studietaak 2 (10%) Flashcards

1
Q

Karl Popper (1902-1994)

A

formulated the problem in terms of what distinguishes science from non-science (pseudo science). He called it the Problem of Demarcation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vienna Circle (Wiener Kreis)

A

a group of scientists and philosophers who met regularly to discuss the implications of the major revolutions in science happening in that time, especially those triggered by Einsteins work

  • they formulated a philosophical approach called Logical Positivism
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Logical Positivism

A

was a reaction against a style of philosophy (popular in Germanuy in that time) which emphasized pompous, difficult and obscure writing

  • in order to sort meaningful statements from meaningless nonsense:
  • definitions (necessarily true)
  • verifiable empirical statements (statements about the world)
  • Statements were only meaningful, if they satisfied the Verification Criterion
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verification Criterion

A

one could specify the steps that would verify the statement was true

(meaningless = metaphysical nonsense)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Science (logical Positivism)

A

science could be construed as a set of empirical statements, dealing only with possible observations that could be directly verified, and theoretical statements which acted as definitions linking theoretical terms to observations.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Operational Definition (Percy Bridgeman 1927)

A

defines the meaning of a concept in terms of the precise procedures used to determine its presence and quantity.
“Definition” is not a definition, but rather a way to measure more-or-less imperfectly the thing we want to measure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 problems in determining whether a sentence was verifiable

A

1) How to verify statements about specific individuals and their observable properties
2) the problem of verifying generalizations

problem 1 to be solved by direct observation
problem 2 to be solved by a putative logical process called induction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Induction vs Deduction

A
  • induction is contrasted with deduction. induction is the process of inferring universal rules given only particular observations. the conclusion cannot be guaranteed to be true, hence the inference is not deductive
  • deduction is the process of drawing inferences such that if the premises are true, the conclusion is guaranteed to be true
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inductivists (incl. Logical Positivists)

A

believe that science proceeds by induction. Science is objective, because it is based on actual observations rather than just speculation and it goes from those particular observations logically - inductively - to general rules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Popper denied all aspects of Logical Positivism

A

he argued that metaphysics could be not only meaningful but also important
* positivists wished to view science as a method of moving towards certain knowledge: knowledge based on a firm foundation of observation and induction
* the core value of Popper’s philosophy was Fallibilism: we may be wrong in anything we believe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

David Hume (1711-1776)

A

argued that we are never justified in reasoning from repeated instances of which we have experiences, to other instances of which we’ve had no experience yet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Critical Tradition (Thanes 636-546 BC)

A

suppressed by Christianityh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Popper thought how people invent their theories is not relevant to the logic of science

A

the distinction between the process of conceiving an idea (Psychology of Knowledge) and the process of examining it logically (Logic of Knowledge) is more commonly known as the distinction between the Context of DIscovery and the Context of Justification (Reichenbach 1891-1953. Reichenbach founded the Berlin Circle)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Falsifiability

A

falsifiability is Poppers Demarcation Criterion between science and metaphysics.
* Popper sees science as the process of proposing falsifiable theories and then rigorously attempting to falsify them. It is only when theories are falsified, that we get feedback from nature and a chance to improve our knowledge
(however if theories survive falsification they are not proved or established)

“corroborated” = confirm or give support to a statement/theory/finding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Popper pointed out that a theoretical system can always escape falsification by doubting the observations, or changing a definition

A

according to Popper, observation statements are finally accepted only by decision or agreement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 criticisms of Poppers approach

A

1) no theory is falsifiable at all
2) all theories are falsified anyway

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Duhem-Quine Problem

A

Given falsification, how do we know which component of the system to reject?
widely recognized problem of scientific inference

18
Q

Consilience (Whewell 1840)

A

converging evidence with different background assumptions is very important in science

19
Q

Verisimilitude (truthlikeness)

A

2 false theories and you still prefer one to the other, if we think in terms of how closely each approximates the truth

20
Q

Vitalisme en het hermeticisme

A

het idee dat de kosmos leeft en dat natuurlijke processen gedreven worden door levende krachten
- voor vitalisten was het idee van een “levenskracht” of een “levensvonk” dat objecten levend maakte, levensecht (verschil tussen leven en niet-leven is levensvonk)

21
Q

Wiener Kreis

A
  • stelden paal en perk aan vage, metafysische, betekenisloze verklaringen en bewegingen
  • groep filosofen wiens denkbeelden ten grondslag liggen aan het Logisch Positivisme
  • Logisch Positivisten stelden dat wetenschap zo objectief als mogelijk diende te zijn en dat de wetenschapper enkel empirisch verifieerbare uitlatingen mocht doen
  • Popper verzette zich tegen de kern van het logisch Positivisme (dat wetenschap draait om het zoeken naar bevestiging). De benadering van wetenschap die door hem ontstond is Kritisch Rationalisme
22
Q

Logisch Positivisme = Logisch Empirisme

A
  • objectieve wetenschap
  • scheiding tussen betekenisvolle en betekenisloze uitspraken was van belang en dus zocht men naar een criterium die dit onderscheid kon maken.
  • 2 soorten betekenisvolle uitspraken: definities en empirische uitspraken (in de filosofie werden dit ook wel analytische en synthetische uitspraken genoemd)
23
Q

Definities zijn betekenisvol, maar leiden niet tot nieuwe kennis

A

empirische uitspraken zijn niet per definitie waar, maar zijn wel te verifiëren met onze zintuigen

  • Logisch Positivisten vinden alleen empirische uitspraken waardevol voor de wetenschap
  • Operationele Definities komen uit het Logisch Positivistisch ideaal voort. Het biedt een manier om op het eerste gezicht niet-verifieerbare uitspraken, alsnog verifieerbaar te makenf
24
Q

Verification Criterion

A

if one can specify the steps that would verify whether the statement was true

25
Q

Operationele Definitie

A

een vertaling van de betekenis van een theoretisch concept in termen van de gebruikte procedures om het concept te meten
vb:
angst - de mate van zweterigheid van de handpalmen, de mate van verhoogde hartslag

intelligentie - de score op de WAIS-IV, hoogst behaalde opleidingsniveau

26
Q

Kritiek op het idee dat een theoretisch concept zomaar kan worden vertaald naar een specifieke operationele definitie

A

Dienes: bepaalde concepten (zoals intelligentie) laten zich niet afbakenen door hoe het gemeten wordt

27
Q

Kritiek op het Verificatie Criterium

A

gaat met name over het gebruik van inductie bij het toepassen van het verificatie criterium
( Popper vond de inductieve methode een niet te rechtvaardigen methode van wetenschap. Dit leunde sterk op het werk van hHume, die het probleem van de inductieve methode krachtig uiteenzette

28
Q

Inductie

A

manier van redeneren waarbij vanuit het specifieke naar algemene uitspraken geredeneerd wordt.
Dienes: the process of inferring universal rules, given only particular observations

  • een redenering bestaat uit premissen (redenen) en een conclusie
    Redenering = premissen (p) + conclusie (c)
29
Q

Deductie

A

vanuit een algemene regel naar een specifieke conclusie toewerken
(klassieke redenering - syllogisme- is afkomstig van Aristoteles)

-kenmerk van een deductieve redenering is dat - indien de premissen waar zijn, de conclusie ook noodzakelijk waar is
! bij deductie volgt de conclusie dwingend uit de waarheid van de premissen !

30
Q

Inductieprobleem

A

bij inductieve redenering volgt een conclusie niet dwingend uit de premissen.

  • wat inductie van deductie onderscheidt is niet dat de getrokken conclusies persé onjuist zijn, maar dat een conlcusie enkel “mogelijk” , “wellicht”, of “met een bepaalde waarschijnlijkheid” juist is

-nadeel van inductie is dat vanuit logisch perspectief inductieve redeneringen niet valide zijn. de gebruikte specifieke observaties bieden namelijk geen garantie voor de waarheid van de algemene regel die hieruit afgeleid wordt. Vaak is het echter wel mogelijk om onderscheid te maken tussen zwakke en sterke inductieve redeneringen, door er bepaalde kansen aan toe te kennen

31
Q

Popper haakte aan op de vraag (los van het belang van inductie in het dagelijks leven) in welke mate de wetenschap op inductie moet beroepen

A

Het verificatie criterium van de Logisch Positivisten leunt op inductieve beweringen: de “waarheid” van beweringen worden beoordeeld aan de hand van specifieke observaties
(bijvoorbeeld: IQ is een belangrijke voorspeller van academisch success. Dit lijkt empirisch goed verifieerbaar, maar is de bewering bewezen als we zien dat een succesvolle professor een hoog IQ heeft?)

32
Q

Anekdotisch Bewijs

A

een enkele anekdote waarmee een theorie bevestigd lijkt

33
Q

Patroon

A

wanneer er meerdere gevallen zijn (= reden voor meer onderzoek)

34
Q

The Problem of Induction

A

Induction Assumes
The future will behave like the past
we have no good reason
for thinking that’s true

“alles in de wereld blijft precies zo werken, zoals het altijd heeft gewerkt”
* we redeneren in een cirkel. we gebruiken een inductieve redenering om inductie te rechtvaardigen. Hume concludeerde daarom dat inductie geen logisch te rechtvaardigen manier van redeneren is.

(Argument gaat enkel in op de logica van inductie, die volgens hem problematisch was)

  • los van het praktische, alledaagse nut van inductie pleitte Popper dat de wetenschap niet moest leunen op inductie (nav Hume)
35
Q

Hume

A
  • verleden is geen garantie voor de toekomst.
  • inductieve conclusies zijn dus nooit met zekerheid
36
Q

Verificatie Criterium vs Falsificatie Criterium

A

Popper schrapte het verificatie criterium (wat leunt op inductie), ten gunste van het falsificatie criterium (wat volgens Popper een deductieve redenering volgt)

37
Q

Het kenmerk van echte wetenschap volgens Popper

A

dat de wetenschapper niet zozeer bezig is om haar eigen theorieën alleen maar te bevestigen (verificatie/confirmatie, zoals de Logisch Positivisten claimen) maar juíst om deze te proberen te ontkrachten.
Dit principe noemt Popper Falsificatie en ziet dit principe als een geschikt demarcatie criterium dat echt wetenschap onderscheidt van pseudo wetenschap

  • bij falsificatie wordt beoogd om tot deductieve (en dus zekere) kennis te komen

Popper: methode van de wetenschap is om te leren door haar fouten. empirisch bewijs om te weerleggen
Logisch Positivisten: empirisch bewijs om te bevestigen

38
Q

Haalbaarheid van Falsificatie

A

een belangrijk vraagstuk is of observaties wel “objectief” genoeg zijn om een bewering (hypothese/theorie) te falsifiëren.
* harde feiten/brute facts (observaties die moeilijk in twijfel te trekken zijn en theorie neutraal
* in veel onderzoekscontexten, zeker psychologie, moet de onderzoeker zich baseren op zachte feiten (soft facts) en mogelijk theorie geladen (theory impregnated) observaties

39
Q

Duhem-Quine

A
  • zij stelden dat het nooit mogelijk is om een bewering of theorie in isolatie te testen, maar dat er altijd meerdere beweringen tegelijk getest worden
  • de kern van het Duhem-Quine probleem is dat het in de praktijk vaak moeilijk is vast te stellen of het uitblijven van een correlatie betekent dat de theorie onjuist is, of dat 1 (of meer) van de ondersteunende theorieën niet klopt. (je moet dus enige zekerheid hebben dat de hulptheorieën “ waar” of in ieder geval gerechtvaardigd zijn)
  • Popper betoogde dat het onmogelijk is om aan te tonen dat een theorie WAAR is, ivm het inductie probleem. Duhem & Quine wijzen juist op de moeilijkheid om een theorie te falsifiëren, omdat het vaak niet duidelijk is of een tegenstrijdige bevinding erop wijst dat de theorie zélf onwaar is, of dat 1 of meerdere hulptheorieën niet kloppen
40
Q

Verisimilitude

A

gelijkenis of nabijheid van de waarheid
Popper wilde met verisimilitude duidelijk maken dat -hoewel een theorie nooit alles perfect zal verklaren- de ene theorie “minder onwaar” (of “meer waar”) kan zijn dan een andere theorie

41
Q

Criteria die Popper hanteerde om de verisimilitude van 2 theorieën te vergelijken (T1 en T2)

A

de voorkeur moet gaan naar de theorie die
1) meer specifieke beweringen/voorspellingen doet dan de alternatieve theorie
2) meer observaties kan verklaren dan de alternatieve theorie
3) meer testen heeft doorstaan (overleefd) dan de alternatieve theorie

42
Q

Welke kwaliteit moet wetenschappelijk onderzoek hebben om ervoor te zorgen dat, met de tijd, theorieën steeds meer verisimilitude gaan bezitten

A

we kunnen er vanuit gaan dat voortschrijdend onderzoek de verisimilitude van wetenschappelijke theorieën zal verhogen.
Voorwaarde hiervoor is dat het wetenschappelijk onderzoek zó is opgezet, dat het een strenge en grondige toetsing oplevert van de theorie, zodat onjuistheden binnen de desbetreffende theorie ook daadwerkelijk blootgelegd kunnen worden door de wetenschapper.