studietaak 3 (12,5%) Flashcards

1
Q

Thomas Kuhn (1963)

A

The Structure of Scientific Solutions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

The Context of Discovery (subjective)

A

refers to the actual historical process by which a scientist arrives at a given theory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

The Context of Justification (objective)

A

refers to the means by which the scientist tries to justify the theory once they already have it (incl. testing the theory, searching for relevant evidence and comparing it with rival theories)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Central to Kuhn’s account of Normal Science is the concept of a Paradigm

A

a Paradigm consists of 2 components:
1) a set of fundamental theoretical assumptions, which all members of a scientific community accept

2) a set of exemplars or particular scientific problems which have been solved by means of those theoretical assumptions and which appear in the textbooks of that discipline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

A Paradigm is more than a theory

A

when scientist share a paradigm, they do not just agree on certain scientific propositions. they agree also on how future research in their field should proceed, on which problems are the pertinent ones to tackle, on what the appropriate methods for solving those problems are and on what an acceptable solution of the problems would look like

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Paradigm

A

an entire scientific outlook - a constellation of shared assumptions, beliefs and values, which unite a scientific community and allow Normal Science to take place

Kuhn: the job of the Normal Scientist is to try to eliminate these minor puzzles while making as few changes as possible to the paradigm

“normal science does not aim at novelties of fact or theory, and when successful, finds none”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anomalies

A

phenomena which simply cannot be reconciled with the paradigm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

the essence of a scientific revolution

A

is the shift from an old paradigm to a new one

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Incommensurability

A

is the idea that two paradigms may be so different as to render impossible any straightforward comparison of them with eachother (there is no common language into which both can be translated)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Holism

A

concepts cannot be explained independently of the theories in which they are embedded

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kritiek op Kuhn

A

claimed old and new paradigms to be incompatible, however if two things are incommensurable, then they cannot be incompatible, if the proposition (einstein vs newtons mass/velocity) has the SAME meaning in 2 theories, then there is a genuine conflict between the 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Incommensurability of Standards

A

the idea that proponents of different paradigms may disagree about what features a good paradigm should have, what problems it should be able to solve and what an acceptable solution to those problems would look like.
“each paradigm will be shown to satisfy the criteria that it dictates for itself and to fall short of a few of those dictated by its opponent”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Theory-Ladenness of Data

A

(theory-neutrality is an illusion)
data are invariably contaminated by theoretical assumptions. It is impossible to isolate a set of “pure” data which all scientists would accept irrespective of their theoretical persuasion

2 important consequences:
1) a dispute between competing paradigms could not be resolved by simply appealing to “the data” or “facts” (for what a scientist counts as data/facts will depend on the paradigm they accept)
* perfectly objective choice between 2 paradigms is impossible, there is no neutral vantage-point from which to assess the claims of each

2) the very idea of truth is called into question. To be objectively true, a theory must correspond to the facts, but the idea of such a correspondence makes little sense if the facts themselves are infected by our theories.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Strong Programme

A

was based around the idea that science should be viewed as a product of the society in which it practised.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Social Constructivism

A

the idea that certain phenomena, e.g. racial categories, are “social constructs”, as opposed to having an objective mind-independent existence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Belangrijk verschil met eerdere werken, is dat Kuhn de geschiedenis van de wetenschap centraal stelde, tov de Logisch Positivisten

A
  • de traditionele Logisch Positivistische doctrine gaat uit van common sense aannamen over de aard van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijke ontwikkeling (Kuhn verzette zich tegen deze aannamen)
  • Logisch Positivisten gaan uit van het idee dat de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis cumulatief van aard is (genereert continu feitenkennis over onze werkelijkheid EN deze berg van wetenschappelijke kennis vertoont een kwantitatieve, cumulatieve groei)
17
Q

Truth Approximation

A

Achterhaalde theorieën worden in de regel vervangen door superieure theorieën die dezelfde empirische verschijnselen meer accuraat verklaren (en meestal ook meer). Logisch Positivisten menen dat latere theorieën dus ook objectief beter zijn.
Volgens de Logisch Positivisten zorgt dit proces ervoor dat de wetenschap steeds een stap dichterbij een complete en accurate beschrijving van de werkelijkheid komt.

2e aanname van Logisch Positivisten: objectiviteit van wetenschappelijke kennis is onafhankelijk van de wetenschappers die de feiten ontdekken
* de feiten geven ons toegang tot een deel van de structuur van de objectieve werkelijkheid
* de objectieve feiten vinden ze theorieneutraal
* de voorspellingen die een theorie doet, kun je dan vergelijken met de theorieneutrale, observationele data.
De neutrale observaties vormen dus een soort objectieve scheidsrechter aan de hand waarvan wetenschappers kunnen vaststellen of de theorie correct is.

18
Q

Wetenschap werd in die tijd gezien als een uitsluitend rationele bezigheid (inductie/deductie)

A
  • kritische toetsing van bestaande theorieën
  • nieuwe theorieën zijn het product van een rationeel proces
  • scherp onderscheid tussen context of discovery en context of justification
19
Q

Karl Popper: wetenschapper moet niet alleen maar bezig zijn met bewijs voor theorie verzamelen

A

echte wetenschap is erop gericht om eigen theorieën te ontkrachten
* kwetsbaar opstellen met uitspraken die falsifieerbaar zijn (zelfkritische houding)

20
Q

Kuhn’s Paradigma

A

overkoepelend begrip, dat de algemene benadering binnen een wetenschappelijke discipline kenmerkt (groter dan theorie/denkkader)
* een paradigma is een coherent geheel aan theorieën, geaccepteerde meetinstrumenten, onderzoeksmethoden en basisaannamen
* biedt wetenschappers een roadmap en dicteert de onderzoeksagenda
* bepaalt wat goede/slechte wetenschap is
* paradigma’s van Aristoteles, Newton en Einstein
* Introducties van paradigma’s zijn revoluties in de wetenschap
* paradigma biedt een overkoepelend conceptueel, theoretisch en methodologisch kader voor een wetenschapsgebied, maar geen pasklare antwoorden

21
Q

Kuhn noemt de onderzoeksvragen die het paradigma genereert puzzels

A
  • onderzoekers zijn niet op zoek naar novelty. Het ontdekken van nieuwe, onverwachte feiten of theorieën die conflicteren met het paradigma zijn niet het doel van de wetenschap

wetenschap is succesvol wanneer het puzzels oplost die binnen het paradigma passen

22
Q

Behaviorisme en cognitivisme zijn paradigma’s binnen psychologie

A

behaviorisme:
*klassieke + operante conditionering
* law of effect
* thorndike’s puzzle box/ Skinner box
* externalisme

cognitivisme:
* inhoud + werkingsmechanisme van de blackbox (internalisme)
* brein is computer (brein = hardware, cognitie is software)
* brein is een symboolverwerkend systeem dat informatie kan opslaan, verwerken en ophalen

23
Q

Kuhn beschouwde de sociale wetenschappen nog niet als volwassen

A

volgens hem verkeerde deze discipline in een pre-paradigmatische fase.
* geen gedeelde basisaannamen/theorie
* geen overeenstemming over essentiële problemen
* geen gedeelde vocabulaire

24
Q

Normale Wetenschap

A

zodra een nieuw paradigma algemeen wordt geaccepteerd, breekt een fase van normale wetenschap aan (wordt niet meer getwijfeld aan de juistheid van het paradigma)
* geen radicale veranderingen
* paradigma genereert puzzles (onderzoeksvragen)
* kennis groeit gestaag

25
Q

Anomalieën

A

worden vaak wegverklaard, of kunnen door kleine aanpassingen in het paradigma worden opgevangen
* opstapeling van anomalieën is een crisis (start)
* crisis kan op 3 manieren worden opgelost:

1) anomalieën worden binnen het bestaande paradigma opgelost en normale wetenschap gaat door

2) het probleem wordt niet opgelost en wordt voorlopig genegeerd in de hoop dat een toekomstige generatie het probleem kan verhelpen met betere technologie

3) wetenschap blijft in crisis totdat iemand van buiten het paradigma met een nieuwe theorie naar voren komt, die kan leiden naar een nieuw paradigma dat wél een verklaring heeft voor de anomalieën

26
Q

Paradigm Shift (paradigma verschuiving)

A

zodra een nieuw paradigma de meerderheid van de wetenschappers achter zich heeft geschaard ontstaat een revolutie/paradigma verschuiving: het oude paradigma wordt losgelaten

  • Gestalt Switch (=fundamentele switch in het perspectief van de wetenschappers)
27
Q

Normale wetenschap

A

is vrij behoudend en dogmatisch volgens Kuhn, zodat het paradigma wordt afgeschermd van zelfkritiek (en dit zorgt ervoor dat een paradigma niet snel overboord gegooid wordt wanneer resultaten niet overeen komen)

28
Q

Kuhn en Popper hebben verschillende theorieën over hoe wetenschappers omgaan met falsificatie van hun theorieën

A
  • in contrast tot Popper, laat Kuhn zien dat wetenschappers door de geschiedenis van de wetenschap heen hardnekkige anomalieën niet als falsificaties van hun paradigma beschouwen.
    pas als er een nieuwe, alternatieve theorie beschikbaar is en deze wordt door de meerderheid van de wetenschappers als nieuw paradigma geaccepteerd, wordt de oude visie verworpen.
29
Q

Verschil wetenschap en pseudo-wetenschap volgens Popper

A
  • wetenschappelijke theorieën moeten zich kwetsbaar opstellen, ze moeten uitspraken genereren die experimenteel weerlegbaar (falsifieerbaar) zijn
  • falsificatieprincipe is een demarcatie criterium dat echte wetenschap onderscheidt van pseudo wetenschap
30
Q

Verschil wetenschap en pseudo-wetenschap volgens Kuhn

A
  • onderscheid wordt gemarkeerd door aanwezigheid van een paradigma
  • puzzels oplossen genereert nieuwe kennis
  • pseudowetenschap bevindt zich in een pre-paradigmatische fase
31
Q

kwantitatieve en kwalitatieve verandering

A
  • kwantitatieve verandering: kerneigenschap = je kunt er mee rekenen
  • kwalitatieve verandering: verschil tussen vast en vloeibaar (bij water)
    verschil in ervaring tussen het vasthouden van een object van 80 graden en 30 graden
32
Q

Op welke wijze is Piagets Theory of Stages en kwalitatieve theorie an ontwikkeling te noemen

A
  • een belangrijk aspect van Piagets benadering is het idee dat de ontwikkeling niet alleen vanuit een kwantitatief perspectief begrepen moet worden (logisch denkvermogen bij kinderen)
  • Piaget nam een kwalitatief perspectief; op een gegeven moment in de ontwikkeling ontvouwt zich (als een soort cognitieve revolutie) het vermogen tot logisch redeneren
  • in de verschillende stadia hebben kinderen een kwalitatief andere manier van denken en kijken naar de wereld opgedaan

Piaget zette zich (zoals Kuhn) af tegen de suggestie dat de ontwikkeling van wetenschap (kind) over tijd kwantitatief/cumulatief verloopt

33
Q

Incommensurabel

A

niet meetbaar met dezelfde maatstaf.
Kuhn stelt dat paradigma’s incommensurabel zijn, omdat ze zo fundamenteel van elkaar verschillen, dat er geen gedeelde standaard is waarmee ze goed met elkaar vergeleken kunnen worden

Incommensurabiliteit tussen paradigma’s komt op 3 vlakken tot uiting:

1) manier van observeren (wetenschappelijke theorieën zijn volgens Kuhn “theoriegeladen”

2) Onderzoeksmethoden (paradigma’s hanteren verschillende standaarden over wat geldt als goede en slechte wetenschap)

3) Taalgebruik (na een paradigma overgang kunnen bestaande concepten fundamenteel van betekenis veranderen

Wetenschappelijke vooruitgang is volgens Kuhn dus niet alleen een kenmerk van normale wetenschap, maar ook van wetenschappelijke revoluties

34
Q

Epistemisch Relativisme (anti-realisme)

A

Kuhn’s visie leidde to epistemisch relativisme: het idee dat er geen absolute waarheid bestaat, geen objectieve feiten en dat alle kennis afhankelijk is van dee sociale, culturele of individuele standaarden van de waarnemer

Epistemologische Status = waarheidsgehalte

35
Q

Kuhn’s criterium om te bepalen of het ene paradigma beter is dan het andere

A

het puzzel-genererend en puzzel-oplossend vermogen van een paradigma

36
Q

Kritiek op Kuhn

A

de manier waarop wetenschappers, volgens Kuhn, tijdens een crisis kiezen voor een nieuw paradigma kreeg veel kritiek; volgens hem bestaat er geen algoritme voor theoriekeuze. De “context of justification” is dus niet eens gebaseerd op zuiver rationele gronden

37
Q

Hoe kunnen wetenschappers een goed onderbouwde, rationele keuze maken tussen 2 paradigma’s:

A

1) theorie moet accurate uitspraken doen
2) consistent zijn met andere bestaande theorieën
3) brede reikwijdte hebben en dus uitspraken doen over een breed empirisch domein
4) eenvoudig zijn (zo min mogelijk complexe aannamen)
5) vruchtbaar zijn (nieuwe puzzels genereren).