Substantive: zwei Geschlechter, verschiedene Bedeutungen Flashcards
de band (boekdeel)
der Band, die Bände
de band (lint, geluids- en videoband)
das Band, die Bänder
de band (vriendschaps- en familieband)
das Band, die Bande
de band (muziekgroep)
die Band, die Bands
de erfgenaam
der Erbe, die Erben
de erfenis
das Erbe, -
het gehalte
der Gehalt, die Gehalte
het salaris
das Gehalt, die Gehälter
de kaak
der Kiefer, die Kiefer
de den
die Kiefer, die Kiefern
de leider
der Leiter, die Leiter
de ladder
die Leiter, die Leitern
het schild (bewapening)
der Schild, die Schilde
het bord (bv verkeersbord)
das Schild, die Schilder
het meer
der See, die Seen (der Bodensee)
de zee
die See, die Seen (die Nordsee, Ostsee)
das Meer, die Meere (das Mittelmeer)
de belasting
die Steuer, die Steuern
het stuur
das Steuer, die Steuer
het deel
der Teil, die Teile
het onderdeel (technisch)
das Teil, die Teile
de dwaas
der Tor, die Toren
de poort
das Tor, die Tore (das Brandenburger Tor)
het doel, het doelpunt
das Tor, die Tore
de verdienste (inkomen)
der Verdienst, die Verdienste
de verdienste (verdienstelijkheid)
das Verdienst, die Verdienste
