Spreekwoorden Flashcards
1
Q
betrekken
A
mee laten doen;erbij halen
2
Q
pleiten voor
A
3
Q
stadgewijs
A
geleidelijk; niet in één keer
4
Q
run
A
grote belangstelling; stormloop
5
Q
opgezadeld
A
6
Q
staan te juichen
A
7
Q
oog krijgen voor
A
8
Q
staat haaks op
A
9
Q
nijpend
A
10
Q
uit een ander haarvatje
A