sociale perceptie Flashcards
persoonlijke/interne attributies
het toeschrijven van het gedrag van een actor aan interne eigenschappen (bv aanleg, persoonlijkheid, humeur, inspanning)
situationele/externe attributies
het toeschrijven van het gedrag van een actor aan externe factoren (bv taakmoeilijkheid, anderen, toeval)
corresponderende inferentietheorie
van Jones
De neiging tot de gevolgtrekking dat iemands gedrag overeenkomt met zijn/haar dispositie
covariatiemodel
van Kelley
We bekijken de omstandigheden waarin het optreden van bepaald gedrag al dan niet varieert. Als bepaald gedrag alleen onder bepaalde omstandigheden optreedt, zullen we eerder concluderen dat die omstandigheden het gedrag veroorzaken. Bij het principe van covariatie gaan we uit van drie criteria volgens Kelley’s attributietheorie:
- Consensus: de mate waarin anderen op dezelfde wijze reageren
- Consistentie: de mate waarin de persoon zich onder dezelfde omstandigheden vaker zo gedraagt
- Disctinctiviteit: de mate waarin de persoon zich zo gedraagt op andere gebieden of ten opzichte van andere objecten (stimuli of entiteiten).
Interne oorzaken: consensus laag, consistentie hoog, distinctiviteit laag
Externe oorzaken: consensus hoog, consistentie laag, distinctiviteit hoog
fundamentele attributiefout
We hebben de neiging om de invloed van de omstandigheden op gedragingen te onderschatten en dus het gedrag te veel toe te schrijven aan de persoon
het twee-stappen model van attributie
- automatisch toeschrijven van gedrag aan persoonlijkheidskenmerken
- aanpassing van de aanvankelijke beoordeling door toevoeging van situationele factoren
het actor-observator effect
de tendens om eigen gedrag toe te schrijven aan situationele factoren en het gedrag van anderen aan persoonlijke factoren (omdat we ervan uitgaan dat anderen zich steeds op dezelfde wijze gedragen)
beschikbaarheidsheuristiek
de neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen af te leiden uit hoe makkelijk men voorbeelden ervan uit het eigen geheugen kan oproepen (=> leidt vaak tot verkeerde conclusies)
valse consensus effect
De tendens voor overschatting van de consensus over eigen opinies kenmerken en gedragingen. Reden: men vergelijkt zich men soortgenoten en herinnert zich hierdoor voornamelijk eigen gedrag
basisfrequentie valstrik
de vaststelling dat men relatief ongevoelig is voor consensus-informatie onder de vorm van numerieke basisfrequenties. Dit leidt tot overschatting van de frequentie (bv meedoen aan de lotto)
tegenfeitelijk denken
de neiging om zich alternatieve gebeurtenissen voor te stellen die konden optreden, maar zich niet voordeden.
slachtofferderogatie
Kritisch staan tegenover slachtoffers, als gevolg van de opvatting dat de wereld rechtvaardig is (men krijgt in het leven wat men verdient)
informatie-integratie effect
van Anderson
impressievorming is gebasseerd op:
1) de disposities van de waarnemer
2) het gewogen gemiddelde van de kenmerken van de doelpersoon
primacy effect
van Asch
de bevinding dat informatie die het eerst in de reeks voorkomt, meer impact heeft op impressies dan later gepresenteerde informatie
betekenisverandering hypothese
inconsistentie: nieuwe informatie wordt geassimileerd (= verklaring voor primacy effect)