studietaak 1 (10%) Flashcards

1
Q

Aristotelisch-Christelijk Wereldbeeld

A

het universum is in een perfecte, goddelijke balans, met de aarde als middelpunt
- Wetenschappelijke revolutie na de middeleeuwen (ongeveer 200 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Copernicus (1543)

A

Revolutionibus Orbium Coelestium
- beginpunt van wetenschappelijke revolutie
- heliocentrisch model van ons zonnestelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Burrhus F. Skinner

A

The Behavior of Organisms (1938)
- kan aangewezen worden als de voltrekking van de wetenschappelijke revolutie in de psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Correspondentieprobleem

A

in hoeverre corresponderen onze opvattingen over de wereld, met de wereld zoals deze is?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Scepticisme (Socrates)

A

als antwoord op het correspondentieprobleem: ik weet 1 ding zeker, namelijk dat ik niet weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rationalisme (Plato)

A

we leren eigenlijk nooit iets nieuws, we herinneren alleen maar wat als in ons aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Plato = deductie (algemeen naar specifiek)

A

rationalisme gaat uit van de waarheid van de major premisse, van de ware kennis die bij voorbaat gegeven is in het verstand (daarmee valt of staat ook de hele benadering van Plato)

Aristoteles (leerling van Plato) benadrukt daarom juist de waarneming - empirie - als goede bron van kennis
Aristoteles = tabula rasa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Deductie

A

redenering an een algemeen principe naar specifieke gevallen
- fundamenteel probleem deductie; uit geldigheid volgt niet per definitie waarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Syllogisme

A
  • Major Premisse (algemene kennis)
  • Minor Premisse
  • Conclusie

de minor premisse bevat kennis, die de major premisse met een specifieke instantie verbindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inductie

A

Binnen het empirisme redeneren we door te beginnen met specifieke observaties en dan naar algemene opvattingen (inductie)

  • inductie gaat altijd gepaard met een intuïtief sprongetje naar een conclusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inductieve methode

A

leidt wel tot kennis, maar niet tot zekere kennis, omdat er altijd een intuïtieve sprong is naar algemeenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Deductieve methode

A

levert wél zekerheid, maar leidt niet tot nieuwe inzichten (meer een precisering van wat we al wisten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Francis Bacon

A

het verbeteren van de menselijke conditie
Novum Organum 1620

Volgens Bacon geen tabula rasa en de kennis die we opdoen via onze zintuigen raakt fundamenteel vertekend (bias) door idolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Idolen

A

1) Idola Tribus = “idolen van de stam” zijn eigen aan de menselijke soort

2) Idola Specus= “idolen van de grot/het nest”. Persoonlijke eigenaardigheden ten gevolge van opvoeding, gewoontevorming, of toevalligheden gedurende onze ontwikkeling

3) Idola Fori= “idolen van de marktplaats”, vertekeningen die zijn ontstaan door verwarrend taalgebruik

4) Idola Theatri= “idolen van het theater”, de oude filosofische systemen (oa aristoteles en de kerkelijke interpretatie hiervan), niet gebaseerd op onbevooroordeelde observatie en enkel geaccepteerd o.b.v. autoriteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De Verlichting

A

loslaten van religie als bron van kennis en de terugkeer van het kritisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

René Descartes (Rationalist)

A

aan alles twijfelen
- 1 ding weet hij zeker; dat hij een twijfelende, denkende entiteit is.
“cogito ergo sum” = ik denk, dus ik ben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

John Locke (Empirist)

A

kennisvergaring moet gebeuren via de zintuigen.
Locke is vooral gekant tegen het rationalisme, omdat het uitgaat van aangeboren ideeën (Descartes veronderstelde dat het idee van god en bepaalde morele grondslagen waren aangeboren, Locke betwist dat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Locke: Proces van Waarneming

A

1) sensatie (ruwe indrukken)
2) reflectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Object heeft 3 soorten kwaliteiten, die op eigen wijze een relatie vormen tussen het object en de persoon die het waarneemt

A

1) primair (onveranderlijke kwaliteiten)
2) secundair (alleen wanneer het object wordt waargenomen: kleur/geluid/smaak)

Locke levert een waarnemingstheorie die kan verklaren hoe de buitenwereld beelden in ons bewustzijn achterlaat, maar niet lijkt te ontkomen aan het subjectieve karakter (secundair) van die beelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Berkeley (Idealist)

A

alle kwaliteiten zijn afhankelijk van de waarnemer en dus secundair
“ Esse est Percipi” = Zijn is waargenomen worden

21
Q

Idealisme

A

De werkelijkheid bevindt zich slechts in de ervaring en ons bewust zijn is dus bepalend voor de werkelijkeheid

22
Q

Realisme

A

de opvatting dat er een feitelijke wereld is (Berkeley ontkent dit)

23
Q

David Hume

A

Stelt ook een waarnemingstheorie op. De inhoud van onze geest noemt Hume “percepties” die hij verdeelt in 2 categorieën:

1) impressies = directe ervaringen in ruwe vorm
2) ideeën = vage kopieën van de impressies, als de bron verdwenen is

24
Q

The Copy Principle (Hume)

A

de ideeën die bij ons achterblijven zijn uitsluitend kopieën van de wereld zoals die zich aan ons voordoet via de zintuigen

25
Q

Hume

A
  • we worden primair geleid door passies, deze bepalen op welke doelen ons gedrag gericht is en leiden ons ertoe gewoonten te vormen
  • rede is een slaaf van onze passies; wat zich in onze rede bevindt, is ook het resultaat van gewoontevorming (net als Aristoteles’ intuïtieve sprongetje) oorzakelijkheid bestaat dus niet echt; het is een gewoonte van de geest
  • wetenschap moet gebaseerd zijn op empirische kennis en mathematische logica. Andere abstracties zijn het gevolg van onze behoefte aan uniformiteit en dus niet wetenschappelijk
26
Q

Immanuel Kant (Rationalist)

A

maakt een formele analyse van wat kennis is en trekt daar zijn conclusies uit, ten op zichte van de psychologische theorie van Hume.

27
Q

Analytische Uitspraken

A

definiërend en ontegenzeggelijk waar (maar leren ons niks nieuws)

28
Q

Synthetische Uitspraken

A

samenstellend, ze voegen iets toe aan onze kennis, maar zijn niet met zekerheid waar

29
Q

Rationalisme: A-priori/A-posteriori

A

A-Priori uitspraken: bij voorbaat bekend (onderdeel van het verstand)

A-Posteriori Uitspraken: achteraf bekend, komen voort uit onze zintuigelijke ervaring

** synthetische a-priori uitspraken lijken verwand aan het idealisme; abstract begrip, zoals “oorzakelijkheid” is een synthetische a priori uitspraak

30
Q

Kant’s oplossing voor het correspondentieprobleem

A

streep door de werkelijkheid, onderverdeling tussen de Noumenale wereld en de Fenomenale Wereld

31
Q

Noumenale wereld

A

de wereld is zoals die is en deze is principieel voor onze ervaring verborgen

32
Q

Fenomenale wereld

A

de wereld zoals deze verschijnt in onze ervaring
! onze kennis gaat dus altijd over de fenomenale wereld !

33
Q

Kant verbindt het empirisme + rationalisme + idealisme van Berkeley

A

maar waar Berkeley concludeerde dat er geen buitenwereld was, accepteert Kant dat deze er wel degelijk is, maar voor ons verborgen blijft = Transcendentaal Idealisme

Kant bestempelt zichzelf als idealist (kennis gaat enkel over onze ervaring van de dingen, niet over de dingen zelf… maar ze moeten er wel zijn, anders kunnen ze geen ervaring in ons oproepen

34
Q

4 stadia waarin kennis kan verkeren (Kant)

A

1) wij ontvangen sensaties uit de noumenale wereld, ruwe impressies van de werkelijkheid
(volgens Hume worden impressies enkel gekopieerd tot ideeën)

2) Volgens Kant past ons voorstellingsvermogen een begrip van tijd en ruimte toe (die ontlenen we niet aan de noumenale wereld, maar zij basale pasvormen van onze zintuigen) impressies worden omgezet naar verschijningen

3) Het verstand past allerlei categorieën toe om verschijningen om te vormen tot ervaringen. Oorzakelijkheid is zo’n categorie die het verstand daarvoor gebruikt.
- Kant vindt dat het door ons verstand a-priori op de werkelijkheid wordt geprojecteerd om deze te kunnen begrijpen (zonder begrip van oorzakelijkheid kunnen we de wereld niet eens ervaren)
- Hume vindt dit een verzinsel; Oorzakelijkheid resulteert a-posteriori uit ervaring

4) Het verstand voegt, met haar vermogen tot reflectie, onze ervaringen samen tot een systematisch samenhangend geheel van kennis over de noumenale wereld.
-We scheppen onze ervaringswereld zelf, o.b.v. ons a-priori begripsvermogen

35
Q

Vanuit 3 elementen ontstaat Pragmatisme in de VS

A

1) nadruk op individu en haar beleving
2) groeiende interesse in Darwinisme
3) Rol van kennis als instrument (om de nieuwe wereld in te richten)

36
Q

Charles Peirce (Realist)

A

zijn uitgangspunt is dat de mens een natuurlijk, innerlijk gedreven en handelend individu is, dat op zoek is naar stabiliteit.\Die stabiliteit wordt nagestreefd door overtuigingen over de wereld op te bouwen die kunnen dienen als een strategie voor ons handelen.

Twijfel = de belangrijkste route om tot goede overtuigingen te komen

onderscheid tussen papieren twijfel en levende twijfel

37
Q

Papieren twijfel

A

intellectuele redeneringen die leiden tot de conclusie dat wij niks weten (kloppen op papier, maar niet in werkelijkheid)

38
Q

Levende twijfel

A

twijfel die we voelen als een oncomfortabel knagen omdat er iets niet lijkt te kloppen

39
Q

Doubt-Inquiry Model

A

doordat we ergens aan twijfelen (doubt), starten we een zoektocht (Inquiry) waarmee we onze twijfel proberen te reduceren, totdat we komen tot een verzameling goedwerkende overtuigingen over de wereld

(Peirce probeert de kloof tussen de noumenale wereld en de fenomenale wereld te sluiten)

40
Q

Fixation of Belief (fixeren van overtuigingen) 4 methoden

A

1) volharding & vermijding
2) vertrouwen op autoriteit van anderen
3) a-priori methode (meest aantrekkelijke, vanzelfsprekende overtuigingen)
4) wetenschappelijke methode

41
Q

Realisme

A

realisme is, met de aanname dat er een feitelijke wereld is, een noodzakelijk uitgangspunt voor het bedrijven van wetenschap
- bruikbaarheid van ideeën is dus een indicatie van hun waarheid

!lijkt op het Copy Principle van Hume, maar hij vond dat elk idee te herleiden was naar een eenvoudige sensatie. Peirce vond dat het moest herleiden naar een eenvoudig concreet effect1

42
Q

Pragmatisme

A

wetenschap is geen zoektocht naar de ultieme waarheid, maar naar betekenisvolle, bruikbare kennis

43
Q

welke persoon markeert het begin van de wetenschappelijke revolutie

A

Copernicus met zijn Revolutionibus Omnium Coelestium (1543). De wetenschappelijke revolutie is de periode na de middeleeuwen waarin het dogmatische, kerkelijke wereldbeeld werd losgelaten en men de wereld op een meer mechanische manier ging zien

44
Q

Transcendentaal Idealisme (Kant)

A

Kant erkent dat iedereen opgesloten zit in haar eigen ervaring van de wereld (hierbij sluit hij nog aan bij het idealisme van Berkeley), maar de conclusie dat de wereld buiten ons niet bestaat of irrelevant is, vindt hij heilloos; dan is er namelijk niets meer wat mij met elkaar delen en is wetenschap onmogelijk. Kant vindt dat er een buitenwereld moet zijn, die ervaringen in ons veroorzaakt

45
Q

Immanuel Kant ontwierp een logisch systeem van uitspraken die wij over de wereld kunnen doen:

A

1) Analytische Uitspraken: definierend. Ze zij logisch sluitend, maar voegen niets toe aan onze kennis. Ze maken deze enkel preciezer door uit te leggen hoe begrippen samenhangen

2) Synthetische Uitspraken: samenstellend. Ze voegen iets toe aan onze kennis, maar zijn niet logisch sluitend. Ze leren ons iets nieuws over de wereld

3) A-Priori Uitspraken: vooraf gegeven. Gebaseerd op kennis die wij al bezitten en enkel hoeven te activeren of herinneren

4) A-Posteriori Uitspraken: achteraf gegeven. Gebaseerd op iets dat we geleerd hebben, adat we daar iets voor hebben gedaan.

  • analystische uitspraken zijn gewoonlijk a-priori; logische definities die al in ons verstand zijn opgeslagen
  • synthetische uitspraken volgen a-posteriori; het zijn de uitspraken die we doen, als we iets nieuws geleerd hebben, nadat we iets hebben waargenomen.
46
Q

Waarom is een synthetische a-priori uitspraak volgens Hume verwerpelijk en volgens Kant juist de kern van wetenschap?

A

een synthetische uitspraak die toch a-priori gegeven is, is van bijzondere aard; het is een samenstellende uitspraak die ons iets nieuws leert, maar tegelijkertijd ligt deze als besloten in ons verstand (volgens Hume fantasie, maar volgens Kant is het bij uitstek wetenschappelijk, want: afkomstig uit verstand EN het voegt iets toe aan ons begrip over de wereld)

47
Q

een Analystische A-Posteriori Uitspraak

A

zou een uitspraak zijn die zuiver definierend is en niks toevoegt aan wat we al weten. Zo’n uitspraak is principieel onmogelijk omdat we elke keer dat we waarnemen iets nieuws leren.

48
Q

2 argumenten waarmee de pragmatische kijk op de wetenschap onderbouwd wordt

A

1) o.b.v. evolutietheorie van Darwin:
onze zintuigen en onze cognitie zijn zo ingericht dat deze ons in staat stellen om de gevaren in de wereld het hoofd te bieden

2) het onderscheid dat Peirce maakt tussen papieren twijfel en levende twijfel:
pas gaan twijfelen aan opvattingen als we echte twijfel voelen opkomen, omdat deze lijken te botsen met de echte wereld (echte twijfel = leidend voor wetenschappelijk onderzoek)

49
Q

Peirce’ Doubt-Inquiry model

A
  • mensen streven naar een toestand van rust
  • onze opvattingen over de wereld zijn richtlijnen voor ons gedrag (=rust)
  • wanneer opvattingen niet meer lijken te kloppen, ontstaat er twijfel over de juistheid en deze twijfel zet ons aan tot een zoektocht naar betere opvattingen
  • de route van twijfel naar hernieuwde rust noemt Peirce ook wel Fixation of Belief (het vaststellen van Overtuigingen