Strafrecht W2 + arresten Flashcards
Causaliteit
In de praktijk is in de meeste gevallen een causaal verband tussen het delict en het gevolg zo duidelijk aanwezig dat ieder nader onderzoek daarnaar dan ook overbodig schijnt. Denk hierbij aan delicten als iemand van het leven beroven, brand stichten of een overstroming veroorzaken.
Toch kunnen sommige gevallen aardig gecompliceerd worden. Wanneer iemand met opzet een pistool laat afgaan op een ander en het slachtoffer in het hart getroffen dood neervalt, zal niemand eraan twijfelen dat de dader schuldig is aan doodslag. Wat nu als de dader precies dezelfde gedragingen verricht, maar het slachtoffer niet in het hart geraakt wordt; het slachtoffer wordt wel verwond, maar niet dodelijk verwond. Bij zijn operatie wordt de kogel ondeskundig verwijderd en het slachtoffer overlijdt alsnog. Heeft de dader het slachtoffer in dit geval ook van het leven beroofd? Dit soort causaliteitsvragen spelen een rol bij verschillende delicten (2.1) en strafrechtelijke leerstukken (2.2).
Verschillende soorten delicten:
Causaliteitsvragen spelen een rol bij verschillende soorten delicten:
1 Materiële delicten
Met name bij materiële delicten – dat wil zeggen naar het gevolg omschreven delicten – kan het aantonen van de causaliteit problematisch zijn. Bij deze delicten wordt telkens verondersteld dat een bepaalde gedraging en een bepaald gevolg een causaal verband met elkaar onderhouden. Het kan echter ook gaan om een nalaten waardoor een bepaald gevolg in het leven wordt geroepen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een moeder die haar kind laat verhongeren. Dit wordt een oneigenlijk commissiedelict genoemd (zie week 1).
2 Formele delicten
Bij formele delicten wordt de actieve handeling in de delictsomschrijving strafbaar gesteld. Er wordt in beginsel niet gekeken naar het eventuele gevolg van de handeling. Het onderscheid tussen formele en materiële delicten is echter niet altijd even scherp te maken. In sommige gevallen kan het zo zijn dat een delict die dogmatisch gezien als formeel omschreven wordt aangemerkt, zich toch in termen van causaliteit kan uitdrukken. Ik zal dit aan de hand van een veel gebruikt voorbeeld toelichten:
Een man ging op de veemarkt naast een koe staan en verkocht deze koe aan een derde, die de koe had weggenomen. De daadwerkelijke veehouder was afwezig gedurende deze handeling.
Dit gedrag werd gekwalificeerd als wegnemen in de zin van art. 310 Sr (diefstal). In een dergelijk geval is het ‘veroorzaken dat iets uit de sfeer van een ander raakt’ gelijk te stellen aan ‘wegnemen’ bij diefstal. Hier zie je al dat causaliteit ook bij formele delicten (in uitzonderlijke gevallen) een rol kan spelen.
- Door het gevolg gekwalificeerde delicten
Dit zijn delicten waaraan strafverzwarende gevolgen zijn verbonden. Denk aan mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolg hebbende (art. 300 lid 2 Sr) en mishandeling de dood ten gevolg hebbende (art. 300 lid 3 Sr). Hier spelen causaliteitsvragen duidelijk een grote rol, aangezien de opzet van de dader vaak niet gericht was op het strafverzwarende gevolg. De vraag moet dan gesteld worden of sprake is van enkel mishandeling of van mishandeling de dood ten gevolg hebbende. - Delictsomschrijvingen waarin de causaliteitsvraag besloten ligt
Wanneer bijvoorbeeld de woorden ‘bewegen tot’ of ‘bewerkstelligen’ in de delictsomschrijving staan, weet je dat de vraag naar causaliteit bij deze gedraging een rol speelt.
Causaliteit
In de praktijk is in de meeste gevallen een causaal verband tussen het delict en het gevolg zo duidelijk aanwezig dat ieder nader onderzoek daarnaar dan ook overbodig schijnt. Denk hierbij aan delicten als iemand van het leven beroven, brand stichten of een overstroming veroorzaken.
Toch kunnen sommige gevallen aardig gecompliceerd worden. Wanneer iemand met opzet een pistool laat afgaan op een ander en het slachtoffer in het hart getroffen dood neervalt, zal niemand eraan twijfelen dat de dader schuldig is aan doodslag. Wat nu als de dader precies dezelfde gedragingen verricht, maar het slachtoffer niet in het hart geraakt wordt; het slachtoffer wordt wel verwond, maar niet dodelijk verwond. Bij zijn operatie wordt de kogel ondeskundig verwijderd en het slachtoffer overlijdt alsnog. Heeft de dader het slachtoffer in dit geval ook van het leven beroofd? Dit soort causaliteitsvragen spelen een rol bij verschillende delicten (2.1) en strafrechtelijke leerstukken (2.2).
Verschillende soorten delicten:
Causaliteitsvragen spelen een rol bij verschillende soorten delicten:
1 Materiële delicten
Met name bij materiële delicten – dat wil zeggen naar het gevolg omschreven delicten – kan het aantonen van de causaliteit problematisch zijn. Bij deze delicten wordt telkens verondersteld dat een bepaalde gedraging en een bepaald gevolg een causaal verband met elkaar onderhouden. Het kan echter ook gaan om een nalaten waardoor een bepaald gevolg in het leven wordt geroepen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een moeder die haar kind laat verhongeren. Dit wordt een oneigenlijk commissiedelict genoemd (zie week 1).
2 Formele delicten
Bij formele delicten wordt de actieve handeling in de delictsomschrijving strafbaar gesteld. Er wordt in beginsel niet gekeken naar het eventuele gevolg van de handeling. Het onderscheid tussen formele en materiële delicten is echter niet altijd even scherp te maken. In sommige gevallen kan het zo zijn dat een delict die dogmatisch gezien als formeel omschreven wordt aangemerkt, zich toch in termen van causaliteit kan uitdrukken. Ik zal dit aan de hand van een veel gebruikt voorbeeld toelichten:
Een man ging op de veemarkt naast een koe staan en verkocht deze koe aan een derde, die de koe had weggenomen. De daadwerkelijke veehouder was afwezig gedurende deze handeling.
Dit gedrag werd gekwalificeerd als wegnemen in de zin van art. 310 Sr (diefstal). In een dergelijk geval is het ‘veroorzaken dat iets uit de sfeer van een ander raakt’ gelijk te stellen aan ‘wegnemen’ bij diefstal. Hier zie je al dat causaliteit ook bij formele delicten (in uitzonderlijke gevallen) een rol kan spelen.
- Door het gevolg gekwalificeerde delicten
Dit zijn delicten waaraan strafverzwarende gevolgen zijn verbonden. Denk aan mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolg hebbende (art. 300 lid 2 Sr) en mishandeling de dood ten gevolg hebbende (art. 300 lid 3 Sr). Hier spelen causaliteitsvragen duidelijk een grote rol, aangezien de opzet van de dader vaak niet gericht was op het strafverzwarende gevolg. De vraag moet dan gesteld worden of sprake is van enkel mishandeling of van mishandeling de dood ten gevolg hebbende. - Delictsomschrijvingen waarin de causaliteitsvraag besloten ligt
Wanneer bijvoorbeeld de woorden ‘bewegen tot’ of ‘bewerkstelligen’ in de delictsomschrijving staan, weet je dat de vraag naar causaliteit bij deze gedraging een rol speelt.
Delictsomschrijvingen waarin de causaliteitsvraag besloten ligt
Wanneer bijvoorbeeld de woorden ‘bewegen tot’ of ‘bewerkstelligen’ in de delictsomschrijving staan, weet je dat de vraag naar causaliteit bij deze gedraging een rol speelt.
Delictsomschrijvingen waarin de causaliteitsvraag besloten ligt
Wanneer bijvoorbeeld de woorden ‘bewegen tot’ of ‘bewerkstelligen’ in de delictsomschrijving staan, weet je dat de vraag naar causaliteit bij deze gedraging een rol speelt.
Strafrechtelijke leerstukken
Verder speelt causaliteit ook een rol bij de volgende strafrechtelijke leerstukken:
- Het voorwaardelijk opzet
Bewezen moet worden of de dader willens en wetens een aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg. - De culpoze gevolgsdelicten
Hierbij omvat het schuldverband tussen de onvoorzichtigheid en het intreden gevolg de causaliteit. - Het daderschap van de corporatie
Hierbij speelt de vraag of de nodige zorg is betracht om te voorkomen dat de verboden handelingen plaatsvonden een rol. - De strafbare poging
Hier is, kort gezegd, sprake van bij een begin van uitvoering van het misdrijf. - De ontoerekenbaarheid of verminderde toerekenbaarheid
Er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de geestelijke stoornis van de dader en het gepleegde strafbare feit - Het noodweerexces
De heftige gemoedsbeweging van de dader (waardoor de dader zich zwaarder heeft verdedigd dan strikt noodzakelijk) moet voortvloeien uit de aanranding door de oorspronkelijke aanvaller.
Strafrechtelijke leerstukken
Verder speelt causaliteit ook een rol bij de volgende strafrechtelijke leerstukken
1 - Het voorwaardelijk opzet
2 - De culpoze gevolgsdelicten
3 - Het daderschap van de corporatie
4 - Strafbare poging
5 - Ontoerekenbaarheid of verminderde toerekenbaarheid
6 - Noodweerexces
- Het voorwaardelijk opzet
Bewezen moet worden of de dader willens en wetens een aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg. - De culpoze gevolgsdelicten
Hierbij omvat het schuldverband tussen de onvoorzichtigheid en het intreden gevolg de causaliteit. - Het daderschap van de corporatie
Hierbij speelt de vraag of de nodige zorg is betracht om de te voorkomen dat de verboden handelingen plaatsvonden een rol. - De strafbare poging
Hier is, kort gezegd, sprake van bij een begin van uitvoering van het misdrijf. - De ontoerekenbaarheid of verminderde toerekenbaarheid
Er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de geestelijke stoornis van de dader en het gepleegde strafbare feit. - Het noodweerexces
De heftige gemoedsbeweging van de dader (waardoor de dader zich zwaarder heeft verdedigd dan strikt noodzakelijk) moet voortvloeien uit de aanranding door de oorspronkelijke aanvaller.
strafrecht = sanctierecht
strafrecht = sanctierecht
Waartoe bestaat (materieel) strafrecht?
- Hoofddoel: voorkomen van eigenrichting.
- Achtergrond: maatschappelijk contract-denken
- Rechtvaardigingstheorieën
Waartoe bestaat (materieel) strafrecht?
- Hoofddoel: voorkomen van eigenrichting.
- Achtergrond: maatschappelijk contract-denken
- Rechtvaardigingstheorieën
Causaliteit en wederrechtelijke centrale begrippen van materieel strafrecht. Wederrechtelijkheid (Huizense Vee arts) is een voorwaarde (vraag 2b). Causaliteit vraag 3.
Causaliteit en wederrechtelijke centrale begrippen van materieel strafrecht. Wederrechtelijkheid (Huizense Vee arts) is een voorwaarde (vraag 2b). Causaliteit vraag 3.
In welke gevallen kan causaliteit moeilijk zijn?
- Nalaten (omissiedelicten)
- Gevolgen treden pas na verloop van tijd in
- Gevolgen treden op andere plaats in
- Samenloop van omstandigheden (keten van gebeurtenissen)
- Is er een andere (samenvallende of mogelijk alternatieve) oorzaak?
In welke gevallen kan causaliteit moeilijk zijn?
- Nalaten (omissiedelicten)
- Gevolgen treden pas na verloop van tijd in
- Gevolgen treden op andere plaats in
- Samenloop van omstandigheden (keten van gebeurtenissen)
- Is er een andere (samenvallende of mogelijk alternatieve) oorzaak?
Causaliteitstheorieën
Inhoud begrip causaliteit:
Causaliteit betreft uiteindelijk de vraag of de verdachte het feit, zoals ten laste gelegd, daadwerkelijk heeft begaan. Deze vraag omvat mede de kwestie of de verdachte, die feitelijk de gedraging heeft verricht, ook kan worden aangemerkt als degene die door zijn gedraging ook het strafbare gevolg heeft veroorzaakt en op grond daarvan als dader kan worden aangemerkt. Let op: net zoals de eerste vraag van art. 350 Sv (bewijsvraag) een vraag is die enkel met ja of nee te beantwoorden is, is dit ook een ja/nee vraag. Iemand is de veroorzaker of hij is dat niet. Je dient dit op een tentamen echter wel te motiveren.
Causaliteitstheorieën
Inhoud begrip causaliteit:
Causaliteit betreft uiteindelijk de vraag of de verdachte het feit, zoals ten laste gelegd, daadwerkelijk heeft begaan. Deze vraag omvat mede de kwestie of de verdachte, die feitelijk de gedraging heeft verricht, ook kan worden aangemerkt als degene die door zijn gedraging ook het strafbare gevolg heeft veroorzaakt en op grond daarvan als dader kan worden aangemerkt. Let op: net zoals de eerste vraag van art. 350 Sv (bewijsvraag) een vraag is die enkel met ja of nee te beantwoorden is, is dit ook een ja/nee-vraag. Iemand is de veroorzaker of hij is dat niet. Je dient dit op een tentamen echter wel te motiveren.
Causaliteitstheorieën
De Hoge Raad heeft lange tijd geen duidelijkheid geschept over de wijze waarop causaliteit moest worden benaderd, waardoor er verschillende uitspraken voorkwamen in vergelijkbare gevallen. Er zijn inmiddels verschillende theorieën ontwikkeld omtrent de wijze waarop de causaliteitsknoop moet worden doorgehakt bij een lange reeks van gebeurtenissen of bij verschillende potentiële oorzaken van het strafbare gevolg.
Onthoud echter dat tegenwoordig gebruik wordt gemaakt van de leer van de redelijke toerekening (met conditio sine qua non als ondergrens)
Causaliteitstheorieën:
1 De leer van de conditio sine qua non (CSQN)
Dit betekent dat elk van deze factoren of voorwaarden van dat geheel op zichzelf als oorzaak kan worden beschouwd van het strafbare gevolg, omdat bij ontbreken daarvan het strafbare gevolg achterwege zou blijven.
Het bezwaar van deze theorie is dat causale factoren oneindig ver in de tijd terug geleid kunnen worden met als gevolg dat deze theorie volkomen aselect en grenzeloos is.
Deze theorie heeft met name nut op het gebied van de opsporing. Met deze benadering kan men vaststellen welke factoren een rol kunnen hebben gespeeld bij het intreden van het strafbare gevolg. De leer van CSQN heeft echter strafrechtelijk nooit het laatste woord. Het vormt eerder de ondergrens van het strafrechtelijke causaliteitsbegrip.
Tip: De conditio sine qua non is bij het vaststellen van de causaliteit nog wel relevant. Deze theorie wordt namelijk gebruikt als de ondergrens van de causaliteit. Dit blijkt uit de Groningse hiv-zaak. Met andere woorden: als je op grond van de conditio sine qua non geen causaliteit kan vaststellen, hoef je de leer van de redelijke toerekening niet eens uit te werken.
2 De causa proxima-theorie
Deze theorie wijst de factor welke zich het dichtst bij de verwerkelijking van het gevolg bevindt als de oorzaak aan, dus de laatste factor in de reeks van factoren die tot het gevolg heeft geleid. Het bezwaar tegen deze theorie is dat de factor welke zich het dichtst bij de verwezenlijking van het gevolg bevindt, niet noodzakelijkerwijs voldoende zwaar of belangrijk is om als de strafrechtelijke relevante oorzaak aangemerkt te kunnen worden.
3 De theorieën van de adequate veroorzaking
Volgens deze leer is sprake van een causaal verband tussen de gedraging en een gevolg indien het ingetreden gevolg voor de betrokkene redelijkerwijze was te voorzien. Op grond daarvan moeten steeds gedragingen als oorzaak worden aangewezen die in zoverre fout zijn dat zij de kans op het intreden van een bepaald gevolg in relevante mate hebben vergroot.
De maatstaf van voorzienbaarheid kan subjectief ofwel objectief worden benaderd:
- subjectieve zin: de dader kon het ingetreden gevolg voorzien in zijn omstandigheden en met zijn individuele achtergronden, overeenkomstig de norm van de gemiddelde mens op het moment van zijn gedraging (hiervoor is in ons schuldstrafrecht nauwelijks plaats).
- Objectieve zin: voorzienbaar is wat als een waarschijnlijk gevolg van de handeling moet worden gezien - het niet gebaseerd op wat de dader op het moment van zijn handelen bekend was of kon zijn, maar op de objectieve feiten van dat moment. Zie hiervoor ook het relevantiecriterium, waarbij (in de ratio van de delictsomschrijving) gevolgen ‘typisch’ aan bepaalde handelingen verbonden kunnen zijn.
4 De leer van de redelijke toerekening
Bij de leer van de redelijke toerekening dient er gekeken te worden of een bepaald ingetreden gevolg aan de verdachte kan worden toegerekend. Dit dient bepaald te worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Zie HR Bloedvergiftiging r.o. 3.4.; HR Groningse hiv-zaak r.o. 2.3; HR Koolmonoxidevergiftiging r.o. 2.5; HR Dwarslaesie r.o. 5.4.2.
Gebruik hierbij de volgende gezichtspunten:
1 Aard van de gedraging (HR Koolmonoxidevergiftiging r.o. 2.3.2.)
- De gedraging moet geschikt zijn om het gevolg in het leven te roepen
- Of de gedraging moet het risico op het ingetreden gevolg aanmerkelijk hebben vergroot
2 Ernst van het letsel: Dit betreft het slachtoffer als persoon.
Wanneer de casus geen informatie geeft over de persoon van het slachtoffer, kan je over het algemeen aannemen dat er geen bijzondere factoren zijn om mee te wegen. Voorbeeld: bij een overval van een oude vrouw zou een ernstiger gevolg kunnen intreden dan bij een jeugdig iemand.
3 Aard en strekking van het delict: kan het ingetreden gevolg als typisch gevolg van het desbetreffende delict beschouwd worden? Je dient te kijken of hetgeen de delictsomschrijving tracht te beschermen overeenkomt met het letsel dat is opgelopen.
4 Opzet (subjectieve zijde van het delict):
Is er sprake van opzettelijk gedrag? Is er sprake van een gewilde spierbeweging?
5 Complexiteit van de causale keten en het tijdsverloop (alleen indien relevant)
- Zijn er tussenkomende factoren?
Zie HR Bloedvergiftiging r.o. 3.4 en punt 5 en 9 van conclusie van A-G.
Indien de gedraging naar haar aard geschikt was het ingetreden gevolg teweeg te brengen, doorbreken tussenkomende factoren de causale keten in beginsel niet (punt 5). Er ligt natuurlijk ergens wel een grens (punt 8 en 9):
- Het causale verband raakt doorbroken als er een reële mogelijkheid bestaat dat het gevolg ook zou zijn ingetreden indien de als strafbaar aan te merken gedraging was uitgebleven.
- Vastgesteld moet worden dat een min of meer aanmerkelijk risico van intreden van het gevolg was gelegen in een andere omstandigheden dan een gedraging die naar haar aard geschikt is dat gevolg teweeg te brengen.
Zie ook HR Dwarslaesie, punt 3 in de noot
Hoe meer tijd er tussen de gedraging van de verdachte en het ingetreden gevolg zit, hoe groter de kans dat er tussenkomende factoren ontstaan in de causale keten en het gevolg niet meer redelijk valt toe te reken aan de gedraging van de verdachte.
Bij medische situaties dien je drie verschillende situaties te onderscheiden:
1 Letsel is veroorzaakt dat op zichzelf niet letaal (de dood veroorzakend) is, maar wel medisch ingrijpen noodzakelijk maakt. De dood vloeit voort uit het misgaan van dat medische ingrijpen.
In dit geval zal de dood buiten de reikwijdte van de handeling van de verdachte liggen en is het ook niet meer redelijk toe te rekenen aan de verdachte.
2 Bij het letsel ontstaan complicaties die tot de dood leiden.
In dit geval is redelijke toerekening mogelijk
3 Letsel is toegebracht dat op zichzelf tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, maar dit gevolg had voorkomen kunnen worden indien er medisch juist was ingegrepen.
In dit geval is redelijke toerekening mogelijk.
- Of bestaat er onduidelijkheid over wat ‘de’ oorzaak is? (onduidelijkheid over aanwezigheid van conditio sine qua non-verband)
Volg in dit geval het stappenplan van de Groningse hiv-zaak:
1 Kan de gedraging van verdachte een onmisbare schakel zijn geweest?
zo ja:
2 Is ook aannemelijk dat het gevolg met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van verdachte is veroorzaakt? - Hulpvraag: is de aard van de gedraging geschikt om een gevolg te realiseren en wettigt zij het vermoeden dat zij heeft geleid tot het gevolg? Hierbij kan ook worden betrokken in hoeverre het aannemelijk is geworden dat de niet aan de gedraging van verdachte gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleden.
Causaliteitstheorieën
De Hoge Raad heeft lange tijd geen duidelijkheid geschept over de wijze waarop causaliteit moest worden benaderd, waardoor er verschillende uitspraken voorkwamen in vergelijkbare gevallen. Er zijn inmiddels verschillende theorieën ontwikkeld omtrent de wijze waarop de causaliteitsknoop moet worden doorgehakt bij een lange reeks van gebeurtenissen of bij verschillende potentiële oorzaken van het strafbare gevolg.
Onthoud echter dat tegenwoordig gebruik wordt gemaakt van de leer van de redelijke toerekening (met conditio sine qua non als ondergrens)
Causaliteitstheorieën:
1 De leer van de conditio sine qua non (CSQN)
2 De causa proxima-theorie
3 De theorieën van de adequate veroorzaking
4 De leer van de redelijke toerekening
Onthoud echter dat tegenwoordig gebruik wordt gemaakt van de leer van de redelijke toerekening (met conditio sine qua non als ondergrens)
Onthoud echter dat tegenwoordig gebruik wordt gemaakt van de leer van de redelijke toerekening (met conditio sine qua non als ondergrens)
Conditio sine qua non > onmisbare voorwaarde is geweest voor het intreden van gevolg (test) je vraag je af kun je de gedraging van de verdachte wegdenken zonder dat het gevolg wegvalt. Valt gevolg ook weg dan is het kennelijk zo dat de gedraging onmisbaar was voor dat gevolg.
zit een probleem aan: feit dat die theorie te weinig onbescheiden vermogen heeft.
Conditio sine qua non > onmisbare voorwaarde is geweest voor het intreden van gevolg (test) je vraag je af kun je de gedraging van de verdachte wegdenken zonder dat het gevolg wegvalt. Valt gevolg ook weg dan is het kennelijk zo dat de gedraging onmisbaar was voor dat gevolg.
zit een probleem aan: feit dat die theorie te weinig onbescheiden vermogen heeft.
Wederrechtelijkheid als element en bestanddeel
Naast de causaliteit, behoort de wederrechtelijkheid ook tot de objectieve zijde van het delict. Hieronder zal worden besproken op welke wijzen wederrechtelijkheid kan voorkomen, wat wederrechtelijkheid eigenlijk inhoudt en wat voor einduitspraken gelden bij het ontbreken van wederrechtelijkheid.
Wederrechtelijkheid als element
Een strafbaar feit is een gedraging van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die een wettelijke delictsomschrijving vervult, wederrechtelijk is en aan schuld te wijten is ofwel verwijtbaar is.
Zoals naar voren komt in deze definitie, is wederrechtelijkheid een vereiste van een strafbaar feit. Wederrechtelijkheid kan zowel als bestanddeel als element voorkomen.
De HR heeft in HR Huizense Veearts de wederrechtelijkheid als element geïntroduceerd. Dit houdt in dat ook indien de wederrechtelijkheid niet in de delictsomschrijving is opgenomen, het nog steeds als een ongeschreven voorwaarde geldt (dit noemen we dus een ‘element’)
Wederrechtelijkheid als bestanddeel
In uitzonderingsgevallen is de wederrechtelijkheid als bestanddeel in de delictsomschrijving opgenomen - dit om de wederrechtelijkheid als vereiste buiten twijfel te stellen. Vaak wordt in de delictsomschrijving in zulke gevallen gebruik gemaakt van het woord ‘wederrechtelijk’, maar ook andere bewoordingen komen voor, zoals: ‘zonder toestemming’, ‘zonder daartoe gerechtigd te zijn’, ‘zonder verlof van bevoegd gezag’, ‘zonder vergunning’ , ‘ontuchtige’, ‘binnendringen’, ‘opruit’, et cetera.
Tip: Let op dat in het woord mishandeling de wederrechtelijk in ‘mis’ zit ingeblikt.
‘handeling’ suggereert opzet.
Het uitgangspunt blijft echter dat iedere delictsomschrijving een omschrijving is van een wederrechtelijke gedraging. Daarom levert het vervullen van de delictsomschrijving in ieder geval het vermoeden van wederrechtelijkheid op.
Gevolg einduitspraak
Het verschil tussen wederrechtelijkheid als element of als bestanddeel is relevant voor het bepalen van de einduitspraak. Indien het een bestanddeel is, bevind je je namelijk in vraag 1 van het beslissingsschema van art. 350 lid 1 Sv. Als dan de wederrechtelijkheid komt te vervallen (omdat een rechtvaardigingsgrond aanwezig is), volgt er vrijspraak. Indien de wederrechtelijkheid een element is, bevind je je in vraag 2b van het beslissingsschema. Als dan de wederrechtelijkheid komt te vervallen (omdat een rechtvaardigingsgrond aanwezig is), volgt juist ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR).
Wederrechtelijkheid als element en bestanddeel
Naast de causaliteit, behoort de wederrechtelijkheid ook tot de objectieve zijde van het delict. Hieronder zal worden besproken op welke wijzen wederrechtelijkheid kan voorkomen, wat wederrechtelijkheid eigenlijk inhoudt en wat voor einduitspraken gelden bij het ontbreken van wederrechtelijkheid.
Wederrechtelijkheid als element
Een strafbaar feit is een gedraging van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die een wettelijke delictsomschrijving vervult, wederrechtelijk is en aan schuld te wijten is ofwel verwijtbaar is.
Zoals naar voren komt in deze definitie, is wederrechtelijkheid een vereiste van een strafbaar feit. Wederrechtelijkheid kan zowel als bestanddeel als element voorkomen.
De HR heeft in HR Huizense Veearts de wederrechtelijkheid als element geïntroduceerd. Dit houdt in dat ook indien de wederrechtelijkheid niet in de delictsomschrijving is opgenomen, het nog steeds als een ongeschreven voorwaarde geldt (dit noemen we dus een ‘element’)
Wederrechtelijkheid als bestanddeel
In uitzonderingsgevallen is de wederrechtelijkheid als bestanddeel in de delictsomschrijving opgenomen - dit om de wederrechtelijkheid als vereiste buiten twijfel te stellen. Vaak wordt in de delictsomschrijving in zulke gevallen gebruik gemaakt van het woord ‘wederrechtelijk’, maar ook andere bewoordingen komen voor, zoals: ‘zonder toestemming’, ‘zonder daartoe gerechtigd te zijn’, ‘zonder verlof van bevoegd gezag’, ‘zonder vergunning’ , ‘ontuchtige’, ‘binnendringen’, ‘opruit’, et cetera.
Tip: Let op dat in het woord mishandeling de wederrechtelijk in ‘mis’ zit ingeblikt.
‘handeling’ suggereert opzet.
Het uitgangspunt blijft echter dat iedere delictsomschrijving een omschrijving is van een wederrechtelijke gedraging. Daarom levert het vervullen van de delictsomschrijving in ieder geval het vermoeden van wederrechtelijkheid op.
Gevolg einduitspraak
Het verschil tussen wederrechtelijkheid als element of als bestanddeel is relevant voor het bepalen van de einduitspraak. Indien het een bestanddeel is, bevind je je namelijk in vraag 1 van het beslissingsschema van art. 350 lid 1 Sv. Als dan de wederrechtelijkheid komt te vervallen (omdat een rechtvaardigingsgrond aanwezig is), volgt er vrijspraak. Indien de wederrechtelijkheid een element is, bevind je je in vraag 2b van het beslissingsschema. Als dan de wederrechtelijkheid komt te vervallen (omdat een rechtvaardigingsgrond aanwezig is), volgt juist ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR).
Wederrechtelijkheid als bestanddeel
In uitzonderingsgevallen is de wederrechtelijkheid als bestanddeel in de delictsomschrijving opgenomen - dit om de wederrechtelijkheid als vereiste buiten twijfel te stellen.
Verschijnselen in delictsomschrijvingen:
- wederrechtelijk
- zonder toestemming
- zonder daartoe gerechtigd te zijn
- zonder toestemming van bevoegd gezag
- zonder vergunning
- ontuchtige
- binnendringen
- opruit
Tip: Let op dat in het woord mishandeling de wederrechtelijk in ‘mis’ zit ingeblikt.
‘handeling’ suggereert opzet.
Het uitgangspunt blijft echter dat iedere delictsomschrijving een omschrijving is van een wederrechtelijke gedraging. Daarom levert het vervullen van de delictsomschrijving in ieder geval het vermoeden van wederrechtelijkheid op.
Wederrechtelijkheid als bestanddeel
In uitzonderingsgevallen is de wederrechtelijkheid als bestanddeel in de delictsomschrijving opgenomen - dit om de wederrechtelijkheid als vereiste buiten twijfel te stellen. Vaak wordt in de delictsomschrijving in zulke gevallen gebruik gemaakt van het woord ‘wederrechtelijk’, maar ook andere bewoordingen komen voor, zoals: ‘zonder toestemming’, ‘zonder daartoe gerechtigd te zijn’, ‘zonder verlof van bevoegd gezag’, ‘zonder vergunning’ , ‘ontuchtige’, ‘binnendringen’, ‘opruit’, et cetera.
Tip: Let op dat in het woord mishandeling de wederrechtelijk in ‘mis’ zit ingeblikt.
‘handeling’ suggereert opzet.
Het uitgangspunt blijft echter dat iedere delictsomschrijving een omschrijving is van een wederrechtelijke gedraging. Daarom levert het vervullen van de delictsomschrijving in ieder geval het vermoeden van wederrechtelijkheid op.
Opvattingen over wederrechtelijkheid
Inhoud opvattingen over wederrechtelijkheid
Ruime opvatting van de Hoge Raad en de facetwederrechtelijkheid
Ruime opvatting van de Hoge Raad
Volgens de opvatting van de Hoge Raad houdt wederrechtelijk het volgende in: ‘handelen in strijd met het objectieve recht, inclusief ongeschreven normen (betamelijkheid/fatsoensnormen)’.
Facetwederrechtelijkheid (opvatting van o.a. Van Veen)
Facetwederrechtelijkheid houdt in handelen in strijd met de specifieke betekenis die afhankelijk is van de strekking van de delictsomschrijving. In dit geval wordt juist een beperkte, enge betekenis toegekend aan het begrip wederrechtelijkheid.
Het vertegenwoordigt slechts een bepaald ‘facet’ van het ruime scala wederrechtelijkheid. Bij bijvoorbeeld art.350 lid 1 Sr, zou volgens de leer van facetwederrechtelijkheid, de wederrechtelijkheid als bestanddeel slechts ‘zonder toestemming’ inhouden. De rest van het scala wederrechtelijkheid geldt in dat geval als element. Dus let op: bij facetwederrechtelijkheid is het onderscheid tussen bestanddeel en element van belang!
Indien de dader van een delict waarin de wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen en ter zake waarvan de leer van facetwederrechtelijkheid wordt toegepast, de facetwederrechtelijkheid heeft vervuld en daarmee aan de delictsomschrijving heeft voldaan, dan wordt hij in geval hij een geldige beroep op een rechtvaardigingsgrond heeft, ontslagen van alle rechtsvervolgingen (OVAR). Dit sluit niet aan bij de heersende leer van de HR.
Einduitspraken bij wederrechtelijkheid als bestanddeel
Einduitspraken bij de ruime opvatting van de Hoge Raad:
- Wederrechtelijkheid niet bewezen > vrijspraak
- Als rechtvaardigingsgrond toepassing, dan wederrechtelijkheid niet bewezen > vrijspraak.
Einduitspraken bij facetwederrechtelijkheid:
- Facetwederrechtelijkheid niet bewezen > vrijspraak
- Facetwederrechtelijkheid wel bewezen, maar toepasselijke rechtvaardigingsgrond > OVAR
Handig voorbeeld
Iemand probeert een kind uit een in brand staand pand te redden. Daartoe vernielt hij zonder toestemming van de rechthebbende de voordeur.
Art. 350 lid 1 Sr stelt vernieling strafbaar, waarbij wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen.
Indien je de facetwederrechtelijkheid toepast:
Facetwederrechtelijkheid is wel bewezen. Gezien de strekking van art. 350 Sr, wordt met de wederrechtelijk bedoeld: zonder toestemming. In casu is de voordeur zonder toestemming vernield.
Er is echter wel een rechtvaardigingsgrond van toepassing, namelijk noodtoestand. Dit neemt de wederrechtelijkheid weg. Hierbij moet je goed opletten dat het niet de wederrechtelijkheid in de zin van art. 350 Sr wegneemt, maar de wederrechtelijkheid als element. Dit ziet op vraag 2b van het beslissingsschema en zal dus bij een toepasselijke rechtvaardigingsgrond leiden tot OVAR.
Opvattingen over wederrechtelijkheid
Inhoud opvattingen over wederrechtelijkheid
Ruime opvatting van de Hoge Raad en de facetwederrechtelijkheid
Ruime opvatting van de Hoge Raad
Volgens de opvatting van de Hoge Raad houdt wederrechtelijk het volgende in: ‘handelen in strijd met het objectieve recht, inclusief ongeschreven normen (betamelijkheid/fatsoensnormen)’.
Facetwederrechtelijkheid (opvatting van o.a. Van Veen)
Facetwederrechtelijkheid houdt in handelen in strijd met de specifieke betekenis die afhankelijk is van de strekking van de delictsomschrijving. In dit geval wordt juist een beperkte, enge betekenis toegekend aan het begrip wederrechtelijkheid.
Het vertegenwoordigt slechts een bepaald ‘facet’ van het ruime scala wederrechtelijkheid. Bij bijvoorbeeld art.350 lid 1 Sr, zou volgens de leer van facetwederrechtelijkheid, de wederrechtelijkheid als bestanddeel slechts ‘zonder toestemming’ inhouden. De rest van het scala wederrechtelijkheid geldt in dat geval als element. Dus let op: bij facetwederrechtelijkheid is het onderscheid tussen bestanddeel en element van belang!
Indien de dader van een delict waarin de wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen en ter zake waarvan de leer van facetwederrechtelijkheid wordt toegepast, de facetwederrechtelijkheid heeft vervuld en daarmee aan de delictsomschrijving heeft voldaan, dan wordt hij in geval hij een geldige beroep op een rechtvaardigingsgrond heeft, ontslagen van alle rechtsvervolgingen (OVAR). Dit sluit niet aan bij de heersende leer van de HR.
Einduitspraken bij wederrechtelijkheid als bestanddeel
Einduitspraken bij de ruime opvatting van de Hoge Raad:
- Wederrechtelijkheid niet bewezen > vrijspraak
- Als rechtvaardigingsgrond toepassing, dan wederrechtelijkheid niet bewezen > vrijspraak.
Einduitspraken bij facetwederrechtelijkheid:
- Facetwederrechtelijkheid niet bewezen > vrijspraak
- Facetwederrechtelijkheid wel bewezen, maar toepasselijke rechtvaardigingsgrond > OVAR
Handig voorbeeld
Iemand probeert een kind uit een in brand staand pand te redden. Daartoe vernielt hij zonder toestemming van de rechthebbende de voordeur.
Art. 350 lid 1 Sr stelt vernieling strafbaar, waarbij wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen.
Indien je de facetwederrechtelijkheid toepast:
Facetwederrechtelijkheid is wel bewezen. Gezien de strekking van art. 350 Sr, wordt met de wederrechtelijk bedoeld: zonder toestemming. In casu is de voordeur zonder toestemming vernield.
Er is echter wel een rechtvaardigingsgrond van toepassing, namelijk noodtoestand. Dit neemt de wederrechtelijkheid weg. Hierbij moet je goed opletten dat het niet de wederrechtelijkheid in de zin van art. 350 Sr wegneemt, maar de wederrechtelijkheid als element. Dit ziet op vraag 2b van het beslissingsschema en zal dus bij een toepasselijke rechtvaardigingsgrond leiden tot OVAR.
Facet-wederrechtelijkheid Veen,
Indien een beroep wordt gedaan op het ontbreken van de wederrechtelijkheid, meent die persoon dat het wederrechtelijke in zijn handelen ontbreekt. Daarmee heeft hij geen schuld en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Maar is de uitkomst van een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid altijd OVAR? Dit antwoord is niet eenduidig. Wederrechtelijkheid wordt namelijk in twee verschillende termen gebruikt:
- Als element van een strafbaar feit. Hierbij moet men denken aan de derde vraag van art. 350 Sv, zoals hierboven omschreven. Indien de wederrechtelijkheid ontbreekt dient dit te leiden tot OVAR.
2.Wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving: facet-wederrechtelijkheid. Wederrechtelijkheid heeft per delictsomschrijving een eigen ‘facet’. Indien wederrechtelijkheid is opgenomen in de delictsomschrijving (denk aan het wederrechtelijk toe-eigenen bij art. 310 Sr) en men zich hier succesvol beroept op het ontbreken van de wederrechtelijke toe-eigening, wordt niet voldaan aan alle bestanddelen van het delict en dient in beginsel vrijspraak te volgen.
Dit valt moeilijk te rijmen met de idee van de strafuitsluitingsgronden. Een constructie die Van Veen aandraagt is daarom dat indien delicten worden gepleegd, waarbij wederrechtelijkheid bestanddeel is van de delictsomschrijving, vanuit een noodtoestand (strafuitsluitingsgrond), er alsnog OVAR volgt ondanks het ontbreken van de wederrechtelijkheid. Een ongewenst resultaat is volgens Van Veen dat personen die een delict plegen waarbij wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving is opgenomen worden vrijgesproken en personen die een ander ‘soort’ delict plegen worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Een voorbeeld ter illustratie van de voorgestelde constructie: een diefstal zal nagenoeg altijd wederrechtelijk geschieden, de eigenaar zal geen toestemming verlenen. Indien iemand handelt uit noodtoestand rechtvaardigt dit zijn handelen. Zodoende valt de wederrechtelijkheid weg, maar niet de facet-wederrechtelijkheid. Aldus zal OVAR volgen. Van Veen pleit ervoor om de facet-wederrechtelijkheid niet eenzelfde inhoud te geven als de wederrechtelijkheid als element voor strafbaarheid, waardoor de facet-wederrechtelijkheid nagenoeg altijd kan worden bewezen en de strafbaarheid kan worden weggenomen door een strafuitsluitingsgrond.
Illustratie beslissingsschema van art. 350 Sv (zonder constructie Van Veen):
* Geen bewijs facet-wederrechtelijkheid vrijspraak. Dit gebeurt zelden.
* Wel bewijs facet-wederrechtelijkheid bewezenverklaring.
* Tenzij sprake is van een strafuitsluitingsgrond (noodtoestand) OVAR.
* Tenzij de strafuitsluitingsgrond ook de facet-wederrechtelijkheid omvat vrijspraak (zeldzaam).
Facet-wederrechtelijkheid Veen,
Indien een beroep wordt gedaan op het ontbreken van de wederrechtelijkheid, meent die persoon dat het wederrechtelijke in zijn handelen ontbreekt. Daarmee heeft hij geen schuld en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Maar is de uitkomst van een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid altijd OVAR? Dit antwoord is niet eenduidig. Wederrechtelijkheid wordt namelijk in twee verschillende termen gebruikt:
- Als element van een strafbaar feit. Hierbij moet men denken aan de derde vraag van art. 350 Sv, zoals hierboven omschreven. Indien de wederrechtelijkheid ontbreekt dient dit te leiden tot OVAR.
2.Wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving: facet-wederrechtelijkheid. Wederrechtelijkheid heeft per delictsomschrijving een eigen ‘facet’. Indien wederrechtelijkheid is opgenomen in de delictsomschrijving (denk aan het wederrechtelijk toe-eigenen bij art. 310 Sr) en men zich hier succesvol beroept op het ontbreken van de wederrechtelijke toe-eigening, wordt niet voldaan aan alle bestanddelen van het delict en dient in beginsel vrijspraak te volgen.
Dit valt moeilijk te rijmen met de idee van de strafuitsluitingsgronden. Een constructie die Van Veen aandraagt is daarom dat indien delicten worden gepleegd, waarbij wederrechtelijkheid bestanddeel is van de delictsomschrijving, vanuit een noodtoestand (strafuitsluitingsgrond), er alsnog OVAR volgt ondanks het ontbreken van de wederrechtelijkheid. Een ongewenst resultaat is volgens Van Veen dat personen die een delict plegen waarbij wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving is opgenomen worden vrijgesproken en personen die een ander ‘soort’ delict plegen worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Een voorbeeld ter illustratie van de voorgestelde constructie: een diefstal zal nagenoeg altijd wederrechtelijk geschieden, de eigenaar zal geen toestemming verlenen. Indien iemand handelt uit noodtoestand rechtvaardigt dit zijn handelen. Zodoende valt de wederrechtelijkheid weg, maar niet de facet-wederrechtelijkheid. Aldus zal OVAR volgen. Van Veen pleit ervoor om de facet-wederrechtelijkheid niet eenzelfde inhoud te geven als de wederrechtelijkheid als element voor strafbaarheid, waardoor de facet-wederrechtelijkheid nagenoeg altijd kan worden bewezen en de strafbaarheid kan worden weggenomen door een strafuitsluitingsgrond.
Illustratie beslissingsschema van art. 350 Sv (zonder constructie Van Veen):
* Geen bewijs facet-wederrechtelijkheid vrijspraak. Dit gebeurt zelden.
* Wel bewijs facet-wederrechtelijkheid bewezenverklaring.
* Tenzij sprake is van een strafuitsluitingsgrond (noodtoestand) OVAR.
* Tenzij de strafuitsluitingsgrond ook de facet-wederrechtelijkheid omvat vrijspraak (zeldzaam).