TAK H2 Flashcards

1
Q

Welk van de volgende beschrijvingen zijn GEEN as die gebruikt wordt in de DSM?

A

Omgevingsproblemen en Klinische stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welk model is er aandacht voor beschermende factoren?

A

Het balansmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt multifinaliteit in?

A

Eén oorzaak heeft meerdere gevolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke fases bestaat de empirsiche cyclus?

A

Observatie, inductie, deductie, operationalisering, toetsing, evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theorieën kunnen verschillen in…

A

Functie, algemeenheid en mate van evidence-based

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een ‘criterion-referenced onderzoeksinstrument’?

A

Een instrument waarmee kan worden nagegaan of iemand bepaalde (leer)doelen heeft bereikt, om vervolgens de volgende stap te kunnen bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is comorbiditeit?

A

Comorbiditeit duidt op het verschijnsel dat meerdere stoornissen bij 1 persoon kunnen voorkomen, en wel in die zin dat het hebben van een bepaalde stoornis de kans vergroot dat er nog een stoornis aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interactie is op elke leeftijd aanwezig tussen psychische, lichamelijke en sociale mogelijkheden en ontwikkeling. Welke stelling is juist:

A

Hoe jonger het kind, hoe meer samenhang deze factoren met elkaar hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt er bedoeld met evidence-based practice?

A

Een combinatie van evidence-based treatment en evidence-based assessment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is GEEN voorbeeld van norm-referenced tests?

A

Niet-gestandaardiseerd interview

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Er zijn 4 verschillende visies op normaliteit in het boek beschreven. Wat integreert deze visies met elkaar?

A

Adaptatie speelt een rol in alle benaderingen van normaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Met welk instrument kan de vraag ‘Hoe groot is het probleem?’ het best worden onderzocht?

A

Norm-referenced tests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk type instrument is nodig bij de vraag: welke interventiedoelen kunnen worden uitgekozen?

A

Criterion-referenced toetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Van welke 4 disciplines wordt er gezegd dat deze belangrijk zijn te integreren in de hulpverlening?

A

Psychiatrie, ontwikkelingspsychologie, orthopedagogiek, psychodynamisch model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Er bestaat veel comorbiditeit in het huidige classificatie systeem. Wat is hier de oorzaak van?

A

Een te specifiek ziektebeeld en een gebrek in het classificatiesysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen psychodiagnostisch onderzoek en wetenschappelijk onderzoek?

A

Psychodiagnostisch onderzoek richt zich op het individu en wetenschappelijk onderzoek op het vaststellen van algemene wetmatigheden.

17
Q

Het meenemen van een tijdsdimensie bij diagnostiek/behandeling is om meerdere redenen van groot belang, welke reden hoort hier NIET tussen?

A

De perceptie over de omgeving en ervaringen van iemand kan veranderen tijdens een behandelingsproces

18
Q

Wat kan er worden gezegd over de kwaliteit van gehechtheid?

A

Het is een duidelijke beschermende dan wel bedreigende factor voor de psychische gezondheid.

19
Q

Welke soort data is GEEN soort van informatieverwerving?

A

Biological data

20
Q

Welke van de onderstaande assen hoort niet bij de DSM-IV?

A

Specifieke beoordeling van het functioneren

21
Q

Noem twee factoren waar rekening mee moet worden gehouden bij het diagnosticeren van baby’s en peuters

A
  • De diagnose verandert met de tijd omdat kinderen snel groeien.
  • De beoordelingen zijn op basis van interpretatie door derden, deze zijn dus subjectief.
22
Q

Wat zijn de communication-referenced onderzoeksinstrumenten en geef een voorbeeld.

A

Instrumenten waarmee een individuele beschrijving van het gedrag van de hulpverlener wordt gegeven zonder te refereren aan vooropgestelde criteria of empirische normen. Een voorbeeld hiervan is observeren

23
Q

Benoem de systemen in het model van Bronfenbrenner en de bijbehorende inhoud.

A

Het mircrosysteem (thuis/school), het mesosysteem (relaties tussen microsystemen, het exosysteem (indirecte iinvloed: werk/ouders), macro systeem (economie/cultuur/politiek)

24
Q

Wat wordt er bedoeld met een handelingsgericht kader binnen de diagnostiek?

A

Het doel is niet alleen om verklaringen te vinden voor de problematiek, maar ook om te bepalen welke interventies passend zijn bij deze hulpvrager en wat het effect zou zijn van hulp.

25
Q

Hoe verschillen een classificatie en een diagnose van elkaar?

A

Met een classificatie wordt geconcludeerd dat een bepaald toestandsbeeld aanwezig is bij een individu. Met een diagnose wordt een mogelijk aanwezige causaliteit geformuleerd.

26
Q

Wat wordt er bedoeld met de stelling dat er binnen de hulpverlening aandacht moet zijn voor ‘empowerment’?

A

Hiermee wordt bedoeld dat de hulpverlener er vooral op uit moet zijn zichzelf overbodig te maken en de hulpvrager het heft weer in handen moet nemen

27
Q

Geef een bedreigende factor en een beschermende factor op ouderniveau (balansmodel)

A

Bedreigend: ongezonde ouders/verslaving/trauma of gevangenschap, conflict tussen partners, slechte opvoeding.
Beschermend: gezonde ouders, normale personen met stabiele relatie, vaak aanwezig, warm, sensitief

28
Q

Wat zijn de twee bekendste classificatiesystemen?

A

DSM en ICD

29
Q

Waarom is het belangrijk dat de verschillende disciplines binnen de hulpverlening weten van elkaars kijk en aanbevelingen op beeld- en planvorming?

A

Alle discplines hebben overeenkomsten en verschillen. Onvoldoende integratie zou kunnen leiden tot inconsistenties of het verwaarlozen van bepaalde informatie. Het is belangrijk dat hulpverleners elkaar taal spreken en goed op elkaar afstemmen om de hulpvrager zo goed mogelijk te helpen met alle aanwezige kennis.

30
Q

Noem minimaal 2 redenen waarom toevoeging van de tijdsdimensie van belang is.

A
  • Kinderen ontwikkelen zich en tijd geeft verloop van dit proces een indicatie of probleem zo erg is dat er een interventie nodig is.
  • De omgeving verandert in de loop van de tijd.
  • Kennis van de ervaringen helpt begrijpen welke betekenis de hulpvrager aan zijn leven geeft en hoe hij met zijn problemen heeft leren omgaan.
  • Het bepalen van de volgorde van meegemaakte gebeurtenissen en ontstane symptomen is een belangrijk hulpmiddel om hypothesen te ontwikkelen.
  • Effecten van eerder geboden hulp kan op een rij worden gezet.
31
Q

Noem de fases en bijbehorende leeftijd uit het model van Greenspan

A

Zelfregulatie en belangstelling voor de omgeving (0-3 maanden)
Intimiteit (2-7 maanden)
Wederkerig intentionele communicatie (3-10 maanden)
Problemen oplossen, zelfbewustzijn ontwikkelen en complexe communicatie (9-18 maanden)
Voorstellend vermogen en emotionele ideeën (18- 30 maanden)
Emotioneel denken en verbindingen leggen tussen ideeën (30-48 maanden

32
Q

Op welke 4 manieren kan normaliteit worden beschreven, geef een korte uitleg

A
  1. Afwezigheid van stoornissen: is vaak dichotoom, wel of geen stoornis
  2. Statistische norm: objectief maar normen kunnen veranderen met tijd of cultuur
  3. Ideale of gewenste toestand: onder maatschappelijke invloed
  4. Succesvolle adaptatie: voor het individu bevredigende vorm van functioneren
33
Q

Leg uit wat er wordt bedoeld met ‘de norm van de ideale of gewenste toestand’ en geef een voordeel en nadeel hiervan.

A
  • De norm van de gewenste toestand kan worden gebruikt in de hulpverlening om abnormaliteit te stellen. Wie niet aan die norm voldoet, en dus niet in zijn/haar ideale toestand verkeerd, is abnormaal.
  • Voordeel: er kan rekening worden gehouden met persoonlijke toestanden in vergelijking met maatschappelijke idealen.
  • Nadeel: niemand bereikt ooit zijn ideale toestand.
34
Q

Wat is het biopsychosociale model?

A

Het model geeft een brede manier van kijken door aandacht te geven aan de bedreigende en beschermende factoren op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied.

35
Q

Wat zijn 2 nadelen van het criterium waarbij normaliteit wordt beoordeeld als statistisch gegeven?

A
  • Normen kunnen soms niet bruikbaar zijn in andere culturen, waardoor deze normen vertekende afwijkingen kunnen geven wanneer ze wel in een andere cultuur worden gebruikt.
  • Grote groepen kinderen kunnen afwijkend zijn door structurele problemen in de omgeving, waarbij deze groep als normaal gezien kan worden wanneer hij dit niet is.
36
Q

Op welke wijze heeft gehechtheid een rol in het hulpverleningsproces?

A

De kwaliteit van gehechtheid kan een duidelijk beschermende dan wel bedreigende factor voor de psychische gezondheid zijn.

37
Q

Van waaruit is de diagnostiek in de psychiatrische traditie van oudsher op gericht?

A

Vanouds is de diagnostiek in de psychiatrische traditie gericht op het onderkennen van psychopathologie en ‘stoornissen’. Uitgangspunt van de psychiatrische traditie is het medische model dat het begrip ‘ziekte’ centraal stelt.