T1 hfst 2 - Individuele verschillen Flashcards
Definitie intelligentie (3)
- Geen algemeen geaccepteerde definitie
- Boring: “Intelligentie is wat door intelligentietests wordt gemeten.”
- denken, redeneren en problemen oplossen –> behoort tot de beste voorspellers van arbeidsprestaties in allerlei functies.
Algemene intelligentie (5)
- Spearman: intelligentie is een ‘general factor’ –> g-factor of general mental ability (GMA)
- Test die algemene intelligentie meten zijn allemaal aan elkaar gerelateerd
- betrouwbaar en kan vrij nauwkeurig worden gemeten
- Voorspeller van beroepsniveau dat gehaald kan worden, van de prestaties binnen een beroep en van trainingsprestaties
- Niet alleen aangeboren vermogens van mensen, maar ook persoonlijke en situationele factoren
Wat is het belang van de omgeving voor de ontwikkeling van het IQ? (2)
- verschillen in cognitieve vermogens zijn het resultaat van verschillen in kansen die iemand krijgt om te leren –> dus gedeeltelijk situationeel.
- Gemiddelde toename van 6 punten van het IQ van kinderen uit een arbeidersgezin wanneer zij na adoptie opgroeien in een middenklasgezin.
Het traditioneel model van cognitieve vermogen van Binet & Simon (4)
- 2 Franse psychologen die de eerste valide intelligentietest ontwikkelden.
- Doel: na invoering leerplicht, kinderen identificeren met een onvoldoende verstandelijk vermogen.
- Nog steeds de basis van hedendaagse intelligentietests
- Principe van de test: het in kaart brengen van gedrag bij de uitvoering van zorgvuldig gekozen taken.
Standaardisatie van tests
- iedereen krijgt in theorie dezelfde kans om te presteren
- traditionele tests van cognitief vermogen en intelligentie worden gewoonlijk op gestandaardiseerde wijze afgenomen –> Zo kunnen verschillen tussen individuen worden bepaald, gezien wordt aangenomen dat alle individuen evenveel kans hebben gekregen om de vragen correct te beantwoorden. Ze hebben allemaal de test onder dezelfde omstandigheden ingevuld.
- Nadeel: mensen worden niet beoordeeld op hun vermogen om dagelijkse taken uit de praktijk uit te voeren.
Praktische intelligentie
- Sternberg
- Het vermogen problemen uit de praktijk op te lossen adhv informatie die niet noodzakelijkerwijs in de formulering van het probleem is vervat –> veel mogelijke oplossingen (in tegenstelling tot de meeste intelligentietests)
- slechts een matige correlatie met traditionele IQ-tests
- Toch voorspellende factor voor variantie in academische en beroepsprestaties (meer dan alleen door IQ-tests kan worden verklaard)
Testen binnen het paradigma van maximale prestatie
Als gevolg van de specifieke vragen die worden gesteld, de omstandigheden waarin de test wordt afgelegd of door verschillende andere oorzaken vormt de testprestatie van de betrokkene mogelijk geen reflectie van diens achterliggende vermogens.
Vloeibare intelligent
- Cattell & Horn
- het vermogen om na te denken, daarin ook ‘beweeglijk’ te zijn (puzzels) en het vermogen tot abstract redeneren
- meer de genetische component van intelligentie
- via training kan het worden versterkt, zodat de afname ervan wordt vertraagt
- Piekprestatie tot de leeftijd van 30-40 jaar
Gekristalliseerde intelligentie
- Cattell & Horn
- Het vermogen om te leren van ervaringen. Ook tekstbegrip en woordenschat vallen hieronder.
- wordt sterker naarmate we ouder worden.
Punten van kritiek op intelligentietests (3)
- ze zouden niet de zuivere, onderliggende intelligentie meten, maar een mix van degelijke intelligentie en aangeleerde of verkregen kennis. Sociaal-economische of etnische achtergrond zou een invloed hebben.
–> deze bezwaren werden tenietgedaan door de g-factortheorie: taalbeheersing, vloeibaar IQ maar ook ruimtelijk inzicht hangen sterk met elkaar samen en kunnen vanuit 1onderliggende variabele verklaard worden. –> dmv meta-analyse toch enig bewijs van het tegendeel: cognitieve vaardigheidstests zijn mogelijk niet voor elke etnische groep een eerlijke beoordeling van hun potentieel (ondanks standaardisatie) - ze slagen er niet altijd in de inspanningen te maximaliseren in een omgeving met een geringe belang: is het echt een maat voor iemands beste prestaties?
- Stress kan ook van invloed zijn op de prestatie bij meetvariabelen voor intelligentie: hoge concentratie stresshormonen kan een negatieve invloed hebben op hersengebieden die belangrijk zijn voor het reguleren van de concentratie en het geheugen.
Geslacht en g-factor
- geen bewijs voor geslachtsverschillen
- Geslachten kunnen mogelijk verschillende aanleg hebben voor bepaalde aspecten van intelligentie:
– Mannen: meer visueel-ruimtelijke vaardigheden
– Vrouwen: meer verbale vaardigheden
4 hedendaagse benaderingen van intelligentie
- De meervoudige intelligentietheorie van GARDNER
- STERNBERGS triarchische intelligentietheorie
- CARROLLS drielagentheorie van cognitieve vermogens
- Emotionele intelligentie (GOLEMAN, JOSEPH en NEWMAN)
De meervoudige intelligentietheorie van Gardner
Theorie ontwikkeld obv onderzoek naar begaafdheid en hersenschade.
9 types van intelligentie die mensen ervaren:
1. Linguïsisch: het vermogen om jezelf effectief te uiten mbv taal
2. Ruimtelijk: het vermogen om mentale beelden te creëren en te manipuleren om bepaalde problemen op te lossen
3. Muzikaal: het vermogen om toonhoogtes en ritmes te herkennen en toe te passen en zo een instrument te bespelen, te zingen of te componeren.
4. Logisch-mathematisch: het vermogen om patronen waar te nemen, conclusies te trekken uit gegevens en logisch te redeneren.
5. Kinesthetisch: het vermogen om mentale vermogens te gebruiken om de eigen lichaamsbeweging te coördineren, zoals bij sport, dans of chirurgie.
6. Interpersoonlijk: het vermogen om de gevoelens van anderen op te vangen en te begrijpen
7. Intrapersoonlijk: het vermogen om te reflecteren en eigen gevoelens en motieven te begrijpen
8. Natuurgerichtheid: het vermogen om objecten in de natuurlijke wereld te herkennen en te categoriseren
9. Existentieel: het vermogen om je eigen positie in het menselijk bestaan te bepalen, zoals je houding tov leven en dood
De intelligenties opereren gelijktijden en vullen elkaar aan wanneer iemand vaardigheden ontwikkelt of problemen oplost.
Voor- en tegenstanders van Gardner
Voorstanders: veel pedagogen passen zijn theorie toe
Tegenstanders:
- er lijkt geen bewijs te zijn voor het bestaan van de theorie. De theorie komt niet overeen met het algemeen aanvaarde g-concept en met de waarschijnlijke impact van omgevingsinvloeden.
- enkele primaire mentale vermogens die met intelligentie geassocieerd worden (vb woordenschat, inductief redeneren, geheugen en perceptiesnelheid) kunnen niet in het systeem worden geclassificeerd.
Volgens Gardner moeten onderzoekers zich vooral richten op het in kaart brengen intellectuele processen die ‘g’ niet verklaart.
De triarchische intelligentietheorie van Sternberg
3 aan elkaar gerelateerde subtheorieën:
1. De analytische deeltheorie: abstracte probleemoplossing, de denkstrategieën die iemand daarbij gebruikt, en het lerend vermogen
–> de vaardigheid die door de meeste intelligentietests wordt gemeten
2. De creatieve deeltheorie: (ook experimentele intelligentie) inzichten die mensen hebben, hun vermogen om creatief te denken en om jezelf aan nieuwe situaties aan te passen.
–> weerspiegeling van hoe iemand zijn interne wereld aan de externe wereld relateerd.
3. De praktische deeltheorie: het vermogen om alledaagse taken te begrijpen en uit te voeren
–> hoe iemand in de externe wereld staat en kan omgaan met mensen en gebeurtenissen.
= de basis van de test van praktische managementintelligentie van Sternberg (meet oa het vermogen om bondige memo’s te schrijven, mensen te motiveren en taken te delegeren) –> testen van mentale vaardigheden, attitude en emotionele factoren.
De drielagentheorie van cognitieve vermogens van Caroll
De theorie geeft een nieuwe definitie van intelligentie waarin een component van praktische kennis is opgenomen. Eerdere theorieën worden gecombineerd en uitgebreid door intelligentie te conceptualiseren in een drielagenmodel (strata):
- Algemene intelligentie (stratum III): lijkt het meest op ‘g’, reflectie van één factor van ‘algemene intelligente’
- Brede intelligentie (stratum II): verdeeld algemene factor in brede vermogens zoals vloeibare en gekristalliseerde intelligentie, algemeen geheugen en visuele perceptie
- Nauwe intelligentie (stratum I): Verdere verdeling stratum 2 in specifieke vermogens, bv beeldherkenning en taalbeheersing
Emotionele intelligentie volgens Goleman
- Defintie Goleman: Het vermogen jezelf motiveren, vol te houden bij tegenslag, om impulsen beheersen, om niet direct toe te geven aan bevrediging, om stemmingen te beheersen en hoopvol te blijven.
- Kritiek: te breed, vooral betrekking op reeds bestaande theorieën over persoonlijkheid en intelligentie.
- Het model heeft direct betrekking op de werkvloer
- Definiëring van emotionele competentie: aangeleerd, op EI gebaseerd vermogen dat tot uitstekende prestaties op het werk leidt.
–> werkt op 4 domeinen:
– zelfbewustzijn
– zelfmanagement,
– sociaal bewustzijn
– relatiemanagement
Emotionele intelligentie volgens Joseph en Newman
Emotieperceptie heeft invloed op emotie-inzicht, en die heeft invloed op emotieregulatie, die dan weer invloed heeft op arbeidsprestaties.
- Emotieperceptie: het vermogen emoties bij zichzelf en anderen te herkennen.
- Emotie-inzicht: begrijpen hoe emoties zich ontwikkelen, hoe ze onderling verschillen en welke passend zijn in welke situatie
- Emotieregulatie: beïnvloeden welke emotie iemand heeft, wanneer deze voorkomen en hoe deze worden ervaren en geuit. Deze is van invloed op de arbeidsprestaties, via het genereren van een affectieve toestand (stemming).
- Positieve affectieve toestand = gunstig arbeidsgedrag
–> minder kans op ineffectieve strategieën voor emotieregulatie, zoals verdringing en surface acting (maskeren of onderdrukken van emoties en andere emoties spelen).
Emotionele intelligentie en neuroticisme
Mensen met een hoge mate van neuroticisme reguleren hun emoties minder effectief dan mensen met een oge mate emotionele stabiliteit. Emotionele stabiliteit is de voorloper van emotieregulatie.
Emotionele intelligentie en consciëntieusheid
Consciëntieuze personen (methodisch, voorzichtig, zorgvuldig) functioneren bovengemiddeld goed interpersoonlijk, en de emoties van onzekerheid zijn bij hen slechts in een beperkte mate aanwezig. Deze personen zouden beter zijn in het gebruiken van emotionele aanwijzingen (zoals gelaatsuitdrukkingen) om hun behoefte aan gecontroleerd gedrag te sturen. Consciëntieusheid heeft een positieve relatie met emotieperceptie.