Fälle: Rektion der Verben II Flashcards
kaufen
Akkusativ
kopen
vertreten
Akkusativ
behartigen
bauen
Akkusativ
bouwen
an|gehen
Akkusativ
aan|gaan
bedeuten
Akkusativ
betekenen
betreffen
Akkusativ
betreffen
interessieren
Akkusativ
interesseren
es gibt
Akkusativ
Er is/zijn
bitten
Akkusativ
vragen om
fragen
Akkusativ
vragen naar
lehren
2x Akkusativ
aanleren
kosten
2x Akkusativ
kosten
nennen
2x Akkusativ
noemen
genießen
Akkusativ
genieten van
lieben
Akkusativ
houden van
heiraten
Akkusativ
trouwen met
abonnieren
Akkusativ
zich abonneren op
- Hilfsverb = haben
befehlen
Akkusativ + Dativ
bevelen
erzählen
Akkusativ + Dativ
vertellen
melden
Akkusativ + Dativ
melden
mitteilen
Akkusativ + Dativ
meedelen
sagen
Akkusativ + Dativ
zeggen
schreiben
Akkusativ + Dativ
schrijven
verbieten
Akkusativ + Dativ
verbieden
geben
Akkusativ + Dativ
geven
leihen
Akkusativ + Dativ
uitlenen
liefern
Akkusativ + Dativ
leveren
schenken
Akkusativ + Dativ
schenken
schicken
Akkusativ + Dativ
sturen, zenden
überreichen
Akkusativ + Dativ
overhandigen
rauben
Akkusativ + Dativ
roven, stelen
+ ook: Das raubt einem wirklich den Verstand => Dat is toch echt om gek van te worden
nehmen
Akkusativ + Dativ
nemen
+ ook: Das nimmt der Sache den ganzen Reiz! => zo is er niets meer aan!
schicken an
Akkusativ (richting)
sturen aan
schreiben an
Akkusativ (richting)
schrijven aan
verkaufen an
Akkusativ (richting)
verkopen aan
vermieten an
Akkusativ (richting)
verhuren aan
glauben
Akkusativ + Dativ
geloven
-> etwas: Akkusativ
-> jemandem: Dativ
antworten
Dativ
antwoorden
auffallen
Dativ
opvallen
einfallen
Dativ
te binnen schieten
fehlen
Dativ
ontbreken
gefallen
Dativ
bevallen
gelingen
Dativ
lukken
Leid tun
Dativ
spijt doen
nutzen/nützen
Dativ
nuttig zijn, helpen
passen
Dativ
passen
schmecken
Dativ
smaken
wehtun
Dativ
pijn doen
begegnen
Dativ
ontmoeten
danken
Dativ
danken
dienen
Dativ
dienen
drohen
Dativ
bedreigen
folgen
Dativ
volgen
gehorchen
Dativ
gehoorzamen
gratulieren
Dativ
feliciteren
helfen
Dativ
helpen
huldigen
Dativ
huldigen
imponieren
Dativ
imponeren
kondolieren
Dativ
condoleren
sich nähern
Dativ
naderen
schaden
Dativ
schaden
(ver)trauen/misstrauen
Dativ
vertrouwen/wantrouwen
ähneln
Dativ
lijken op
gleichen
Dativ
lijken op
applaudieren
Dativ
applaudisseren voor
sich beugen
Dativ
buigen voor
entsprechen
Dativ
overeenkomen met
sich fügen
Dativ
zich voegen naar
gehören
Dativ
toebehoren aan
genügen
Dativ
voldoen aan
weichen
Dativ
wijken voor
winken
Dativ
zwaaien naar
an|gehören
Dativ
lid zijn van, toebehoren
bei|wohnen
Dativ
bij|wonen
bevor|stehen
Dativ
te wachten staan
entgegen|sehen
Dativ
tegemoet zien
nach|blicken
Dativ
na|kijken
vor|sitzen
Dativ
voor|zitten
wider|sprechen
Dativ
tegen|spreken
zu|hören
Dativ
luisteren
bedürfen
Genitiv
nodig hebben
gedenken
Genitiv
herdenken
sich annehmen
Genitiv
zich ontfermen over
sich bedienen
Genitiv
gebruik maken van
sich bemächtigen
Genitiv
zich meester maken van/overmeesteren
sich enthalten
Genitiv
zich onthouden van
sich erfreuen
Genitiv
zich verheugen in
sich rühmen
Genitiv
zich beroemen op
sich unterziehen
Genitiv
zich onderwerpen aan
sich erinnern
Genitiv
zich herinneren
sich erinnern an
Akkusativ
zich herinneren
sich schämen (wegen)
Genitiv
zich schamen
sich schämen für
Akkusativ
zich schamen
anklagen
Akkusativ + Genitiv
aanklagen wegens
berauben
Akkusativ + Genitiv
beroven van
beschuldigen
Akkusativ + Genitiv
beschuldigen van
bezichtigen
Akkusativ + Genitiv
betichten van
entbinden
Akkusativ + Genitiv
ontheffen van
entheben
Akkusativ + Genitiv
ontheffen van / ontzetten uit
überführen
Akkusativ + Genitiv
schuldig bevinden
verdächtigen
Akkusativ + Genitiv
verdenken van
.
achten auf
hoffen auf
warten auf
hören auf
verwenden auf
verzichten auf
usw
Akkusativ
letten op
hopen op
wachten op
luisteren naar
spenderen aan
afzien van, afstand doen van
enz
.
basieren auf
beruhen auf
bestehen auf
Dativ
baseren op
berust op
staan op (mening, recht …)
.
sich beschweren über
sich freuen über
herrschen über
ärgern über
Akkusativ
beklagen over
verheugen over
heersen over
ergeren aan
.
arbeiten an
leiden an
zweifeln an
rächen an
usw
Dativ
werken aan
lijden aan
twijfelen aan
wreken op
enz
.
anknüpfen an
(sich) binden an
denken an
(sich) erinnern an
(sich) gewöhnen an
glauben an
grenzen an
(sich) halten an
sich wenden an
Akkusativ
aanknopen bij
binden aan
denken aan
herinneren
wennen aan
geloven in
grenzen aan
houden aan
wenden tot
.
aufgehen in
sich irren in
sich täuschen in
usw
Dativ
opgaan in
vergissen in
vergissen in
enz
.
sich einmischen in
einteilen in
münden in
passen in
Erwartungen setzen in
übersetzen in
verfallen in
sich vertiefen in
(sich) verwandeln in
(sich) verwickeln in
sich verlieben in
Akkusativ
bemoeien met
indelen in
uitmonden in
passen in
hoge verwachtingen stelen in
vertalen in
vervallen in
verdiept zijn in
veranderen in
verwikkeld zijn in
verliefd worden op
.
erschrecken vor
sich fürchten vor
Angst haben vor
usw
Dativ
schrikken van
bang zijn voor
bang zijn voor
enz
warnen vor
Akkusativ + Dativ
waarschuwen voor
-> wie je waarschuwt: Akkusativ
-> gevaar, waarvoor je waarschuwt: Dativ
bewerben um
Akkusativ
solliciteren naar
handeln mit
Dativ
handelen in
schwärmen für
Akkusativ
aanbidden, bewondering hebben voor (“dwepen”)