Subdomein D (begrippenparen) Flashcards

1
Q

Zelfbewustzijn en hersenen

A

Zelfbewustzijn: Het vermogen om jezelf te herkennen en te reflecteren op je eigen gedachten en gevoelens.
Hersenen: De fysieke organen die verantwoordelijk zijn voor het verwerken van informatie, reguleren van gedrag en ondersteunen van zelfbewustzijn.
In kennisleer gaat het om de relatie tussen ons bewustzijn en de werking van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schijn en werkelijkheid

A

Schijn: Wat oppervlakkig of misleidend lijkt, vaak niet overeenkomend met de echte situatie.
Werkelijkheid: De objectieve staat van zaken, zoals die daadwerkelijk is, onafhankelijk van onze waarneming of interpretatie.
In kennisleer gaat het om het verschil tussen wat we zien of geloven en hoe de dingen echt zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Begrip en waarneming

A

(Kant)
Begrip: Het vermogen om concepten en ideeën te vormen die helpen bij het begrijpen en organiseren van ervaringen.
Waarneming: Het proces van het ontvangen en interpreteren van zintuiglijke informatie uit de wereld om ons heen.
Bij Kant is er een wisselwerking tussen begrip en waarneming; we gebruiken ons begrip om waarnemingen te interpreteren en vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar en vals

A

Waar: Informatie of overtuigingen die overeenkomen met de werkelijkheid; feitelijk juist.
Vals: Informatie of overtuigingen die niet overeenkomen met de werkelijkheid; feitelijk onjuist.
In kennisleer gaat het om het onderscheiden van wat echt is en wat niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Feit en fictie

A

Feit: Een objectieve, verifieerbare gebeurtenis of situatie die waar is.
Fictie: Een verzonnen verhaal of idee dat niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de werkelijkheid.
In kennisleer gaat het om het verschil tussen wat daadwerkelijk bestaat en wat vanuit de verbeelding is gecreëerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kennis en geloof

A

Kennis: Informatie of overtuigingen die onderbouwd zijn met bewijs en redenering; iets dat als waar kan worden aangetoond.
Geloof: Overtuigingen die niet noodzakelijkerwijs op bewijs zijn gebaseerd, vaak verbonden aan persoonlijke of religieuze overtuigingen.
In kennisleer gaat het om het verschil tussen wat we weten en wat we geloven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kennis en kunde

A

Kennis: Informatie en feiten die je hebt geleerd en begrijpt.
Kunde: De praktische vaardigheid om die kennis toe te passen in de praktijk.
In kennisleer gaat het om het verschil tussen wat je weet en wat je kunt doen met die kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly