skillslab (wondzorg, verloskunde, abdomen, reumato) Flashcards

1
Q

Risico op tetanus / tetanusprone wonde =

A
  • méér dan 1cm diep
  • necrose
  • kneus- of verbrijzelwonden
  • prikwonden door houtsplinters of doornen
  • wonden die met aarde of dierlijke uitwerpselen werden bevuild
  • wonden die niet binnen de 6 uur werden verzorgd
  • dus geen propere snijwonde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Basisvaccinatie tetanus schema

A

1 ste vaccinatie
Leeftijd: 8 weken *

2de vaccinatie
Leeftijd 12 weken *

3de vaccinatie
Leeftijd 16 weken *

4de vaccinatie
Leeftijd: 15 maand *

5de vaccinatie
Leeftijd: 14 jaar *

Herhalingsvaccinatie: om de 10 jaar **

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mortaliteit bij tetanus

A

40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Meeste brandwonden gebeuren…

A

Thuis (70%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eerste graad brandwonde

A
  • Histologie: alleen beschadiging van het epiderm
  • Klinisch: roodheid, zwelling, pijn, geen blaren, vaak pijnlijk
  • Spontane heling: na 3 tot 4 dagen
  • Therapie: lauw stromend water (10’) en topisch corticoïd (~ pijn). Bij een 1ste graads brandwonde is er meer effect met een topisch corticoïd dan met een wondhelende crème.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oppervlakkige tweedegraads brandwonde

A

• Histologie: er is weefseldestructie, doch beperkt, tot boven het niveau van de talgklieren
• Klinisch: roodheid, blaarvorming, exsudatie, veel pijn
• Spontane heling: na 2 tot 3 weken, weinig tot geen litteken
• Therapie: - lauw stromend water (10’)
- open prikken van eventuele blaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diepe tweedegraads brandwonde

A
  • Histologie: er is weefseldestructie tot onder het niveau van de talgklieren
  • Klinisch: roodheid, blaarvorming, weinig exsudatie, weinig pijn (hoe dieper de wonde, hoe minder pijn, de zenuwenuiteinden zijn mee verbrand)
  • Spontane heling: ongeveer 3 weken, litteken
  • Therapie: cf. oppervlakkige tweede graad brandwonde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Derdegraads brandwonde

A
  • Histologie: “full thickness burn”. Volledige necrose van epidermis, cutis en subcutis.
  • Klinisch: de huid vertoont een lederachtig aspect. Er is afwezigheid van pijn, ongevoeligheid (de “pin-pricktest” waarbij men met een naald in de brandwonde prikt, toont aan dat de brandwonde ongevoelig is).
  • Spontane heling: er is wondgenezing na maanden, met litteken.
  • Therapie: acuut: lauw stromend water (10’). Behalve voor kleine wondjes, is chirurgie noodzakelijk. Opname in het ziekenhuis!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Snelle schatting van uitgebreidheid brandwonde

A
  • Regel van 9 van Wallace. (9% per regio)
  • Bijkomend wordt de gesloten gestrekte handpalm van de patiënt aanzien als 1% van de totale lichaamsoppervlakte.
  • Men dient er wel rekening mee te houden dat het hoofd van een klein kind (19%) een aanzienlijk hoger percentage in beslag neemt dan een volwassene (9%).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Steeds opname voor brandwonde indien:

A
  • Verbranding van de luchtwegen
  • Verbranding van het gezicht
  • Verbranding van handen, voeten
  • Verbranding van de genitalia
  • Meer dan 15% partial thickness
  • Meer dan 2% full thickness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Overlevingskans bij brandwonden

A

Baux-index: % total body surface area + leeftijd (in jaren) = praktisch geen overlevingskans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spiraalverband

A

Wat?
•Secundair bedekken van een open wonde
•Alternatief voor (agressieve) pleister

Werkwijze
•Twee cirkelslagen distaal van de wonde met omgevouwen beginpunt
•Verder werken naar proximaal toe met eenzelfde overlapping
•Fixatie: kleefpleister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Scharnierverband

A

Wat?
•Ondersteunt het gewricht maar laat enige scharnierbeweging toe
•Als secundair verband bij open wonde
•waar: elleboog, knie, enkel

Werkwijze elleboog
•Houd het lidmaat in lichte flexie
•Twee cirkelslagen rond de elleboog
•Eén omwinding naar proximaal, vervolgens één naar distaal, divergerend op de elleboog en convergerend op de elleboogplooi
•Elke omwinding bedekt deels de vorige
•Fixeren: kleefpleister

Werkwijze knie
•Houd het lidmaat in lichte flexie
•2 cirkelslagen van knie naar knieplooi
•Vervolgens een cirkelslag naar proximaal, vervolgens naar distaal, divergerend op de strekzijde en convergerend op de plooizijde
•Elke omwinding bedekt met deels de vorige
•Fixeren: kleefpleister

Werkwijze enkel
•Twee omwindingen t.h.v, de hiel en voetrug
•Eén omwinding naar proximaal en vervolgens naar distaal, divergerend op de hiel en kruisend bovenaan de voet
•Elke omwinding bedekt de vorige met ca 2/3
•Fixeren met kleefpleister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kruisverband

A

Wat?
•Geeft meer steun
•Oefent meer druk uit op een bloedende wonde

Werkwijze
•Starten distaal van het te zwachtelen lichaamsdeel met omgevouwen beginpunt
•Twee circulaire slagen
•Vooraan diagonaal naar boven tot achter het lichaamsdeel en terug naar voor en diagonaal naar beneden
•Deze cirkelslagen herhalen met eenzelfde overlapping
•Eindigen met twee cirkelslagen
•Fixeren: kleefpleister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Langerek compressieverband indicaties

A
  • Bij immobiele patiënt
    cave: korte rek bij mobiele patiënt
  • Effectief bij veneuze insufficiëntie: ondersteunt de veneuze retour en stimuleert de bloedsomloop
  • Effectief bij ongecompliceerde ulcera
  • NIET bij arterieel lijden! (perifeer arterieel vaatlijden vrijwel zeker bij ≤ EAI 0.8-0.9)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klassen compressieverbanden (volgens druk)

A

Klasse I: LICHT 15-20 mm HG
Klasse II: MATIG 20-30 mmHg
Klasse III: STERK 30-40 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Eerste handgreep van Leopold

A

fundus omvatten met beide handen (welk deel in fundi?, 96% zal stuit in fundi zijn/hoofdligging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tweede handgreep van Leopold

A

Uterus in de breedte palperen met één hand fixeren en contralaterale hand palperen (rug versus armen en benen: regelmatig versus onregelmatig), vraag ook aan welke kant moeder meeste kindsbewegingen voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Derde handgreep van Leopold

A

Voorliggende deel omvatten en balloteren (= kan het vlot heen en weer bewegen), dit geeft een indruk over de mate van indeling. *wanneer geen voorliggend deel te voelen denk dan aan dwarsligging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Handgreep van Ahfeld

A

aanvulling op tweede handgreep van leopold; waarbij je de stuit (in fundo) fixeert en de duurt op de stuit en met het andere hand voelt of het rugje mooi buigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

handgreep of het teken van Osborne

A
  • met één hand op de schedel en één hand op de symfyse de mate van prominentie (het uitsteken van het foetaal caput) vóór de symfyse vaststellen
  • Om na te gaan of er een wanverhouding bestaat tussen het foetaal caput en bekkeningang, wanneer het hoofd uitsteekt is het teken van Osborne positief (bij een negatieve Osborne steekt het hoofd niet uit).
  • niveauverschil wordt uitgedrukt in vingers boven de symphyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vierde handgreep van Leopold

A

Diepe pelvische palpatie, met rug van de onderzoeker naar hoofd van de patiënt, bimanueel, onderste deel wordt beoordeelt (en ligging en presentatie van de foetus wordt dus bevestigd, daarom is dit de belangrijkste handgreep)
- wanneer het voorliggende deel het hoofd is, kan de graad van flexie bepaald worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mate van indeling

A
  • inschatten door na te gaan welk deel van het hoofd zich nog boven de bekkeningang bevindt
  • kan ook uitgedrukt worden in vijfden naarmate het deel van het caput dat voelbaar is boven de bekkeningang
  • 5/5: het volledige caput is boven bekkeningang
     4/5: het hoofd is voor 4/5 palpeerbaar, 1/5 kan niet meer gepalpeerd worden
     3/5: het hoofd is voor 3/5 palpeerbaar, 2/5 kan niet meer gepalpeerd worden
     2/5: slechts nog 2/5 van het caput is palpeerbaar boven het bekken, de grootste
    diameter van het hoofd is bekkeningang gepasseerd, het hoofd is ingedaald
     1/5: het hoofd is voor 4/5 ingedaald
24
Q

Aandachtspunten bij onderzoek van de zwangere vrouw

A
  • lege blaas
  • warme handen en kortgeknipte nagels
  • De zwangere neemt een ontspannen houding aan in ruglig (cave vena cava syndroom) met de knieën lichtjes gebogen en een ontbloot abdomen
  • In de laatste maand voelt men soms uteruscontracties (“harde buiken”). Om goed te kunnen palperen moeten deze contracties voorbij zijn
  • Basisprincipe: Enkel de vingertippen (onderkant van de vingertop en niet de handpalmen) verschaffen interpreteerbare waarnemingen
  • Tracht met zo gericht mogelijke palpatie zoveel mogelijk informatie te verzamelen
  • Hou oogcontact met de vrouw en vraag of het niet te pijnlijk is “Palperen is meer dan alleen maar een zwangere buik voelen”
  • Heb aandacht voor de privacy
  • Geef informatie en feedback aan de zwangere vrouw en haar partner in een taal die gemakkelijk te verstaan is
  • Neem kennis van het zwangerschapsdossier vooraleer over te gaan tot het uitwendig onderzoek
25
Q

Klachten en symptomen van gynaecologische aard

A

Abnormaal bloedverlies: Metrorragie, menorragie, spotting
Pijnlijke menstruatie (dysmenorroe)
Premenstruele ongemakken: premenstrueel syndroom (PMS), perimenstruele ‘distress’
Vaginale afscheiding: fluor vaginalis, leukorroe
Vulvaire jeuk (pruritis vaginae)
Vulvaire pijn, branderigheid (vulvodynie)
Onderbuikspijn (pelviene pijn)
Borstspanning, -pijn (mastodynie)
Melkverlies (galactorroe)
Abnormale beharing (hirsutisme)
Zakkingsgevoel (prolapsus)
Urineverlies (urinaire incontinentie)
Warmteopwellingen, opvliegers (hot flushes)
Pijn bij betrekkingen (dyspareunie)
Geen zin in het vrijen (libidoverlies)

26
Q

Beïnvloedende factoren cervix cytologie

A

Menstruatie (of dervings- of doorbraakbloeding)
Vaginale ontsteking/infectie
Atrofie
Zwangerschap en postpartum (tot 3 weken na de bevalling)
Fysische manipulatie of chemische irritatie zoals:
- voorafgaand toucher
- ontsmettingscrème of –vloeistof, glijmiddel, vaginale medicatie (minder dan 48 uur voordien)
- vaginale douche (minder dan 24 uur vooraf), voorafgaande colposcopie met azijnzuur (minder dan 24 uur vooraf)
- vorig uitstrijkje (minder dan 3 maand geleden)
- cervixchirurgie (minder dan 3 maand geleden)
Radiotherapie

27
Q

Inspectie abdomen

A

Huid
Littekens: bespreek elk litteken: datum, chirurgisch of traumatisch
Bloedvaten: bv. caput medusa rond navel t.g.v. portale hypertensie
Echymosis: t.g.v. trauma (bv seat belt sign) of interne bloedingen (retro- of intraperitoneaal)
Huidskleur, striae, dermatologische aandoeningen (bv. verrucae seborrhoicae bij ouderen)

Haardistributie
Afwezigheid van seks afhankelijke haardistributie kan wijzen op hypopituitarisme.
Mannelijke beharing bij een vrouw wijst op virilisme.
Cirrose bij de man kan vrouwelijk beharingpatroon geven.

Abdominale contour
Algemeen: diffuse zwelling (obesitas, vocht in de buikholte, lucht in de buik), ingevallen (bv cachexie)
Lokale zwelling of massa’s (mogelijke organomegalie of hernia’s), asymmetrie t.g.v. grotere zwellingen
Ligging en vorm van navel

Peristaltiek
Soms bij gezonde patiënt zichtbaar met slappe en dunne buikwand, maar kan ook gevolg zijn van intestinale obstructie

Pulsaties
T.h.v. het epigastrium kunnen pulsaties van de aorta abdominalis normaal aanwezig zijn bij magere patiënten, maar wees bedacht op een aneurysma.

28
Q

Toegenomen peristaltiek

A

bv. na de maaltijden, bij gastro-enteritis of partiële darmobstructie

29
Q

Afgenomen peristaltiek

A

veralgemeende peritonitis, langdurige volledige darmobstructie of ernstige metabole stoornissen

30
Q

Auscultatie abdomen

A

Peristaltiek (toegenomen versus afgenomen)
geen geluiden,
metallische geruisen,
Vaatgeruisen (aorta abdominalis)

31
Q

Soorten geluiden bij abdominale percussie

A
  • Tympanie: over gas + vloeistof: grootste deel van de buik; hoog geluid t.g.v. gas in de darm
  • Resonantie of sonoor: over lucht. vb longen: laag frequent hol geluid
  • Matiteit of dullness of demping: vlak, geen echogeluid: over zacht weefsel of vocht: gevulde blaas, lever, milt, vocht in peritoneum, ascites (oefen dit geluid op de bovenbeenspieren)
32
Q

Tympanie

A

over gas + vloeistof: grootste deel van de buik; hoog geluid t.g.v. gas in de darm

33
Q

Resonantie of sonoor

A

over lucht. vb longen: laag frequent hol geluid

34
Q

Matiteit of dullness of demping

A

vlak, geen echogeluid: over zacht weefsel of vocht: gevulde blaas, lever, milt, vocht in peritoneum, ascites (oefen dit geluid op de bovenbeenspieren)

35
Q

Shifting dulness

A
  • bij vermoeden van ascites
  • van middellijn naar lateraal percuteren: geluidsverschil opsporen (tympaan versus matiteit)
  • bij twijfel patiënt kantelen naar links: bij veel vocht zal de lijn verplaatsen richting de middellijn (vocht verplaatst naar links), indien enkel vetweefsel zal deze lijn zich niet verplaatsen
36
Q

Percussie lever

A
  • op midden van clavicula
  • van abdomen (tympaan) naar lever (gedempt)
  • onderrand ligt bij normale patiënt aan onderwand van onderste rib
  • bovenrand opsporen, tussen ribben tussenruimtes percuteren, van sonoor naar gedempt
  • normaal is er 10 a 12 cm tussen onder en bovenrand
37
Q

Percussie milt

A
  • normaal milt volledig achter ribbenboog en vrij ver achteraan, dus niet palpeerbaar in abdomen
  • om te weten waar je milt moet voelen (onder ribbenboog of in het abdomen)
  • start op midaxilaire lijn van boven naar beneden: sonoor naar matiteit
  • percuteer ook onderaan de ribbenboog tympaan versus matiteit (ook in abdomen dus)
  • patiënt kan ook in zijlig (in rechter zijlig, linker been geplooid en linkerarm naar boven, opnieuw van boven naar onder en opnieuw ook onder ribbenboog, en je kan ook gemakkelijker in de breedte percuteer over het ribbenrooster
38
Q

Actieve spierweerstand

A

door de patiënt af te leiden door te praten of door langere tijd lichte druk te blijven uitoefenen kan actieve spierweerstand opgeheven worden

39
Q

Passieve spierweerstand

A
  • Passieve spierweerstand blijft aanwezig ondanks eventuele afleiding,
  • wijst op mogelijke peritonitis
40
Q

Teken van Murphy

A
  • helft afstand tussen Xiphoid en rechter laterale streek (rechter hypochondrium) diepe palpatie en bij diep inademen leverrand aanhaken
  • wanneer pijn: positief teken van Murphy = teken van acute cholecystitis
41
Q

Teken van Mc Burney

A
  • helft tot 2/3 afstand tussen navel en SIAS

- positief bij pijn = teken van appendicitis

42
Q

Loslaatpijn / rebound tenderness

A
  • Wijst op peritoneale prikkeling.
  • Let wel: bij sommige patiënten zal dit onderzoek wegens te hevige pijn bij diepe palpatie beter niet uitgevoerd worden.
43
Q

Contralaterale pijn / gerefereerde drukpijn / teken van Rovsing

A
  • Wijst op peritoneale prikkeling.
44
Q

Palpatie lever

A
  1. met vlakke hand onderrand van lever plaatsen (op plaats bepaald van percussie) eventueel druk lumbaal zodat lever meer naar voor komt, bij diepe inademing kan je leverrand voelen, volledig in breedte palperen,
  2. *wanneer moeilijk te voelen kan je dit ook bimanueel doen
  3. Aanhaken van leverrand met twee handen, vragen diep in- en uit te ademen, je zal leverrand voelen,
    bij diepe inademing druk iets loslaten zodat leverrand er onder kan glijden
45
Q

Palpatie milt

A
  • na percussie
  • onder niveau van matiteit naar boven gaan, bimanueel met linker hand ribbenrooster onderaan aanhaken en bij diepe uitademing met rechter hand gradueel naar boven glijden vanaf punt waar je onderrand percuteerde
  • kan ook in rechter zijlig, opnieuw aanhaken achter de ribbenboog
  • bij gezwollen milt zal je milt voelen
  • wanneer normaal (niet gezwollen) voel je enkel de ribbenboog
  • De milt vergroot in diagonale richting, naar caudaal én naar de navel toe.
46
Q

Reumatologische testen

A
  • Shöber index
  • Laterale lumbale flexie: Hand-grond test
  • SIG palperen
  • Tragus-muur afstand( hyperkyfose en hyperlordose)
  • verkorte heuplexoren (Test van Thomas)
  • Thorax-expansie test - thoraxexcursie test
  • inspectie!! vergrote lumbale lordose en thoracale kyfose
  • heuponderzoek
  • beperkte abductie in heup en endorotatie
  • Cervicale rotatie >70° = SpA
47
Q

Laterale lumbale flexie:

A

Hand-grond test

48
Q

Tragus-muur afstand

A

hyperkyfose en hyperlordose

49
Q

Inflammatoire pijnpatroon

A
  • pijn in 2e deel van de nacht (pt wordt er evt van wakker)
  • ochtendstijfheid gedurende > 1u (! Dit is niet gelijk aan startstijfheid (slechts paar minuten))
  • Dit leidt tot functieverlies
  • verslechtering bij rust
50
Q

Mechanisch pijnpatroon

A
  • belastingsgebonden, vnl ’s avonds
  • verbetert met rust
  • Vb. knippen met schaar, uitwringen dweil => pijn thv duimbasis
  • geen ochtendstijfheid of <30 min
51
Q

Palpatie nieren

A
  • Bij een volwassene zijn de nieren normaal niet te voelen, behalve uitzonderlijk de onderpool van de rechter nier (iets lager dan linkernier) bij een zeer magere persoon.
  • Onderaan aanhaken aan het ribbenrooster en met andere hand abdominaal diep palperen en bij inademen, dieper gaan met hand en bij inademen komt nier maximaal naar beneden en kan men de onderpool voelen wanneer abnormaal en kan met de nier eventueel laat balloteren tussen beide handen
52
Q

Speciale testen abdomen

A
  • nierslagpijn
  • Loslaatpijn en contralaterale pijn (peritoneale prikkeling)
  • Psoas teken en obturator teken (peritoneale prikkeling en kleine bekken)
  • Teken van Murphy
  • Teken van Mc Burney
53
Q

Psoas teken

A
  • bij peritoneale prikkeling
  • druk op bovenbeen patiënt tegen weerstand
  • veroorzaakt aanspannen M psoas
54
Q

Obturator teken

A
  • Flexie in heup en knie en endorotatie in heup
  • veroorzaakt uitrekken M. Obturatorius internen
  • bij pathologie in kleine bekken lokt dit eventueel pijn uit
55
Q

Tekenen van peritoneale prikkeling

A
  • loslaatpijn
  • contralaterale pijn
  • psoas teken
  • obturator teken