SMC Flashcards

1
Q

belang van oefentherapie

A
  1. nut
    - preventief
    - revalidatie
  2. buikspieren
    - buikspier oefeningen vaak te belastend & slechte controle
    - belastbaarheid langzaam opdrijven door gecontroleerde oefeningen
    - zeer specifiek per patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

algemeen oefentherapie

A
  1. kennis
    - principes vb: belastbaarheid/belasting
    - inzichten
    - progressie
  2. toepassing
    - richtlijnen = KCG & meta-analyses
    - met principes & inzichten modificeren voor patiënten
    - langzame progressie van belastbaarheid
    - doelstelling kan veranderen doorheen therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aspecten van reconditionering

A
  1. sensorimotorische controle
    - proprioceptie = input van alle signalen
    - coördinatie = reactie & output hiervan
    - altijd voldoende SMC nodig voor reconditie training = verantwoord trainen
  2. toegepast op bewegignen
    - SMC = stabilisatie (statisch) & coördinatie (dynamisch)
    - mogelijkheid van adequaat bewegen met verschillende doelen
    - coördinatie = timing + neuromusculaire controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onderdelen van SMC systeem

A

algemeen
- proprioceptie = stap 1-3
- neuromusculaire controle = stap 4-6

  1. mechanismen van sensori stimuli krijgen
  2. convergeren naar neuraal signaal
  3. tranmissie van dit signaal naar CZS
  4. integratie van signaal door centra van CZS
  5. generatie van motorische responsen
  6. spieractivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

proprioceptie

A
  1. onderdelen van proprioceptie
    - gewrichtspositie = positie zin
    - beweging = kinesthesie
    - kracht = gevoel van weerstand of zwaarte
  2. receptoren
    - diepe huidreceptoren
    - gewrichtsreceptoren
    - musculo-tendineuze receptoren
  3. testen van proprioceptie
    - positie-repositie test = actief
    - blinde positie test = passief
    - vergelijking met niet-aangedaan = duidelijk verschil door pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

neuromusculaire controle

A
  1. afgeven van info = bewust & onbewust
    - spinaal niveau
    - hersenstam
    - corticaal
  2. modulatie & regulatie van info
    - cerebellum
    - basale ganglia
  3. uiting
    - uithouding = capaciteit van een spier om een dynamische of statische activiteit over een langere tijd uit te voeren
    - kracht = mogelijkheid om de beweging in goede stabiliteit tegen een hogere belasting te kunnen volhouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onderdelen van stabiliteit

A
  1. functionele stabiliteit
    - passieve structuren
    - musculaire eigenschappen
    - posturale controle
    - sensorimotorische controle
  2. stabilisatie mechanismen
  3. sensorimotorische training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stabiliteit van passieve structuren

A
  1. pathologie
    - hypomobiliteit = verlies normale beweglijkheid in 1 of meer richtingen
    - hypermobiliteit = overdreven beweeglijkheid in 1 of meer richtingen
    –> te grote amplitudo
    - instabiliteit = abnormale beweeglijkheid in mid-range positie
    - laatste 2 gaan soms samen vb: ACL letse
  2. functionele stabiliteit nog in orde
    - door compensatie strategiën
    - voldoende bij submaximale belastingen
    - maximale belastbaarheid zal lager liggen
    - gebruik maken van externe stabilisatie vb: braces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stabiliteit van musculaire eigenschappen

A

niet zwart wit maar spectrum

  1. prime movers = globale spieren
    - functie = beweging
    - ook stabilisatie mogelijk door co-contractie = drukverhoging
    - valsalva door contractie diafragma
    - enkel pathologisch indien overname van diepe spieren = hogere belasting voor zelfde functie
  2. stabilisatoiren = lokale spieren
    - functie = stabiliseren
    - stabiliserende fucntie in elke positie
    - meer proprioceptief = gevoeliger & bijsturen
    - multifidus, erectorspinae & lumbaal longissimus/iliocostalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lokale vs globale spieren van rug

A
  1. longissimus & iliocostalis
    - thoracaal deel = oppervlakkig
    - lumbaal deel = diep
  2. bekkenbodem spieren
    - achterste = oppervlakkig
    - voorste = diep
  3. facia thoracolumbalis
    - verbinding van grote spieren tussen thorax & bekken
    - lordose vormen
    - hier onder diepe spieren = ruit van multifidus
  4. multifidus
    - ruit in intervertebrale ruimte
    - segmentaal geïnnerveerd
    - apparte bundels = opp & diep
    - ideaal voor controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aspecten van posturale controle

A
  1. controle
    - vestibulaire
    - visuele
    - neuromusculaire
  2. eigenschappen
    - mechanische
    - musculaire
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stabilisatie mechanismen

A
  1. form closure
    - stabiliteit = vorm
    - afwijking = aangeboren & weinig mogelijkheid van herstel
    - sacrum als wig in bekken
  2. force closure
    - stabiliteit = compressie & spanning/tensioning rond gewrichtskop
    - afwijkingen = dysfunctie van spieren & mogelijkheid van optrainen
    - zal ook afwijkignen van form closure kunnen herstellen
  3. optimale gewrichtscondities
    - goede vormsluiting
    - matige compressie
    - dynamische spanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stabilisatie training

A
  1. inhoud
    - samenspel gespecialiseerde zenuwuiteindes x CZS
    - bewust zijn = houdings- & bewegingsdetectie
    - groot werkpunt = reëducatie
  2. reëducatie
    - positonering = tactiel, verbaal, visueel & tape
    - postie-repositie
    - variatie van uitvoering
  3. voorwarden voor training
    - pijnvrij
    - voldoende ROM = minimaal maar verkorte spieren kunnen belemmeren
    - spierkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

progressie van neuromusculaire training

A
  1. onbelast -> partieel belast -> belast
  2. statisch -> dynamisch
  3. bipodaal -> unipodala
  4. stabiel -> labiel
  5. visuele controle -> geen
  6. aandachtig -> dubbeltaken = onbewust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

opbouw van oefenprogramma

A
  1. activatie van spieren
    - diepe spieren die geïnhibeerd worden
    - adaptief process als bescherming
    - normaal weg maar indien chronisch = maladaptief
    - diep activeren & opp inactiveren
  2. manier van werken
    - perceptie
    - precisie
    - repetitie
    - integratie
  3. doel van training
    - leren aanpassen van diepe spieren
    - met juiste timing
    - met combinatie van spontane ademhaling
    - zonder compensatie van oppervlakkige spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stabiliteit van bekken

A
  1. stabiliteit
    - schakel tussen OL & BL
    - minimale speling in SI-gewrichten & symphise
    - beweging die effectief plaatsvindt = heup & wervels
    - therapeutisch heup altijd meenemen
  2. bewegingen
    - sturing vanuit bekken = lokaal
    - sturing vanuit rug = globaal
17
Q

algemeen training van spieren

A
  1. welke spieren werken suboptimaal
    - pathologie
    - houdingsbewustzijn & -correctie
  2. training
    - facilitatie is middel maar geen doel
    - progressie naar bewust integreren = werken in 2 of 3 tijden
    - 2 tijden = diep opspannen -> beweging
    - 3 tijden = eerst correcte houding
18
Q

training van lage rug

A
  1. heuphoek
    - indien lordose moeilijk = grotere heup hoek maken
    - progressie naar kleinere heuphoek
    - omgekeerd indien hyperlordose
    - vanuit beide progressie maken naar functionele houdingen
  2. andere facilitaties
    - manueel sturen
    - rollen over zitknobbels
  3. fouten
    - thoracaal bewegen = schouders manueel fixeren
    - benen bewegen = bovenbenen tegen tafel
19
Q

training van MTA

A
  1. uitleg
    - palpatie zelf aanleren
    - licht inademen
    - onderbuik zachtjes optrekken bij inspiratie
    - behoud van contractie & regelmatig ademen
  2. substitutie = opp. spieren gebruiken
    - verandering infrasternale hoek = grote spieren gebruiken
    - borstkast openen/depressie
    - retroversie bekken
    - ophouden adem
20
Q

training van bekkenbodem spieren

A
  1. algemeen
    - hangmat van spieren
    - schaam & staartbeen verbinden = pubococcygeus
    - 2 zitknobbels verbinden aan achterkant = iliococcygeus & ischiococcygeus
  2. palperen
    - urogenitaal = pubococcygeus
    - mediaal van zitbeenknobbels = iliococcygeug & ischococcygeus
    - van ventraal (pubo) naar dorsaal opspannen (ilio & ischio)
  3. facilitaties
    - achter zitknobbels zitten & achterste opspannen
    - ontspannen
    - voorste zitten & voorste opspannen tijdens expiratie
  4. integratie
    - automatisch koppelen aan lage rug & MTA
    - vaak bij training voorste altijd al MTA mee opspannen