Skillslab (NKO, oftalmo, inhalatie) Flashcards

1
Q

Cervicale lymfeklieren palpatie

A
  • Pre-auriculair : t.h.v. de parotisklier
  • Post-auriculair : t.h.v. het mastoïd
  • Occipitaal: op de basis van de schedel achteraan
  • Submentaal: een paar centimeter achter de mandibulapunt
  • Submandibulair: halverwege tussen de mandibulahoek en de mandibulapunt
  • Achter musculus sternocleidomastoïdeus
  • Vóór musculus sternocleidomastoïdeus
  • Supraclaviculair: in de hoek gevormd door de clavicula en het voorste deel van de musculus sternocleidomastoïdeus
  • Posterieur cervicaal: ter hoogte van de voorste boord van de trapezius
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ranula

A

is een slijmcyste in de mondbodem. De cyste ligt in de uitvoergang van de glandula sublingualis. Meestal komt een ranula enkelzijdig en boven het niveau van de musculus mylohyoidicus voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mucocoele

A

is een slijmcyste. De meest voorkomende plek voor het ontstaan van een mucocele is de onderlip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Normaal trommelvlies

A

is intact=geen perforaties, niet reactief=geen inflammatie, heeft een normale lichtreflex, geen littekens, grijs-witte kleur, een normale positie=geen retractie en geen bulging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anatomische herkenningspunten trommelvlies

A
  • Lichtreflex van Politzer: Triangulair met de punt eindigend in de umbo in het voorste onderste kwadrant.
  • Pars flaccida of membraan van Shrapnell.
  • Pars tensa.
  • Manubrium mallei: Loopt van het anterocraniaal quadrant naar de umbo (=maximale depressie in het midden van het trommelvlies).
  • Processus lateralis mallei: Korte projectie in het voorste bovenste quadrant
  • Chorda tympani: Een witte streng in het achterste bovenste kwadrant.
  • Het ronde venster: Zwarte schaduw in het achterste onderste kwadrant.
  • Voorste en achterste ligamentum mallei: Verdeelt het trommelvlies in het bovenste pars flaccida en het onderste pars tensa.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inspectie neus

A
  • vorm
  • stand
  • zwellingen
  • kleur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Neusseptumdeviatie

A
  • In het vertikale sagittale plan, waardoor het kraakbenig of beenderig septum ofwel een bocht naar links of naar rechts (of beide) vertoont.
  • De oorzaken van septumdeviaties zijn ofwel van traumatische aard (zelfs vanaf de geboorte) of van niet-traumatische aard (bvb een ogivaal verhemelte).
  • Denk eraan bij symptomen van voornamelijk neusverstopping, maar ook recidiverende sinusitis, hoofdpijn, neusbloedingen, ….
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

locus van Kiesselbach

A
  • anterieur op het neusseptum plaats waar neusbloedingen kunnen optreden
  • tussen a labialis superior, a platina major, a ethmoidalis anterior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Posterieure neusbloeding

A

frequenter bij oudere mensen

  • a sphenopalatina
  • a ethmoidalis anterior
  • a ethmoidalis posterior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inspectie mond(holte)

A
  • de lippen
  • de mondhoeken
  • wangslijmvlies,
  • de tanden en
  • gingiva.
  • beweeglijkheid van de tong (n XII) (In rust wijkt de tong uit naar de gezonde, bij uitsteken naar de zieke zijde)
  • monddak
  • mondbodem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ductus van Stenson (Parotis):

A

een kleine papil op de bucale mucosa t.h.v. de 2de bovenste molaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De opening van de ductus van Wharton (Submandibulaire speekselklieren):

A

papillen aan beide zijden van het tongfrenulum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inspectie keel(holte)

A
  • beweeglijkheid van het palatum molle (n. IX en n X)
  • ruimte tussen het palatum molle en de farynx.
  • De wurgreflex (n IX)
  • Uvula,
  • voorste en achterste bogen,
  • het zacht gehemelte,
  • het hard gehemelte
  • en de tonsillen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

DD keel(holte)afwijkingen

A
  • vergrote tonsillen
  • vernauwd gehemelte
  • acute pharyngitis
  • acute (erythemateuze) angina
  • angina pultacea
  • membraneuze tonsillitis (witte angina)
  • Plaut-Vincent angina (angina ulceromembranacea)
  • herpangina
  • chronische pharyngitis
  • candida
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Evenwichtstesten

A
  • Proef van Romberg
  • proef van Unterberger (proef van Fukuda)
  • Proef van Babinsky-weill (sterloop)
  • nystagmus
  • Proef van Dix-Hallpike
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Proef van Romberg

A

Laat de patiënt met gesloten ogen rechtop staan met de voeten tegen elkaar.

  • Hij zal vallen of overhellen (bij lichte stoornis) naar de kant van het gestoorde labyrint.
    • Wanneer er geen stoornis is in de diepte-sensibiliteit (pseudo-positieve Romberg) zal de patiënt voelen dat hij valt en de ogen spontaan openen.
  • *De diepte-sensibiliteit kan uitgeschakeld worden door de handgreep van Jendrassik. Wanneer we het hoofd van de patiënt met het gestoorde labyrinth naar voor draaien valt hij naar voor.

Interpretatie: Een positieve Romberg wijst op een achterstreng-letsel of op een recente perifeer vestibulaire aandoening.

17
Q

Proef van Unterberger (Proef van Fukuda)

A
  • Laat de patiënt met gesloten ogen ter plaatse stappen.
  • Interpretatie: Bij aanwezigheid van een perifeer vestibulaire stoornis draait de patiënt in de richting van het zieke labyrint.
18
Q

Proef van Babinski-Weill (Sterloop)

A
  • Laat de patiënt met gesloten ogen herhaaldelijk enkele stappen voor-en achterwaarts zetten.
19
Q

Nystagmus

A
  • Laat de patiënt rechtuit, naar rechts en naar links kijken.
    -Interpretatie: Er ontstaat een nystagmus (snelle oogbewegingen) naar:
    => de contralaterale (acuut) of
    => de ipsilaterale kant (chronisch) van het zieke labyrint. *Als de nystagmus verdwijnt bij visuele fixatie is de oorzaak eerder perifeer vestibulair dan centraal.
20
Q

Proef van Dix-hallpike

A
  • Hierbij draait de onderzoeker het hoofd van de patiënt 45 graden naar de aangedane zijde (die wordt bepaald op basis van de ondervraging) en wordt de patiënt van een zittende positie (op onderzoekstafel) naar liggende positie gebracht, met het hoofd lichtjes afhangend
  • Bij een negatieve test kan het Dix-Hallpike maneuver worden herhaald met het hoofd gedraaid naar de andere zijde.
  • Bij een benigne paroxysmale positie-afhankelijke duizeligheid (BPPD) zal er na 5 sec een nystagmus ontstaan wanneer het aangetaste labyrint zich aan de onderzijde bevindt. Dit gaat gepaard met duizeligheid en blijft ongeveer 20 seconden duren.
21
Q

Epley manoever

A
  • therapie voor posterieur semi-circulaire kanaal BPPV
  • Dix-Hallpike maneuver uitvoeren en Hierna wordt het hoofd 90 graden naar rechts gedraaid, waarna de patiënt op de rechterschouder dient te gaan liggen en het hoofd zodanig draait opdat de neus naar de grond wijst.
  • Na elke stap dient de onderzoeker te wachten tot de uitgelokte nystagmi zijn uitgedoofd en het hoofd van de patiënt moet ook ten allen tijde worden ondersteund of vastgehouden.
  • Deze procedure wordt uitgevoerd om de otoconia, die zich bevinden in het posterieur SCC, stap voor stap terug te brengen naar de otolietmembraan waar men verwacht dat ze terug aanhechten. Van de kristalletjes die niet aanhechten wordt verwacht dat ze spontaan in oplossing gaan in de endolymfe, hetgeen versneld kan worden door het Epley maneuver. Er wordt verwacht dat na een drietal behandelingen de meeste patiënten klachtenvrij zijn.
22
Q

Amblyopie

A

lui oog

23
Q

metamorfopsieën:

A
  • centrale onregelmatige distorties van het beeld vaak omschreven als golvende lijnen of onjuiste verhoudingen (micropsie/macropsie).
  • Deze metamorfopsieën zijn zeer gevoelig op te sporen aan de hand van een “Amslerrooster”. Het Amslerrooster laat immers ook toe om scotomen in de centrale 8° van gezichtsveld te detecteren.
24
Q

oorzaken metamorfopsieën

A

De meest courante oorzaken voor metamorfopsieën zijn: - leeftijdsgebonden maculadegeneratie (droge en exudatieve vorm) en
- maculair oedeem als teken van diabetische retinopathie. *Maculair oedeem bij uveïtis en veneuze occlusies zijn in eerste lijn uitzonderlijk.

Nieuwe, of acute veranderingen van gekende metamorfopsieën zijn een (relatieve) urgentie (oftalmologisch onderzoek binnen enkele dagen).

25
Q

Ishihara kaarten

A

opsporen van rood-groenstoornis

26
Q

Latent strabisme / heteroforie

A

is eenvoudig gesteld het verlies van een rechte oogstand wanneer de binoculaire fixatiestimulus weggenomen wordt. De drang naar fusie van twee monoculaire beelden tot een enkel beeld is de belangrijkste stimulus voor een geconjugeerde oogstand.

27
Q

swinging flashlight of Marcus-Gunn test

A

laat een ruwe inschatting toe van de relatieve centrale lichtperceptie van het ene oog ten opzichte van het andere. Beschijn één van beide pupillen en wacht tot de pupil een stabiel evenwicht heeft gevonden. Beschijn nu snel het andere oog, dat idealiter nog in een consensuele miose is, en evalueer de fotomotoriek. Bij een relatief afferent pupildefect treedt in het aangetaste oog een relatieve mydriase op ten opzichte van het contralaterale oog. Indien snel genoeg gewisseld wordt, kan deze relatieve mydriase paradoxaal genoeg optreden tijdens het beschijnen van het oog.

28
Q

near reflex

A

Laat de patiënt ten laatste convergeren en evalueer de miosis (convergentie, accommodatie, miosis).

29
Q

doseeraerosol/pMDI (pressurized metered dose inhalator) voor- en nadelen

A
Voordelen
zeer reproduceerbare dosis (meestal)
gebruiksklaar
compact
energiebron onafhankelijk
onderhoudsvrij
besmetting virtueel  onmogelijk
Nadelen
coördinatie activatie – inhalatie
enkele “breath-actuated”
lage pulmonale depositie
hoge orofaryngale depositie
mogelijkheid tot overdosering
priming
30
Q

Droogpoederinhalatoren (DPI) voor- en nadelen

A
Voordelen
gebruiksklaar
milieuvriendelijk
compact
energiebron onafhankelijk
onderhoudsvrij
goede coördinatie activatie - inhalatie
goede pulmonale depositie

Nadelen
sommige “single dose”
partikelgrootte en pulmonale depositie afhankelijk van inspiratoire debiet
moeilijker gebruik bij dyspnoe, spierzwakte…
niet bij jonge kinderen
matig tot hoge orofaryngale depositie
fouten bij gebruik en stockage blijven mogelijk
verschil in gebruiksaanwijzing tussen DPI

31
Q

Vernevelaars voor- en nadelen

A
Voordelen
inhalatie tijdens spontaan ademen
milieuvriendelijk -geen drijfgas
hogere dosis (zo nodig)
gelijktijdige toediening van meerdere medicijnen
lage orofaryngale depositie
Nadelen
tijdrovende voorbereiding
volumineus
compressorafhankelijk
kostprijs (inhalator/medicatie)
 fouten in dosering
tijdsafhankelijkheid van dosis
infectie (gebrekkig onderhoud)
lage pulmonale depositie
32
Q

expiratoire piekstroom (PEF)

A
  • is de maximale luchtstroomsnelheid uitgedrukt in liter per seconde of per minuut, die na volledige inspiratie geforceerd wordt uitgeademd.
  • De piekstroom wordt gemeten met een piekstroommeter of een spirometer.
  • De top van de flowvolumecurve bij spirometrie geeft de piekstroom weer
33
Q

éénsecondewaarde (forced expiratory volume in 1 second = FEV1)

A

is het volume lucht dat na volledige inspiratie geforceerd wordt uitgeademd in één seconde

34
Q

vitale capaciteit bij maximale uitademing (forced vital capacity = FVC)

A

geeft het maximale uitgeademde luchtvolume weer bij geforceerde uitademing na volledige inspiratie

35
Q

‘forced expiratory rate’ (FEV1 %)

A

is de verhouding FEV1 %/FVC. Het is een belangrijke parameter in de differentiatie tussen obstructief of restrictief longlijden. (i.e. de gemodificeerde Tiffeneau-verhouding).

36
Q

Piekstroommeter voor- en nadelen

A

Voordelen
Is betrouwbaar in de tijd op voorwaarde dat het geregeld wordt gecalibreerd
Handformaat
Betaalbaar tot zeer goedkoop

Nadelen
Kan GEEN onderscheid maken tussen restrictief en obstructief longlijden
Heeft een lage sensitiviteit voor de reversibiliteitstest
Niet betrouwbaar voor het opvolgen van de longfunctie in de tijd
Er is een slechte correlatie tussen PEF en FEV1 bij milde bronchoconstrictie veroorzaakt door verschillende stimuli

37
Q

Spirometer voor- en nadelen

A

Voordelen
Maakt onderscheid tussen restrictief en obstructief longlijden
Maakt een betrouwbaar onderscheid tussen astma en COPD
Is een betrouwbaar meettoestel in de tijd
Handformaat
Betaalbaar
Betrouwbaar voor het volgen van de longfunctie
Betrouwbaar bij intermittent tot mild persisterend obstructief longlijden

Nadelen
Men dient over de nodige deskundigheid te beschikken om op een correcte wijze een spirometrie uit te voeren en de testresultaten te evalueren

38
Q

Centor criteria

A
  • risico inschatting op bacteriële faryngitis bij volwassen
  • ihb. Streptococcen pharyngitis, Groep A beta-hemolytische streptococcen
    1) koorts
    2) tonsillair exsudaat
    3) gevoelige anterieure cervicale adenopathie
    4) afwezigheid van hoest
  • bij kinderen jonger dan 15 => hoger risico (+1 punt)
  • bij volwassenen ouder dan 44j => lager risico (-1 punt)
  • meer bij immigranten en lage SES
  • therapie:
    score 0 of 1: geen bijkomende onderzoeken
    Score 2 of 3: nasopharyngeale wisser afnemen en AB indien positief
    score 4 of 5: NFwisser (test + cultuur), risico op streptococcen = 56% => empirische AB geven