. Voor geluid is deze fysieke maat gerelateerd aan de psychologische ervaring van toonhoogte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gate-control theorie

A

De theorie van Melzack en Wall stelt voor dat pijn alleen zal worden ervaren als de input van perifere pijnneuronen door een ‘poort’ gaat op het punt waar de pijndragende neuronen het ruggenmerg of de lagere hersenstam binnengaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Haarcellen

A

De receptorcellen voor het gehoor, die in rijen langs het basilaire membraan van het slakkenhuis in het binnenoor zijn gerangschikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Binnenoor

A

Het gedeelte van het oor dat in het hoofd het verst naar binnen ligt; het bevat het slakkenhuis (voor het gehoor) en het vestibulaire apparaat (voor het evenwichtsgevoel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gewoon merkbaar verschil (just-noticeable difference - jnd)

A

Zie verschildrempel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Middenoor

A

De met lucht gevulde holte gescheiden van het buitenoor door het trommelvlies; de belangrijkste structuren zijn drie gehoorbeentjes (kleine botten) die trillen als reactie op geluidsgolven en het binnenoor stimuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Olfaction

A

Reukzin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Buitenoor

A

De oorschelp (het zichtbare, uitwendige deel van het oor) en de gehoorgang (de met lucht gevulde opening die zich naar binnen uitstrekt van de oorschelp (pinna) naar het middenoor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Perceptie

A

De herkenning, organisatie en zinvolle interpretatie van sensorische stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Feromoon

A

Een chemische stof die wordt vrijgegeven door een dier en die inwerkt op andere leden van de soort om een specifieke gedrags- of fysiologische reactie te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fonemen

A

De verschillende klinkers en medeklinkers die de basis vormen voor een gesproken taal.

17
Q

Toonhoogte

pitch

A

De kwaliteit van de psychologische ervaring (sensatie) van een geluid dat het meest gerelateerd is aan de frequentie van de fysieke geluidsstimulus.

18
Q

Psychofysica

A

De wetenschappelijke studie van de relatie tussen fysieke kenmerken van stimuli en de psychologische (sensorische) ervaringen die de stimuli produceren

19
Q

Receptorpotentialen

A

Elektrische veranderingen in neuronen die actiepotentialen in sensorische neuronen kunnen activeren.

20
Q

Sensatie

A

De psychologische ervaring die verband houdt met geluid, licht of andere eenvoudige stimuli en de eerste informatieverwerkingsstappen waarmee zintuigen en zenuwbanen stimulusinformatie uit de omgeving opnemen.

21
Q

Zintuiglijke aanpassing

A

De tijdelijke afname van de gevoeligheid voor sensorische stimulatie die optreedt wanneer een sensorisch systeem gedurende een bepaalde periode wordt gestimuleerd, en de tijdelijke toename van de gevoeligheid die optreedt wanneer een sensorisch systeem gedurende een bepaalde tijd niet wordt gestimuleerd.

22
Q

Zintuiglijke gebieden

A

Gebieden van de hersenschors die input van de zintuigen van het lichaam ontvangen en analyseren. Er zijn aparte sensorische gebieden voor elk afzonderlijk zintuig.

23
Q

Zintuiglijke codering

A

Het proces waarmee informatie over de kwaliteit en kwantiteit van een stimulus wordt bewaard in het patroon van actiepotentialen die door sensorische neuronen naar het centrale zenuwstelsel worden gestuurd.

24
Q

Zintuiglijke receptoren

A

Gespecialiseerde biologische structuren - die in sommige gevallen afzonderlijke cellen zijn en in andere gevallen de gevoelige uiteinden van sensorische neuronen - die reageren op fysieke stimuli door elektrische veranderingen te produceren die neurale impulsen (actiepotentialen) in sensorische neuronen kunnen initiëren.

25
Q

Signaaldetectie theorie

A

Stelt voor dat de detectie van een sensorische stimulus afhankelijk is van zowel de fysieke intensiteit van de stimulus als de psychologische toestand (inclusief verwachtingen, motivatie en alertheid) van de waarnemer.

26
Q

Stress-geïnduceerde analgesie

A

De verminderde gevoeligheid voor pijn die optreedt wanneer men wordt blootgesteld aan zeer opwindende (stressvolle) omstandigheden.

27
Q

Transductie

A

Het proces waarbij een receptorcel een elektrische verandering veroorzaakt als reactie op fysieke stimulatie.

28
Q

Weber’s wet

A

Het idee dat, binnen een gegeven zintuiglijke modaliteit (zoals het gezichtsvermogen), de verschildrempel (de hoeveelheid die de stimulus in grootte moet worden veranderd om als verschillend te worden waargenomen) een constante verhouding is van de grootte van de oorspronkelijke stimulus.