hoofdstuk 5 klas 2 Flashcards

1
Q

wanneer gebruik je een Hoofdletter?

A

aan het begin van de zin; Het is al laat.
bij eigennamen; Tom, Assen, de Rijn, het vak Engels, het Nassau College, mevrouw Van Vliet-de Jong.
bij feestdagen en historische gebeurtenissen; Pasen, Kerstmis.
aan het begin van een citaat. Hij zei: ‘Dat geeft niet hoor.’
Bij bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van aardrijkskundige namen: Portugese wijn, Franse kaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wanneer gebruik je kleine letters?

A

bij samenstellingen met religieuze feesten:paasmaandag, kerstvakantie;
bij religies, stromingen en afleidingen daarvan:christendom, islamieten;
bij windstreken:het oosten, zuidwest;
bij namen van seizoenen, maanden en periodes:herfst, november, de ijstijd.

Let op bij persoonsnamen: Als er een voorletter of voornaam bij staat, schrijf je voorvoegsels met kleine letters: Ernst van de Heuvel, mevrouw S. van de Heuvel-den Haan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer gebruik je aanhalingstekens?

A

bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens):
‘Wil jij de vaatwasser even uitruimen?’, vroeg Iris aan haar zus.
‘Ik ga vanavond vroeg naar bed’, kondigde Pieter aan.
‘Als je zaterdagavond bij restaurant De Brug wilt eten,’ zei Anton, ‘zou ik wel eerst reserveren.’
De heer Van Engelen vroeg aan een voorbijganger: ‘Weet u waar het station ligt?’
bij titels:
Olivier raadt mij aan om ‘Wonder’ van R.J.Palacio te lezen.
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
Veel mensen hebben moeite met de spelling van het woord ‘barbecue’.

Je gebruiktgeenaanhalingstekens bij de indirecte rede en bij gedachten:
De heer Van Engelen vroeg aan een voorbijganger of hij wist waar het station is.
Lente vroeg zich af: hoe kom ik onder dit afspraakje uit?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly