Subdomein E (begrippenparen) Flashcards
Wetenschappelijke en common-sense kennis:
Wetenschappelijke kennis: Informatie die is verkregen door systematische observatie, experimenten en bewijs, vaak onderworpen aan rigoureuze toetsing.
Common-sense kennis: Informatie en overtuigingen die voortkomen uit alledaagse ervaringen en intuïtie, vaak ongestructureerd en subjectief.
In wetenschapsfilosofie gaat het om het onderscheid tussen gestructureerde, bewijs gebaseerde kennis en alledaagse, vaak onbewezen overtuigingen.
Formele en empirische wetenschappen:
Formele wetenschappen: Disciplines die zich bezighouden met abstracte systemen en logica, zoals wiskunde en logica, waarbij de waarheid voortkomt uit deductieve redenering.
Empirische wetenschappen: Disciplines die gebaseerd zijn op observatie en experimentatie, zoals natuurkunde en biologie, waarbij kennis wordt verworven door ervaring en bewijs.
In wetenschapsfilosofie gaat het om het verschil tussen theoretische systemen en op feiten gebaseerde kennis.
Feit en theorie:
Feit: Een verifieerbare en objectieve gebeurtenis of waarneming die als waar kan worden beschouwd.
Theorie: Een samenhangend systeem van ideeën en verklaringen dat feiten integreert en gebruikt om fenomenen te begrijpen en voorspellingen te doen.
In wetenschapsfilosofie gaat het om de relatie tussen wat we weten (feiten) en hoe we dat begrijpen (theorie).
Wetmatigheid en toeval:
Wetmatigheid: Een consistente en voorspelbare relatie of regelmaat in de natuur, vaak geformuleerd als een wet.
Toeval: Onvoorspelbare gebeurtenissen of resultaten die geen vaste patronen of regels volgen.
In wetenschapsfilosofie gaat het om het verschil tussen wat systematisch te verklaren is en wat willekeurig of onverwacht gebeurt.
Verklaren en verstaan:
Verklaren: Het proces van het aanbieden van een objectieve, vaak causaal inzicht in fenomenen, meestal met behulp van wetten en theorieën.
Verstaan: Het begrijpen van de betekenis en context van menselijke ervaringen of sociale verschijnselen, vaak subjectief en empathisch van aard.
In wetenschapsfilosofie gaat het om het verschil tussen objectieve uitleg en subjectief begrip.
Inductie en deductie:
Inductie: Het afleiden van algemene conclusies uit specifieke waarnemingen of voorbeelden.
Deductie: Het afleiden van specifieke conclusies uit algemene principes of stellingen.
In wetenschapsfilosofie gaat het om twee verschillende manieren van redeneren: van specifiek naar algemeen (inductie) en van algemeen naar specifiek (deductie).
Waardevrijheid en waardegebondenheid:
Waardevrijheid: Het idee dat wetenschappelijk onderzoek objectief moet zijn en vrij van persoonlijke of sociale waarden en bias.
Waardegebondenheid: Het besef dat wetenschappelijk onderzoek altijd beïnvloed kan worden door waarden, normen en sociale contexten van de onderzoekers.
In wetenschapsfilosofie gaat het om het spanningsveld tussen objectiviteit en de invloed van waarden op wetenschap.
Techniek en technologie:
Techniek: De praktische vaardigheden en methoden die worden gebruikt om specifieke taken of problemen op te lossen.
Technologie: De toepassing van wetenschappelijke kennis om nieuwe tools, systemen of processen te ontwikkelen die aan menselijke behoeften voldoen.
In wetenschapsfilosofie gaat het om het verschil tussen de uitvoering van praktische vaardigheden (techniek) en de ontwikkeling van innovatieve oplossingen (technologie).