TAK H1 Flashcards

1
Q

De hulpverlener mag in gaan op de hulpvraag van een kind van 16-18 jaar, wanneer:

A

De jongere dit zelf beslist, tenzij hij/zij wilsonbekwaam is en het gaat over residentiële behandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noem je het wanneer een migrant contact heeft met de dominante cultuur maar geen behoud heeft van de eigen cultuur?

A

Assimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de definitie van validiteit in de diagnostiek?

A

De toetsingsmethode heeft daadwerkelijk betrekking op hetgeen dat bedoeld werd te beschrijven of te toetsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke processen hangen nauw samen wanneer iemand hulp vraagt?

A

Diagnostisch onderzoek, de hulp zelf, opbouw van professionele relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verband tussen de empirische cyclus en de regulatieve cyclus?

A

De empirische cyclus kan worden toegepast binnen de fasen van de regulatieve cyclus, waardoor diagnostiek effectiever en efficiënter verloopt; in elke fase van de regulatieve cyclus kan de empirische cyclus worden doorlopen om hypotheses te toetsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk van de onderstaande elementen is GEEN onderdeel van de regulatieve cyclus?

A

Distantie en nabijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Volgens welke stappen verloopt de empirische cyclus in de juiste volgorde?

A
  1. Observatie 2. Inductie 3a. Deductie 3b. Operationalisering 4. Toetsing 5. Evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welke fase van de regulatieve cyclus is de empirische cyclus van toepassing?

A

Bij alle fases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt er bedoeld als iemand het heeft over therapeutische diagnostiek?

A

Diagnostiek dat zelf al een therapeutische werking heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

‘Het vaststellen of meten van de onderscheidende kenmerken van het individu en zijn of haar situatie’ is de definitie van welk begrip?

A

Assessment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een voordeel van distantie en een voordeel van nabijheid?

A

Een voordeel van distantie is de onderzoekende houding en een voordeel van nabijheid is het begrip tussen hulpverlener en hulpvrager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke fase van de regulatieve cyclus hoort het te nemen besluit over welke interventie effectief is en aansluit bij de hulpvrager?

A

Handelingsmogelijkheden bedenken en afwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vanaf wanneer heeft een kind zelf toestemmingsrecht?

A

Vanaf 16 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de relatie tussen de empirische en regulatieve cyclus?

A

De empirische cyclus is in elke fase van de regulatieve verwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doel van de probleemdefiniëring fase?

A

Het formuleren van een theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is GEEN doel van psychodiagnostiek?

A

Het analyseren van een theorie

17
Q

Wat is het verschil tussen de empirische cyclus en de regulatieve cyclus?

A

Het verschil zit in het toetsen van de hulp (empirische cyclus) en het bereiken van doelen bij oplossen probleem (regulatieve cyclus)

18
Q

Waar is GEEN sprake van in een laagcontextcultuur?

A

De vorm van het gesprek is van belang

19
Q

Wat is GEEN fase in de regulatieve cyclus?

A

Diagnose stellen

20
Q

Wat is de juiste volgorde van de fases van de regulatieve cyclus (plus het juiste aantal)?

A
  1. Probleemherkenning 2. Probleemdefiniëring 3. Handelingsmogelijkheden bedenken en afwegen 4. Planning 5. Uitvoering 6. Evaluatie
21
Q

Noem de 5 stappen waaruit de empirische cyclus bestaat en geef bij elke stap een korte toelichting wat deze stap inhoudt.

A
  1. Observatie: hier verzamel jij de gegeven en groepeer je ze.
  2. Inductie: hier formuleer jij de hypotheses op basis van waarnemingen.
  3. Deductie/operationalisering: hier leidt je hypotheses af en kies je de juiste onderzoeksmiddelen.
  4. Toetsing: hier ga je na of de voorspelling is uitgekomen.
  5. Evaluatie: hier kijk je naar de resultaten en hypothesen > verwerpen of juist niet
22
Q

Noem de vier vormen van diagnostiek en leg ze kort uit

A
  • Screening: een eerste, niet diepgravend onderzoek van een hulpvraag en haar context die een globale oordeelsvorming mogelijk maakt met betrekking tot de aanwezige problemen en beschermende factoren, de aard en ernst van de situatie en de achtergronden van de hulpvraag.
  • Gericht onderzoek: het toetsen van hypothesen ten behoeve van een specifieke vraag.
  • Monitoring: onderzoek tijdens het uitvoeren van een interventie om het verloop en de resultaten daarvan in beeld te brengen ten behoeve van eventuele bijsturing.
  • Evaluatie: onderzoek om het effect van een interventie te bepalen.
23
Q

Wat zijn de 4 hoofdbegrippen van de acculturatietheorie van Berry en leg deze uit.

A

Integratie (behoud van eigen cultuur en contact met dominante cultuur), segregatie (behoud van eigen cultuur, geen contact met dominante cultuur), assimilatie (geen behoud eigen cultuur, wel contact met dominante cultuur), en marginalisatie (geen behoud van eigen cultuur en geen contact met dominante cultuur)

24
Q

Wat wordt bedoeld met ‘therapeutische diagnostiek’?

A

Diagnostiek kan op zichzelf al een therapeutische werking hebben. Het vormt het begin van hulp en kan daar ook doelbewust voor worden ingezet.

25
Q

Wat is het verschil tussen een boodschap van een ‘laagcontext’- en een hoogcontextcultuur

A

In een laagcontext cultuur is de boodschap expliciet, gestructureerd en letterlijk (de context is minder van belang). In een hoogcontext cultuur is de boodschap figuurlijk, afhankelijk van de context en de gebaren die worden gemaakt (context groot belang)

26
Q

Wat houdt expliciteren in?

A

Expliciteren houdt in dat een hulpverlener in staat is om uit te leggen wat hij doet en waarom.

27
Q

Welke aspecten kunnen binnen verschillende culturen zorgen voor verschillen, waar rekening mee gehouden dient te worden?

A
  • Leeftijd (ontwikkelingsfase en daaraan gekoppelde ervaringen)
  • Ontwikkelingsniveau: talenten en handicaps
  • Sociaal economische achtergrond
  • Beroepssocialisatie: wat men heeft geleerd in opleiding en beroep
  • Religieuze en subculturele ervaringen: gewoontes, waarden en normen
  • Sekse en seksuele orientatie
28
Q

Wat is het doel van de regulatieve cyclus?

A

Het doel van de regulatieve cyclus is het stapsgewijze bereiken van doelen bij het oplossen van een probleem van CL

29
Q

Geef aan wat er wordt bedoeld met de empirische cyclus en de regulatieve cyclus en hoe deze cycli van elkaar verschillen en met elkaar samenhangen

A

Een empirische cyclus wordt gebruikt op het moment dat je een bepaalde hypothese wilt toetsen. Hiermee wordt dus geprobeerd om de werkelijkheid zo betrouwbaar en valide mogelijk in beeld te brengen. De regulatieve cyclus daarentegen wordt ingezet om oplossingen te vinden voor problemen. Deze twee cycli hangen met elkaar samen doordat n elke fase de regulatieve cyclus een empirische cyclus doorlopen kan worden om de hypothese uit die fase te testen.

30
Q

Waarom zijn distantie en nabijheid beide van belang?

A

Distantie: meer ruimte om weloverwogen en objectief te reageren/objectieveren van problematiek.
Nabijheid: subjectieveren van problematiek/goede werkrelatie

31
Q

Leg (kort) uit hoe de empirische cyclus samengaat met de fases van de regulatieve cyclus.

A

Elke fase van de regulatieve cyclus heeft zijn eigen onderzoekvragen en hypotheses die getest moeten worden door middel van de empirische cyclus

32
Q

Wat is een gelijkenis en wat is een verschil tussen de regulatieve en de empirische cylus?

A

Een gelijkenis tussen de cycli is dat ze beide een stapsgewijs proces beschrijven waarin systematisch wordt gezocht naar toetsing en feedback. Een verschil is echter dat ze beide een ander doel hebben. Bij empirische cyclus is het doel de toetsing van de juistheid van de hypothesen en bij regulatieve cyclus gaat het om het bereiken van doelen bij het oplossen van een probleem

33
Q

Met welke twee termen moet een hulpverlener rekening houden in de professionele relatie en wat betekenen ze?

A

Distantie: objectieve houding en uitstellen van een oordeel
Nabijheid: inleven in situatie hulpvrager en betrokken zijn

34
Q

Er worden in hoofdstuk 1 aspecten van culturele diversiteit besproken die invloed kunnen hebben op psychodiagnostiek. Ook worden er technische aspecten genoemd van interculturele psychodiagnostiek. Benoem kort deze 3 vraagstukken.

A
  • Een taalbarrière speelt een rol.
  • Het onderkennen van stoornissen zit in verschillende culturen anders.
  • Bij het gebruik van onderzoeksinstrumenten is het de vraag in hoeverre de gebruikte normen van toepassing zijn op de onderzochte jeugdhulp.
35
Q

Beschrijf waarom een systeemgerichte visie van belang is bij kinderen en jongeren.

A

Bij een systeemgerichte visie wordt het hele systeem betrokken. Dit is belangrijk omdat er veel en relatief snelle ontwikkelingen zijn bij kinderen en jongeren; lichamelijk, psychisch en sociaal. Daarnaast ook omdat kinderen en adolescenten opgroeien binnen de context van hun gezin, school en vriendenkring.

36
Q

Benoem 3 aspecten die kenmerkend zijn voor een hoogcontextcultuur.

A

Uitingen zijn vaak figuurlijk/vanuit context/gebaren naar kern/goed gesprek is belangrijker dan op tijd komen/meer aanraking/aandacht voor de vorm van het gesprek

37
Q

Welke 2 aspecten moeten gecontroleerd worden bij ‘Uitvoering van de interventie’?

A

Of de behandeling uitgevoerd wordt zoals van tevoren gepland was en of de interventie het gewenste en verwachte effect heeft.

38
Q

Wat wordt er bedoeld met een evaluatie?

A

Dan wordt er gekeken naar wat het effect was en wat we hebben geleerd.